• No results found

VAN DEN RBCHTER-COMMISSARIS EN VAN DE VOORLOOPIGE INFORMATION.

41. De president van het hoog-gerechtshof benoemt bij eiken raad 56.

van justitie, één der leden tot rechter-commissaris, belast met de in-structie der strafzaken.

42. (1) De rechters-commissarissen worden voor den tijd van twee 57.

jaren aangesteld.

(2) Echter zal de instructie eener zaak worden voortgezet en ten einde gebracht door dengene, die dezelve heeft begonnen.

(3) De rechters-commissarissen zijn steeds weder benoembaar.

43. (1) Indien de rechter-commissaris door ziekte of andere wettige beletselen wordt verhinderd, zal de voorzitter van den raad van justitie eenen anderen tot de tijdelijke waarneming van den dienst benoemen.

(2) Eene gelijke tijdelijke voorziening zal plaats hebben, ingeval de rechter-commissaris mocht komen te overlijden.

(3) (St. 1878 no. 333.) De voorzitter van den raad van justitie zal

TITEL II. 15

daarenboven tijdelijk eenen tweeden rechter-commissaris kunnen benoe-men, indien het belang van den dienst zulks dringend vordert.

44. (1) De rechter-commissaris kan geene voorloopige informatiën inwinnen zonder requistoir van het openbaar ministerie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19.

(2) (St. 1932 no. 460, art. II, 11°, a, jo. no. 580.) Indien de rechter-commissaris verklaart, dat er geene termen tot het inwinnen van infor-matiën bestaan, zal de officier van justitie de verklaring van dien amb-tenaar ter kennis brengen van den president van den raad, ten einde daaromtrent door dezen worde beslist.

(3) (St. 1933 no. 460, art. II, 11°, b, jo. no. 580.) Ingeval de presi-dent beslist, dat de zaak behoort te worden vervolgd, zal dezelve daartoe eenen anderen rechter-commissaris kunnen benoemen.

(4) (St. 1932 no. 460, art. II, 11°, b, jo. no. 580.) Indien de president beslist, dat er geene termen tot het inwinnen van gerechtelijke infor-matiën bestaan, kan de officier van justitie tegen die uitspraak verzet doen, op de wijze bij artikel 72 omschreven.

45. (St. 1932 no. 460, art. II, llbis, jo. no. 580.) (1) De rechter-commissaris moet, bij alle zijne ambtsverrichtingen worden bijgestaan door den griffier of eenen substituut-griffier, of wel, bij volstrekte ver-hindering van deze, door eenen beëedigden klerk ter griffie of een ander door hem aan te wijzen geschikt persoon, die vóór den aanvang zijner werkzaamheden in handen van den rechter-commissaris den eed aflegt dat hij zijne taak naar behooren zal vervullen.

(2) De officier van justitie kan bij de verhooren tegenwoordig zijn.

(3) Zoo dikwijls de officier van justitie bij de verhooren tegenwoordig is, wordt daarvan bij het proces-verbaal melding gemaakt. Hij heeft, ook wanneer hij niet tegenwoordig is, de bevoegdheid om aan den rechter-commissaris de vragen, die hij verlangt gedaan te worden, op te geven, waarop de rechter-commissaris naar bevind van zaken zal beschikken.

(4) De rechter-commissaris is verplicht, telken reize, de verhooren en ingewonnen informatiën aan den officier van justitie, op diens ver-langen, mede te deelen, ten einde dezen in staat te stellen de vereischte requistoiren te doen.

46. (St. 1911 no. 436, art. I, a, jo. no. 437 en St. 1932 no. 460, art. II, 12°, jo. no. 580.) (1) De rechter-commissaris zal de oproeping bevelen van de personen, die hem als getuigen door het openbaar ministerie zijn opgegeven.

(2) Hij kan insgelijks doen oproepen den verdachte en de getuigen, die door dezen zijn aangeduid, of die hij ambtshalve vermeent te moeten hooren.

(3) Bij zijn proces-verbaal wordt melding gemaakt van alle de door den verdachte als getuigen opgegeven personen, om het even of de rech-ter-commissaris die al of niet heeft laten oproepen.

18 TITEL II.

47. De getuigen zullen door den rechter-commissaris ieder afzonderlijk worden gehoord; hij kan dezelve echter met elkander confronteeren.

48. (1) De bepalingen, vervat in „artikel" i) 139, 145, 146, 147, 148 en 149, voor zoo ver die betrekking hebben tot de aan eiken getuige te richten algemeene vragen, derzelver beëediging, de redenen van verschoo-ning en de personen, die niet tot het afleggen van getuigenis mogen wor-den toegelaten, zijn toepasselijk op het onderzoek van wor-den rechter-com-missaris; met dien verstande, dat de bij „artikel" i) 145 en 147 vermelde personen in geen geval door den rechter-commissaris onder eede zullen worden gehoord.

(2) De rechter-commissaris zal den eed, mitsgaders alle de vragen en de antwoorden der getuigen, door den griffier behoorlijk in geschrift doen stellen.

49. Het alzoo in geschrift gestelde zal onderteekend worden door den 64.

rechter-commissaris, den griffier en de getuigen, nadat hetzelve zal zijn voorgelezen, en laatstgenoemde verklaard hebben daarbij te volharden, Ingeval de getuigen niet teekenen kunnen of willen, moet daarvan melding worden gemaakt.

50. (1) Tusschen de regels zal niet mogen worden ingeschreven. 65.

(2) De doorschrappingen en de verwijzingen zullen door den rechter-commissaris, den griffier en de getuigen moeten worden goedgekeurd en onderteekend; het tusschen de regels ingeschrevene, mitsgaders de niet goedgekeurde doorhalingen en verwijzingen, zijn nietig en van onwaarde.

51. (St. 1911 no. 436, art. I, a, jo. no. 437 en St. 1932 no. 460, art. II, 66,67.

13°, a, jo. no. 580.) (1) Een ieder, die opgeroepen is om getuigenis der waarheid te geven, is gehouden vóór den rechter-commissaris te ver-schijnen, en getuigenis af te leggen.

(2) (St. 1932 no. 460, art. II, 13°, b, jo. no. 580.) Wanneer een ge-tuige op de eerste oproeping niet is verschenen, zal de rechter-commis-saris hem opnieuw doen oproepen en tevens of ook naderhand zijne medebrenging kunnen gelasten.

(3) (St. 1932 no. 460, art. II, 13°, jo. no. 580.) Bij niet verschijning van den verdachte zal het bepaalde in de artikelen 75 en 76 toepassing vinden.

(4) Bij niet-verschijning van den verdachte zal deze daartoe door geene dwangmiddelen kunnen worden verplicht.

52. (vervallen.) (St. 1917, no. 497, art. 13, f, jo. no. 645.)

53. (1) (St. 1932 no. 460, art. II, 12°, jo. on. 580.) Indien de ge- 68 . tuige, op de eerste of tweede oproeping verschenen, of vóór den

rechter-commissaris gebracht zijnde, zonder wettige redenen weigert getuigenis der waarheid af te leggen, kan de raad van justitie, op verslag van den

1) Lees: „de artikelen".

1) Deze strafbepaling ia vervallen door Staatsblad 1917 no. 497, artikel 3 (1) sub e, jo. no. 645).

TITEL II. 17

rechter-commissaris, na verhoor of behoorlijke oproeping' van den ge-tuige en op conclusie van het openbaar ministerie, bevelen dat de gege-tuige in gijzeling worde gebracht en gehouden, totdat hij aan zijne verplichting zal hebben voldaan.

(2) (St. 1872 no. 131.) Het vonnis van den raad van justitie is vat-baar voor revisie aan het hoog-gerechtshof; het wordt inmiddels bij voorraad ten uitvoer gelegd. Ingeval revisie wordt verlangd, wordt het vonnis onverwijld aan het hoog-gerechtshof opgezonden.

54. (St. 1872 no. 131 en St. 1917 no. 497, art. 13, f, jo. no. 645.) Na den afloop der instructie zal de weigerachtige getuige, indien de zaak, waarin zijne getuigenis gevorderd werd, niet naar de terechtzitting wordt verwezen, uit de gijzeling worden ontslagen, doch desniettemin, na verhoor of behoorlijke oproeping, en op de conclusie van het openbaar ministerie, door den raad van justitie, ter zake zijner onwilligheid, kunnen worden veroordeeld tot de straf van gevangenis, den tijd van één jaar niet te boven gaande. *)

55. (St. 1932 no. 460, art. II, 14°, jo. no. 580.) Wanneer een getuige schadeloosstelling vraagt, zal dezelve door den rechter-commissaris, volgens de daarvan bestaande of later vast te stellen tarieven, worden begroot.

56. ( S t 1911 no. 436, art. I, c, jo. no. 437 en St. 1932 no. 460, art. II, 12°, jo. no. 580.) Wanneer een getuige of verdachte door verklaringen va.n eenen genees- of heelmeester doet blijken, dat hij buiten staat is op de hem gedane oproeping te verschijnen, zal de rechter-commissaris zich te zijner 'woning begeven.

57. (1) (St. 1904 no. 295, I, jo. St. 1911 no. 438, art. I, d, jo. no..

437, St. 1925 no. 497, art. VII, g, en St. 1931 no. 168, art. 1, A, 5°, f en i, jo. no. 423.) Indien een getuige of verdachte woonachtig is of verblijf houdt op meer dan vijftien palen afstands van de plaats, waar de raad van justitie is gevestigd, kan de rechter-commissaris den assistent-resident opdragen dien getuige of verdachte te hooren. De assistent-resident is evenwel bevoegd om ingeval van persoonlijke ver-hindering of wanneer de te hooren persoon woont of verblijf houdt op verren afstand van zijn standplaats, de vereischte verhooren te doen houden door een daartoe door hem aan te wijzen ambtenaar van het Nederlandsch korps van den algemeenen bestuursdienst.

(2) (St. 1932 no. 460, art. II, 15°, jo. no. 580.) De bepalingen van de artikelen 74, 75 en 76 zijn toepasselijk op dengene, die het verhoor houdt.

58. (St. 1904 no. 295, art. II, jo. St. 1911 no. 436, art. I, e, jo. no. 437.) Zoo dikwijls getuigen of verdachten moeten gehoord worden, welke woonachtig zijn of verblijf houden in het ressort van eenen anderen

1) Deze strafbepaling is vervallen door Staatsblad 1917 no. 497, artikel 3 (1) sub e, jo. no. 645.

2

18 TITEL II.

raad van justitie zal — wat betreft de getuigen — en kan dit geraden oordeelende — wat betreft de verdachten — de rechter-commissaris de ontworpen vraagartikelen overzenden aan den rechter-commissaris bij den raad van justitie, binnen welks ressort die getuigen of verdachten woonachtig zijn of verblijf houden, ten einde hen op of naar aanleiding van die vraagartikelen te hooren of, overeenkomstig het bepaalde bij het vorige artikel, te doen hooren.

59. (St. 1932 no. 460, art. II, 16°, jo. no. 580.) Indien in het geval van het vorige artikel, de ambtenaar van het openbaar ministerie het volstrekt noodzakelijk mocht achten, dat zoodanige getuigen worden opontboden om gehoord te worden, zal hij deswege een met redenen omkleed verslag doen aan den president van den raad, welke daarop naar bevind van zaken zal beschikken.

60. (vervallen) St. 1932 no. 460, art. II, 17°, jo. no. 580.)

61. (St. 1911 no. 436, art. I, f, jo. no. 437.) Elk ambtenaar, die op verzoek van eenen rechter-commissaris getuigen of verdachten heeft gehoord of doen hooren, zal het proces-verbaal besloten en verzegeld aan laatstgenoemde overzenden.

61a. (St. 1896 no. 78, art. 4.) (1) Indien de verklaring, door een getuige onder eede afgelegd vóór den rechter-commissaris, verdacht wordt valsch te zijn, wordt door dezen daarvan proces-verbaal opgemaakt en al naar gelang de verdachte is een Europeaan of een Inlander aan den officier van justitie of aan het districtshoofd gezonden.

(2) 2) Hij kan tevens een bevel van voorloopige aanhouding tegen den verdachten getuige verleenen. Artikel 40 is dan van toepassing.

62. (St. 1932 no. 460, art. II, 18°, jo. no. 580.) (1) Wanneer tegen den verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen, voldoende vaststaat, dat het feit valt in de omschrijving van het tweede lid van artikel 71 en te voorzien is, dat de zaak niet binnen den in artikel 40 bepaalden termijn zal zijn berecht, kan de rechter-commissaris, op het requisitoir van den officier van justitie, in het belang van het onderzoek ter voorkoming van herhaling of ter voorkoming van ontvluchting de gevangenneming van den verdachte of, zoo hij voorloopig is aangehouden, zijn gevangen-houding bevelen.

(2) De verdachte moet, dadelijk na de ten uitvoerlegging van het bevel, door den rechter-commissaris worden gehoord, indien dit niet tevoren reeds geschied is.

(3) Het bepaalde in het vierde lid van artikel 40 ; is te dezen toepas-selijk met dien verstande, dat de verlenging, op requisitoir van den officier van justitie, geschiedt door den rechter-commissaris met mach-tiging van den president.

63. (ingetrokken.) (St. 1911 no. 436, art. I, g, jo. no. 437.)

1) Deze alinea komt ingevolge Staatsblad 1919 No. 689, art. I, h, jo. Staatsblad 1920 Nos. 9 en 325, blijkens Staatsblad No in werking tredend op te vervallen.

TITEL II. TITEL III. 19 64. (ingetrokken.) (St. 1914 no. 641, art. I, d, jo. St. 1915, no. 146 art. IV.)

65. In zaken van overtredingen geschiedt er geene voorloopige ge-rechtelijke instructie, buiten de gevallen, hij de wettelijke bepalingen uitdrukkelijk voorzien.

In document HET REGLEMENT OP DE STRAFVORDERING, (pagina 30-35)