• No results found

Er worden olifanten ontdekt. - De jacht.

De eerste dagen van hunne reis ontmoetten de jagers slechts kudden buffels en verscheidene antilopen, waarvan men eenige schoot om het lager van voeding te voorzien; ook werd er een voorraad biltong als proviand bewaard, daar het niet zelden gebeurd, dat het wild uit eenige districten plotseling verdwijnt, zonder schijnbare oorzaak en dan wordt het moeielijk voor den jager om in zijn dagelijksche behoeften te voorzien. Meer dan eens werd de hoop der jagers verlevendigd, als men een spoor van olifanten ontdekte; doch dat bleken telkens oude sporen te zijn. Eerst toen het gezelschap de bronnen van de Pongolarivier bereikte, waren er talrijke olifantensporen te zien. Wij moeten in de bosschen verscheidene kudden olifanten voorbij zijn gegaan, zeide Viktor, die naast Hans reed. Zij hadden de sporen van eenige groote olifanten ontdekt en die reeds gevolgd, sinds het opgaan der zon. - We hadden liever daar moeten blijven.

- Dat kunnen we altijd nog op onze terugtocht doen, in geval wij hier in deze streek niet genoeg ivoor vinden; ik geloof echter, dat dit terrein zich beter tot de jacht eigent dan de dichte bosschen, waar wij door zijn gekomen en waar wij van de paarden ook geen gebruik hadden kunnen maken. Luister, hoort gij iets? Er moeten olifanten in de nabijheid

zijn, die we heden nog wel zullen bereiken. Waar zijn de anderen toch?

- Allen zijn het andere spoor langs de rivier gevolgd, dat mij echter niet zoo versch toescheen als dit. Ik denk niet, dat wij op hen zullen behoeven te wachten.

- Laten wij maar vooruitrijden, zeide Hans. Ginder uit die boomen kwam het leven, en zie eens, daar staat een olifant. Stil, laten wij hem een oogenblik nagaan; het is een prachtig beest, en ik denk dat er minstens zes andere bij hem zijn. Wij moeten ze allen hebben, Viktor, we zullen dus voor vandaag werk genoeg hebben. Zeg, hoort gij dat schot; het schijnt, dat onze vrienden ook olifanten gevonden hebben. Kijk, dat dier heeft het schot gehoord en wordt onrustig.

Inderdaad had de verre knal eene beweging onder de olifanten veroorzaakt, die zich schielijk bij hunnen voorganger aansloten en zoo hard mogelijk wegliepen.

- Nu is het jammer, dat wij niet eerder hebben geschoten, zeide Hans. Wij moeten ze inhalen, en daar die beesten zeer slecht zien, kunnen wij misschien onopgemerkt blijven!

Hans en Viktor reden de olifanten achterna en weldra zagen zij onder eenige groote acacia's de geheele kudde staan, met opgeheven snuit om de nadering der vijanden af te weren.

- Nu moeten wij een olifant doodschieten, voor ze verontrust worden, zeide Hans. Zij kennen het gevaar nog niet, waarin zij verkeeren; zij weten nog niet van welken kant het schot kwam. Waarschijnlijk is er nog nooit op hen gejaagd, anders waren zij na dien eersten schrik niet weder zoo spoedig stil gaan staan. Laten wij de paarden hier aan de boomen vastbinden, dan kunnen wij te voet nader sluipen; later kunnen wij ze te paard achtervolgen.

Zoodra de aanvoerder gevallen is, zullen de anderen niet weten wat te beginnen, zeide Viktor.

- Wij moeten allereerst den aanvoerder treffen, Viktor. Mikt gij op een zijner pooten; dan zal ik tusschen oog en

oor op hem kunnen aanleggen. Als ik goed schiet, valt hij onmiddellijk.

De beide jagers bonden hunne paarden op drie tot vierhonderd pas afstands van de olifanten vast, en slopen langzaam op het wild af. De olifanten schenen intusschen van den schrik bekomen te zijn en met de uiterste voorzichtigheid gelukte het den jagers, tot op negentien pas van den aanvoerder te naderen. Er werd geen woord gesproken, want het minste geluid had voor de jacht zeer gevaarlijk kunnen worden.

Ondanks alle voorzorg, schenen de olifanten toch onraad te vermoeden, want toen de jagers eindelijk stil stonden bij een boom, stietten de dieren korte schelle geluiden uit, als teeken van gevaar. De sterke aanvoerder, wiens sneeuwwitte slagtanden ver uit den bek staken, had zijne zijde den jagers toegekeerd, en van dit gunstige oogenblik maakten deze gebruik om te gelijkertijd te schieten. Hans had met zijne buks tusschen oor en oog gemikt en zijn doel was zoo zeker, dat de kogel onmiddellijk door het been in de hersenen drong en den oogenblikkelijken dood van het dier ten gevolge had.

Nauwelijks hadden de andere olifanten het schot gehoord of zij maakten rechtsomkeerd en holden weg over den met struiken en boomwortelen bedekten grond. Er is wel geen beter voorbeeld der geweldige kracht van dieren, als de onbeteugelde vlucht van eene kudde olifanten door eene boschrijke streek. Hoewel de olifant van nature een reus is en gewoonlijk haast onhoorbaar door de bosschen loopt, zoo holt hij, als hij verschrikt is, blindelings recht vooruit en werpt in zijne vlucht zelfs boomen om van middelbare grootte. Dikwijls hebben wij gelegenheid gehad om de doorsnede van zulk een boom te meten en vonden er vaak bij van twee tot drie voet middellijn.

Toen Hans den olifant zag vallen, riep hij: haal de paarden, Viktor, terwijl ik den staart van den olifant afsnijd, voor het geval dat hier andere jagers mochten komen.

De buksen werden opnieuw geladen en de jagers zetten

te paard de jacht op het wild voort, dat intusschen een grooten voorsprong had verkregen. De olifanten, die een tijdlang door jagers met rust worden gelaten, worden zoo vet, dat zij het in het loopen tegen een paard op den duur niet kunnen volhouden, en zoo hadden de jagers ook nu spoedig 't wild bereikt. Zij reden een eindje voorbij de olifanten, sprongen toen van het paard en losten hunne kogels op den grootsten olifant, die hen voorbijvloog.

Toen hij voelde dat hij getroffen was, kwam het dier met opgeheven snuit op zijn aanvallers aan en stiet een kort, schel geschreeuw uit. Deze zaten in minder dan geen tijd weder te paard, laadden opnieuw hunne geweren en een tweede salvo deed het geweldige dier ter neder stortten.

- Er mag er niet een ontkomen, zeide Hans, terwijl hij het getroffen dier een staart afsneed. Onze vrienden zullen ieder ook wel meer dan één olifant schieten en wij moeten bij hen niet achterstaan. De gindsche dieren zijn zoo moê, dat zij niet veel verder meer kunnen loopen.

De jagers gaven hun paard de sporen en zetten de jacht voort, die ten slotte met het bezit van vier andere olifanten eindigde.

- Dat is een goede dag voor ons, zeide Hans. Het is te hopen, dat onze makkers ook zoo gelukkig geweest zijn.

Toen zij in het lager teruggekeerd waren, zeide Hofmann:

- Mannen, komt allen in mijn tent, dan kunnen wij nog eens over het verloop van de jacht praten. Hoe hebt gijlieden het gehad, Hans?

Hans schilderde in korte trekken de gebeurtenissen van dien dag en verhaalde van de buitengewone lengte van de veroverde slagtanden.

- Gij zijt gelukkiger geweest dan wij, zeide Hofmann, die met elkaâr maar zeven olifanten geschoten hadden, waarvan er twee nog niet eens volwassen waren.

Zooals te verwachten was, maakten de olifanten en de jacht daarop, het middelpunt van het gesprek uit voor dien

avond; daar hieruit veel te leeren viel over de eigenaardigheden van dat machtige dier en de wijze waarop de Afrikanen er jacht op maken, kunnen wij niet nalaten hier eenige annecdoten meê te deelen, die daarmeê in verband staan.

- Gij zoudt dus gaarne willen weten, bij welke gelegenheid ik mijn eersten olifant schoot, zeide Hofmann.

Nu dan: het gebeurde in de oude kolonie, in het bosch bij de Visch-rivier, op een plaats, waar niet meer op olifanten gejaagd wordt, om de eenvoudige reden, dat er nu weinig meer zijn en buitendien is het bosch een zeer gevaarlijk jachtgebied. Toen ik nog een knaap was, waren er maar weinig lieden, die er zich op konden beroemen tien mijlen diep in het dichte, doornige struikgewas van de Visch-rivier te zijn doorgedrongen. Mijn vader placht tweemaal 's jaars naar Graham's Town te reizen om inkoopen te doen en nam mij dan gewoonlijk mede. Op een dezer reizen. - ik was toen vijftien jaar oud, - had het volgende plaats.

Op onzen weg naar Graham Town moesten wij voorbij het bosch van de

Visch-rivier; onder het rijden viel mijn oog op een afgebroken boomstam, die zich vlak aan den rand van het struikgewas bevond. Ik keek dien kant uit en ontdekte het spoor van een olifant. Deze ontdekking hield ik geheim; de gedachte was namelijk plotseling bij mij opgekomen om mijn vader een blijk van moed te geven en met één slag den naam van ‘een man’ te verwerven. Ik wist, dat wij een halve mijl verder zouden uitspannen, en daar het dien dag zeer warm was, vraagde ik mijn vader of hij spoedig dacht door te gaan of een poosje hier wilde uitrustten.

- Ik denk hier te blijven tot kort voor zonsondergang, antwoordde hij; het is van avond volle maan en nu kunnen wij beter 's nachts rijden dan overdag in de hitte; laten we nu liever gaan slapen.

- Ik, voor mij, zou liever wat gaan jagen, zeide ik, als u mij uw zware buks wildet leenen.

- Waarom wilt gij die zware buks hebben? vroeg mijn vader. Die buks is alleen voor olifanten en gij zult niets anders vinden dan hoogstens een reebok.

- Met die zware buks kan ik het beste schieten, antwoordde ik.

- Nu dan, mij is het goed, zeide mijn vader. Verdwaal maar niet in het struikgewas, doch dat is nu op klaarlichten dag haast niet mogelijk.

- Ik zou Blueboy graag meênemen, vader, dan kan hij den reebok dragen. Blueboy was een jonge boschjesman, die bij ons als voerman diende en die mij bij jachtaangelegenheden menige les had gegeven; hem wilde ik ook raadplegen wat den olifant betrof.

- Goed, neem hem maar mede, zeide mijn vader. Hier is het geweer, het is geladen met twee kogels. Bovendien zal ik nog twee kogels en het noodige kruit meêgeven, want gij moet zuinig met de ammunitie omgaan. Denk er om een uur vóór

zonsondergang terug te wezen.

Met dezen raad begaven Blueboy en ik ons op weg.

Een poosje waren wij zwijgend naast elkaâr voortgeloopen, toen ik op eens zei: -Blueboy, ik ben een olifant op het spoor.

- Zoo? zeide de dappere kleine vent. Dat dacht ik al, toen ik u in de struiken zag gaan, waar de afgebroken boomstam stond.

- De sporen waren nog geheel versch, Blueboy; de boom kan maar kort vóór onze aankomst afgebroken zijn.

Wij snelden voorwaarts, het struikgewas in; Blueboy vooruit. Hij onderzocht den grond nauwkeurig en holde plotseling op een kleinen afgebroken tak los, alsof hij een kleinood had ondekt. Nadat hij het stuk hout een paar maal in de hand had rondgedraaid, zeide hij: de olifant is van morgen hier geweest. Hij kan wel ver weg zijn, maar evengoed in de nabijheid; wij zullen zien. Volg mij nu maar.

Ik volgde hem, doch met moeite, terwijl hij als een slang en haast even zoo stil door het lage hout sloop. We waren bijna eene mijl geloopen, toen wij aan een steile helling kwamen. Hier hield Blueboy stil en fluisterde mij toe: - hier zullen wij hem vinden, er is hier water en olifanten houden van water. Nu maar langzaam verder.

Wij liepen de helling af en kwamen aan een grooten vijver, waarvan het water aan eene zijde troebel was en hieruit maakte ik op, dat de olifant daar juist gedronken moest hebben. Plotseling wees Blueboy op eenige struiken beneden ons en daar zagen wij den olifant half onder de bladeren verscholen. Nu werd ik zeer opgewonden. Ik besefte wel het gevaar, maar hoopte toch op een goeden uitslag. Alles hing af van het overrompelen van den olifant. Men had mij zooveel verteld van olifanten en in mijn gedachten had ik mij zóó met hen bezig gehouden, dat ik de meest kwetsbare plekken van zijn lichaam kende, ofschoon ik nog nooit een olifant had gezien. De helling was nog hooger dan de olifant en zoowat dertig schreden van het monster verwijderd. Blueboy geleidde mij naar het gunstigste punt en fluisterde mij in: -schiet nu beide loopen te gelijk af, het eerste doelwit is altijd het zekerste.

Ik kroop vooruit tot aan den rand van het boschje, mikte op den schouder van den olifant, onmiddellijk achter het oor en schoot beide loopen af. De schok van het geweer was zoo sterk, dat ik achteruit op den grond viel, terwijl de olifant tamelijk hard weg liep, zoodat ik reeds meende misgeschoten te hebben. Ik wist toen nog niet, hoe taai de olifanten zijn en hoeveel schoten zij kunnen verdragen.

Na ongeveer honderd schreden te hebben geloopen, hield de olifant stil; hij begon het gras uit den grond te trekken om daarmeê, zooals mij voorkwam, zijn wonden te bedekken; daarop keerde hij terug, beklom de helling en liep door het struikgewas in de richting van den weg, waarlangs wij met onzen wagen waren gekomen.

- Hij zoekt de oude sporen weder op, fluisterde Blueboy. Bij den boom, dien hij vanmorgen heeft afgebroken, kunnen wij hem weêr vinden. Wij moeten ons haasten om hem vóór te wezen. Het dient nergens toe om hem na te loopen, want dan kunt ge slechts van achteren op hem schieten.

Ofschoon ik de meening van mijn makker niet deelde, deed ik zijn zin en met alle krachtsinspanning kwamen wij bijtijds bij den boom aan.

- Hebt gij geladen? vraagde Blueboy, op mijne buks wijzend.

Ik had geen tijd gehad om te laden, en nam dus mijne laatste kogels. Nauwelijks was ik hiermeê gereed, toen Blueboy gejaagd op het struikgewas voor ons wees en riep: - daar komt hij, daar komt hij! Ik hoorde een onbeduidend gedruisch, alsof zich een beest in de struiken bewoog, en terwijl ik beide hanen spande, hield ik mij gereed.

- Eerst dook de kop op uit de struiken, doch men had me geleerd, nooit op den kop te mikken, als het dier iemand het voorhoofd toestak. Ik wachtte daarom en spoedig keek ik tegen de borst aan van het geweldige dier. Ik mikte rustig en drukte toen beide hanen tegelijk af. Nauwelijks was het schot gevallen, toen Blueboy mij met geweld op zijde trok; ik zag de struiken nedergedrukt en een boomtak wierp mij op den grond. Met behulp van Blueboy, kroop ik ongedeerd te voorschijn, en toen ik omkeek, riep mijn makker: - hij is dood, en wees op een grooten, zwarten klomp, die tusschen de struiken lag. Daar lag de olifant dood.

- De grootte van het dier verbaasde mij, want zooals het daar lag, stak het nog een groot eind boven mij uit. Bovenal verheugden mij bovenmate de geweldige slagtanden en na mijn overwonnen vijand nog een oogenblik met welgevallen beschouwd te hebben, ijlde ik zoo snel mogelijk naar den wagen terug. Mijn vader wilde juist uit zijn slaapje opstaan en zeide, toen hij mij zag:

- Waar is nu de reebok; ik hoorde toch een schot, hebt gij hem gemist? - Ik heb alle vier de kogels verschoten, vader, zeide ik.

- En viermaal gemist. Dat gaat niet aan; gij moet met een kleiner geweer schieten, mijn jongen, anders vermorst gij uw kruit en lood.

- Geen enkel kogel miste, vader, zij hebben allen geraakt. - Hebt ge dan een reebok geschoten, waar is hij dan? - Het was geen reebok, vader, zeide ik.

- Geen reebok! wat was het dan? Toch geen buffel; ge wilt me toch niet wijs maken, dat ge een buffel hebt geschoten?

- Het was een nog grooter dier dan een buffel, antwoordde ik.

Mijn vader keek mij verwonderd aan, maar toen kon ik het nieuws niet langer voor mij houden, en ik riep met trots uit:

- Ik heb een olifant geschoten.

Met één sprong was mijn vader uit den wagen: een olifant! riep hij uit, hebt gij een olifant geschoten? Waar is hij dan?

- Ja zeker, een groote olifant! riep Blueboy ik was er bij.

- Neemt een bijl mede, neemt uwe messen! riep mijn vader den Hottentotten toe; de jongen heeft een olifant geschoten! En vooruit ging het, ik vooraan, naar de plek waar de olifant lag. Mijn vader was buiten zichzelven van vreugde. Wij sneden de slagtanden uit, namen een groot deel van het vleesch mede en brachten alles naar Graham's Town. De tanden waren zeer zwaar en werden goed betaald.

- Behoud het geld, zeide vader, en de buks, waarmede gij uw eersten olifant hebt geschoten, geef ik u eveneens precent! En hier, Hans, zeide de spreker tegen dezen, met dit kerfje op de kolf heb ik den eersten olifant aangeduid, dien ik heb geschoten. - Na dien tijd moeten er een menigte bijgekomen zijn, antwoordde Hans, want de gansche kolf is met kerven bedekt.

- Ja, de oude buks heeft mij goede diensten bewezen, en heeft ook de proef doorstaan in gevechten met Amakosa's, Zoeloe's en anderen; en waar nog meer tegen, denkt gij Hans?

- Ja dat ook; maar dit eene merk hier beduidt den dood van een Blanke. Met deze buks heb ik hem doodgeschoten en hij had het ook wel verdiend.

- Hoe kwam dat dan? was aller vraag.

- Ik wil u het geval verhalen, want wij zijn onder vrienden; slechts moet ik ulieden verzoeken er niet met anderen over te spreken, want weinig menschen weten er van, en misschien zou het mij vijanden berokkenen, ofschoon ik innig overtuigd ben, dat ik goed heb gehandeld. Ook volgens de wet had ik gelijk, toch zou ik niet gaarne willen, dat de zaak besproken werd. Belooft ge mij te zullen zwijgen?

- We zullen zwijgen! riepen allen.

- Nu dan, ten tijde dat de aanval der Amakosa's op Graham's Town werd afgeweerd,