• No results found

Gevangen. - Onverwachte hulp. - Plan tot ontvluchting.

Voor een man is er geen treuriger toestand denkbaar dan die, om zich van zijn vrijheid beroofd te zien. Geheel onverdragelijk is echter die positie voor een mensch, die, van kindsbeen af aan een vrij en bedrijvig leven gewoon, zich plotseling door kerels gevangen genomen ziet, die, door geene wetten der beschaving gebonden, den gevangene ieder oogenblik kunnen vermoorden om aan de gril van een despoot te voldoen.

Zoodra Hans zich een duidelijk begrip van zijn toestand had gemaakt en besefte, dat hij een gevangene der Matabele's was, kwamen er allerlei verwijten in zijn brein op over zijn gebrek aan waakzaamheid en voorzorg. Als hij een onervaren

stadsbewoner ware geweest, dan zou hij niet gemakkelijker kunnen verschalkt zijn. Hij merkte ook heel goed op, hoe die Wilden hem met verachting aanzagen en hem voor een nieuweling in de krijgskunde der wildernis schenen aan te zien. Daar zij in zijne onmiddelijke nabijheid zonder eenige terughouding babbelden, begreep hij heel spoedig, hoe sluw zij hun krijgslist hadden uitgevoerd.

De Matabele's, die de sporen der paarden hadden nagegaan, hadden ook spoedig bemerkt, dat die naar het ravijn leidden,

waarin de jagers verscholen lagen; daar zij er zich echter niet dadelijk in wilden wagen, hadden zij er een jongen slimmen knaap op afgezonden, om te zien of de sporen ook weêr uit het ravijn vandaan liepen; was dat niet het geval, dan wisten zij, dat de ruiters daar nog in te vinden moesten zijn.

Uit het bericht van den jongen konden de aanvoerders blijkbaar opmaken, dat de blanke mannen òf spionnen waren, òf het voornemen hadden gehad om de beide meisjes te bevrijden. Deze laatste gissing scheen den ervaren krijgslieden het aannemelijkste; terwijl men het ravijn door een groot aantal mannen, die, om ieder kwaad vermoeden te vermijden, de Kraal slechts in troepjes van drie of vier man mochten verlaten, omsingeld had, werden de beide meisjes aan een zorgvuldige spionnage onderworpen, waardoor het haar spoedig gelukte het plan van Hans te raden en maatregelen voor het gevangen nemen der jagers te treffen.

Met een gevoel van de grootste moedeloosheid dacht Hans over het mislukken van zijn reddingsplan na en kwam hij tot het besef van zijn betreurenswaardigen toestand op dat oogenblik. Evenals een geslagen schaakspeler over den zet nadenkt, die bij het gelukken zijn spel gered zou hebben, overdacht Hans ook nu de kleinste omstandigheden, om daaruit gevolgtrekkingen te maken over de wijze, waarop zijn nederlaag te vermijden zou zijn geweest; maar het feit, dat de Wilden hem hadden verschalkt en hij zelf te overmoedig was geweest, stond ten laatste toch ook onherroepelijk bij hem vast.

De hut, waarin zich de gevangenen bevonden, was evenals alle hutten van de kaffers uit gevlochten wilgentakken gemaakt en met kleinere twijgen en lang gras dichtgestopt en vastgemaakt.

De deur bestond eveneens uit vlechtwerk; de opening sloot echter niet zoo goed dicht of de buitenstaande mannen konden zeer goed door de spleten heen zien. De wanden waren zoo dun, dat zelfs de zachtst gefluisterde woorden van de eene hut in de andere verstaan konden worden.

Nadat de drie gevangenen een korten tijd gezwegen hadden, zeide Hans:

- Vrienden, het doet mij van ganscher harte leed, dat ik u heden in dezen toestand heb gebracht. Wij hebben echter naar ons beste weten gehandeld en meer kan men niet doen.

- Wij zijn ongelukkig geweest, zeide Bernard, en misschien zullen wij een volgenden zonsopgang niet meer beleven; want de vroeger geleden, kolossale verliezen hebben het opperhoofd zoo woedend gemaakt, dat hij aan ons zijn wraak wel koelen zal.

- Laat ons de toekomst nog niet zoo donker inzien, hernam hierop Viktor. Wij moeten maar over ontvluchting gaan denken. Het gaat toch niet aan om ons als schapen naar de slachtbank te laten voeren. Ook ik geloof, dat wij morgen moeten sterven, als wij tenminste geen poging doen om te ontkomen.

- Dat zal echter een heele toer zijn, als wij zoo geboeid en door vijanden omringd blijven, merkte Bernard op.

- Voor flinke, moedige en slimme mannen is niets onmogelijk, antwoordde Hans. Ik dank je Viktor, dat gij me door je opmerking opnieuw moed hebt ingesproken en kracht ingeblazen. Wij zullen toch nog een poging wagen om te ontvluchten en nu is zóó mijn plan: Zoodra het geheel en al donker geworden is, maken wij elkander de boeien los door de twijgen, waarmede men ons gebonden heeft, bij een onzer door te bijten, waarop deze dan de anderen bevrijden kan. Zie, daar boven aan het dak hangt een speer, waarmede de banden kunnen worden doorgesneden, zoodra maar één onzer zijn handen vrij heeft. Dan moet er één van ons naar de deur en probeeren de aandacht van den wachthoudenden jongen op zich te vestigen, terwijl de beide anderen door het vlechtwerk van den wand een gat moeten maken en naar de paarden snellen.

- Dit plan zal nooit lukken, Hans, antwoordde Viktor;

het doorbreken van den wand zal veel te veel leven maken; we moeten er nog eens over nadenken, misschien schiet ons wel iets beters te binnen.

De drie mannen hadden misschien een kwartier zwijgend vóór zich zitten staren, toen zij hoorden, dat de jongens vóór de deur door een jonge kaffervrouw werden aangesproken. Voor zoover de jagers die vrouw konden verstaan, scheen zij erge schik te hebben over de gevangenneming van de Boeren, want zij uitte den wensch om de gevangenen eens te zien, wat de wachthoudende jongens graag toelieten. Zij opende de deur en gooide toen onder een satanisch gelach met ballen van klei, die zij had opgeraapt, naar de gevangenen. Nadat zij nog eenige woorden met de knapen had gewisseld, verdween zij, waarop een diepe stilte volgde.

Slechts aan Bernard's lippen ontsnapte een scheldwoord, toen hij zich door zulk een stuk klei getroffen voelde.

Hans, die zijne armen een poos heftig heen en weêr bewogen had, trok plotseling zijn ééne hand uit de boei te voorschijn, terwijl hij uitriep:

- Zoo binden de Matabele's nu hunne gevangenen! Wanneer gij de knoopen maar uit elkander rekt, kunt gij in vijf minuten vrij zijn. Probeer het maar!

Daar evenwel de pogingen der beide mannen niet zoo dadelijk met hetzelfde gunstige gevolg bekroond werden als die van Hans, trok deze spoedig de speer uit het dak van de hut en maakte met behulp van een goede sneê de banden zijner kameraden los, terwijl hij hun toefluisterde:

- Kort na zonsondergang zijn wij weêr vrij, hoor; bereid u slechts goed voor op een strijd voor leven en vrijheid!

- Hoe wil je dien strijd dan winnen, Hans, vraagde Viktor.

- Ik zal je een bericht van Katharina laten zien. De bal van klei, die het meisje naar binnen wierp, bevatte een stukje papier, waarop het volgende geschreven staat:

‘Een uur na zonsondergang zullen alle Matebele's het dorp verlaten hebben, tot op de zes jongens en twee oude vrouwen na, om ons te bewaken. Maakt uwe boeien los en ontvlucht dan! Uwe geweren staan in de hut van den aanvoerder, die gij zult herkennen aan de groote buffelhorens, die boven de deur hangen. De paarden bevinden zich in de ruimte, die grenst aan den stal der koeien. Wij zullen ons gereed houden. De overbrengster dezes heb ik door geschenken voor ons gewonnen. Al het overige laat ik aan u over, Hans. Op de volkomen juistheid mijner berichten kunt gij

vertrouwen, ik heb de plannen der Matabele's van het meisje vernomen.

- Dus dat briefje heeft in dien bal van klei gezeten? riep Viktor uit! Ach Bernard, wat zijn wij toch dom! Hans is voor aanvoerder geboren. Wat heeft je dan toch op de gedachte gebracht, dat er iets in dien bal van klei kon zitten, Hans?

- Wel, dat meisje zag er mij nu volstrekt niet vijandelijk gezind uit, antwoordde Hans, en er scheen mij iets gedwongens in dat heele wezen te liggen.

- Maar nu moeten we toch een bepaald plan maken; wat hebt gij in den zin, Hans? vroeg Viktor.

- Wij zullen eerst mijn oorspronkelijk plan volgen en mislukt dàt, dan doen we een uitval, jagen de jongens op de vlucht en gaan er dan, zoo snel we kunnen, van door. Eerst moet ik echter uitvisschen, welke richting wij moeten inslaan. Misschien deugen onze paarden wel niet voor dien rit en daar men ons in ieder geval vervolgen zal, moeten wij de uiterste voorzichtigheid betrachten, want als men ons betrapt, dan zijn we natuurlijk reddeloos verloren. Kijk, daar komt het meisje weder aan!

Het Matabele-meisje deed de deur open en gooide, opnieuw hartelijk lachend, een handvol klei de hut in, waaruit Hans spoedig een tweeden bal van klei had uitgezocht, waarin een strookje papier met de volgende regelen schrifts verborgen was:

- De eenige wapens, die ik ulieden verschaffen kan, zijn drie speren, die men kort na zonsondergang door uw hut zal stooten. Trek ze er dan snel in, zóó, dat ze niet gezien worden. Wij moeten eerst naar het noorden rijden. God bescherme ons!

Een gelukkige glimlach straalde over het gelaat van Hans. - De hoofdzaak is, dat we onze geweren terugkrijgen. Ik begrijp er niets van, dat ze ons niet scherper doen bewaken, zeide hij.

- Waarschijnlijk meenen zij, omdat wij ons zoo gemakkelijk lieten vangen, dat zij ons wel aan het toezicht van hun jongens kunnen overlaten, meende Viktor.

- Ach, antwoordde Hans, zij weten niet, dat de ware tacticus eerst dan handelend optreedt, als zijn toestand wanhopig wordt.

Met het grootste ongeduld wachtten de gevangenen de intredende duisternis af; intusschen werd Katharine's boodschap spoedig bevestigd, toen Hans door de spleten der hut verscheidene gewapende Matabele's kon waarnemen, die zich langzaam over de weide buiten het dorp bewogen. Naar het scheen, zou er algemeene verzameling der strijdkrachten van den aanvoerder gehouden worden en daar men wist, dat de gevangenen geboeid waren, dacht men ze veilig aan de jongens te kunnen

toevertrouwen, die immers bij de minste verdachte beweging, de soldaten te hulp konden roepen. Nauwelijks was er een uur verloopen of het Kaffermeisje kwam de hut voorbij, luid zingend, als om de Hollanders, die natuurlijk scherp luisterden, te doen merken, dat in het lied het woord ‘loop’ verscheidene malen werd gebruikt.

- Dat is waarschijnlijk een teeken, dat wij moeten maken, dat wij weg komen, zei Hans. Bernard, doe de deur maar eens open, de jongens schijnen zoowat allen met de meisjes aan het praten te zijn.

De deur werd langzaam opengemaakt en daar er niemand van de wacht te zien was, fluisterde Hans:

- Nu vooruit! Bliksemsnel eerst naar de hut waar de geweren staan; dàn naar de paarden en vervolgens naar Katharine.

Bernard ging voorop, achter hem volgde Viktor en eindelijk Hans, die achtergebleven was om de weidedeur vast te klampen.

Daarop begaven zich de drie mannen naar de hut, waar de geweren waren te vinden. Hans maakte de deur open en trad het eerst binnen. Het was daar binnen zoo donker, dat men geen enkel voorwerp onderscheiden kon en nauwelijks had Hans zijn arm uitgestrekt of deze kwam in aanraking met een anderen arm. Maar in een oogwenk had hij dezen arm beet gepakt, en met zulk een forsche greep, dat het den betrokkene duidelijk bleek, dat hier een vraag van leven of dood moest uitgemaakt worden.

Voordat Hans nog de keel van zijn slachtoffer grijpen kon, hoorde hij reeds fluisteren: ‘Voorzichtig, Hans, in Godsnaam, ik ben het, hier zijn uw geweren’, en Hans herkende de stem van zijn beminde Katharine.

Zoodra zich Katharine van hem had losgemaakt, want hij hield haar vast alsof het een vijand was, zeide ze:

- Wij moeten door een opening in de palissaden heenkruipen en dan naar de plaats snellen, waar de paarden staan. Het zal wel niet gemakkelijk zijn om ze te grijpen, daar men er twee Kaffers bij gezet heeft ter bewaking, maar mijne zuster past daar in de buurt op en zal ons wel zeggen, wat we moeten doen. Gij moet ieder een wollen deken omslaan en uwe hoeden verbergen, dan kan men u in het donker moeielijk van Kaffers onderscheiden. Dan moeten we ook de paarden een eind wegbrengen, voordat we ze bestijgen en dan noordwaarts rijden, want de krijgslieden zijn naar het zuiden getrokken. Begrijpt gij alles goed, Hans?

- Jawel, fluisterde Hans. Laat ons dan nu maar gaan. Mijn kruithoorn en mijn patronen zijn nog onaangeroerd.

Neemt gij die, Bernard, met mijn geweer, dan zal ik Katharine begeleiden! De drie mannen wikkelden zich daarop in dekens en slopen de hut uit zonder opgemerkt te worden, daar de bewoners van de omliggende hutten daarbinnen bezig waren met het avondmaal klaar te maken. Binnen weinige minuten tijds had men een groep boomen bereikt, die reeds buiten de omheining stonden.

- Nu komt het moeielijkste aan, zei Hans, namelijk om de paarden meester te worden. Zijn de mannen, die de dieren bewaken, oud of jong, Katharine?

- Jong, zeide Katharine, en onervaren.

- Dan wil ik een stouten greep beproeven. Roep ik om hulp, dan snelt gij naar mij toe, Viktor, terwijl gij, Bernard, Katharine moet beschermen; kom ik echter fluitend uit de veestalling, begeef u dan dadelijk naar de rivier. Waar is uwe zuster, Kaatje?

- Zij moet vlak in de nabijheid zijn en komt naar ons toe, zoodra zij hoort fluiten. - Roep haar bij u en thans - aan het werk! zeide Hans. Het plan, dat Hans gemaakt had, was werkelijk zeer stout. Hij wist, dat men hem bij de heerschende duisternis slechts van zeer dichtbij herkennen kon. Ook was het hem bekend, dat als oudere Matabele-krijgslieden aan hun jongeren bevelen geven, de laatsten nooit een enkel woord van tegenspraak doen hooren. Uit het onderhoud van de jongens vóór zijn tent had hij den naam van het opperhoofd leeren kennen en met deze kennis uitgerust, stapte hij brutaal op de kraal af, terwijl hij in de Matabele-taal riep: Waar ben je?

Hier, antwoordden de beide mannen.

De bevelhebber wil de paarden zien, zei Hans verder in het beste Kaffer-dialekt, dat hij maar voor den dag kon brengen. Breng ze maar hier! Ik wil ze meênemen.

Een kreet van verwondering ontsnapte den beiden kerels,

toen zij dat bevel vernamen; doch zij waagden het niet tegen te spreken en zij maakten de paarden los en brachten ze vóór den ingang van de hut. Hans wikkelde zich geheel en al in zijn deken en toen de mannen er uit kwamen, zeide hij: Volgt mij en brengt de paarden meê!

Daar zich onder de soldaten van Moselekatse een groot aantal overloopers uit andere stammen bevond, viel de vreemde uitspraak van sommige woorden van Hans niet zoo bijzonder op. Daar hij op bevelenden toon sprak, hielden de beide mannen hem voor een door Moselekatse zelf gezonden kapitein.

Toen men het boschje, waarin de vluchtelingen waren verborgen, genaderd was, zei Hans: Laat nu de paarden hier, ik zal ze zelf wel verder geleiden! Keer terug, want uw opperhoofd wil, dat gij goed op het vee en de Kraal let!

Het tooverwoord o p p e r h o o f d was voldoende om de beide mannen te bewegen, de paarden dadelijk aan Hans over te laten. Zij hadden er niet het minste voorgevoel van, dat er een vijand in de buurt was en de gedachte, dat dezelfde Hollanders, die zich zoo gemakkelijk hadden laten verschalken, zulk een vermetel plan in het hoofd hadden kunnen krijgen, was hun eene onmogelijkheid.

Een zacht fluitje van Hans riep in een oogenblik allen bij elkander en tegelijk Katharine en hare zuster aan hunne zijde.

- Thans snel te paard, zei Hans, en dan - vooruit!

- Neen, zei Katharine, nog niet! Wij mogen de paarden niet eer bestijgen, dan als wij het dorp een goed eind achter ons hebben. Kent gij in het donker wel den weg, Hans?

- Aan drie groote sterren weet ik, dat wij nu in noordelijke richting gaan, antwoordde Hans.

- Ja, dat is goed; maar dan hebben wij over tien minuten nog eene Kraal te passeeren. Wat zullen we doen, als daar nog lui uit mochten komen?

- Dan zeggen wij, dat wij die paarden naar het

hoofd brengen, antwoordde Hans; dat zal hen misschien tevreden stellen.

- Misschien: maar deze weg leidt niet naar de Kraal van het opperhoofd, bracht Katharine in het midden.

Het kleine gezelschap bewoog zich snel en behoedzaam voorwaarts over den weeken grond. De paarden volgden, alsof zij hun meesters herkenden, zeer gedwee. Toen de vluchtelingen de Kraal naderden, hoorden zij luid praten en zingen, wat de hoop bij hen opwekte, dat het paardengetrappel niet gehoord zou worden.

Een Matabele is ten allen tijde, in het bijzonder echter in oorlogstijd, zeer op zijn qui-vive. Op het oogenblik dat de vluchtelingen de Kraal bereikten, hield het praten en zingen in eens op en eenige mannen kwamen uit hunne hutten met den uitroep: Wie daar!

- Wij brengen de paarden weg, op bevel van ons opperhoofd! antwoordde Hans in de Matabeletaal.

Terwijl hij zijn hand op Katharine's arm legde, fluisterde hij:

- En nu onversaagd, Katharine; onze stoutmoedigheid moet ons helpen, anders is het mis. Als wij nu haast verrieden, zouden wij verloren zijn.

Katharine was te midden van wilde, gevaarvolle tooneelen opgegroeid en daardoor niet gemakkelijk meer door een oogenblikkelijk gevaar te verschrikken. Maar toch kwam thans de gedachte bij haar op, dat zich wel eens een soortgelijk schouwspel zou kunnen ontwikkelen, als dat hetwelk zij bij hare gevangenneming en bij den moord op haar vader al eens beleefd had. Het beven van al hare ledematen deed Hans duidelijk hare vrees bemerken, maar zijn aanmoedigende en kalme woorden gaven haar spoedig kracht en hoop terug.

Het was en bleef niettemin een zeer netelige positie en ware Hans' antwoord niet