• No results found

Een onverwachte ontmoeting. - Hans vertelt zijn wedervaren. - De hinderlaag.

In de volle verwachting, dat de Zoeloe's hem wel weêr spoedig op het spoor zouden zijn, liep Hans zoo hard hij kon en vermeed hij zorgvuldig ieder boschje, waarachter een vijand kon zijn verborgen. Toen het eindelijk zoo donker was, dat hij vreesde te verdwalen, hield hij in een klein dal halt en begon hij er over te denken, op welke manier hij zijn honger stillen zou. Het zou gevaarlijk zijn geweest een vuur aan te steken en daar hij er niet toe besluiten kon om rauw vleesch te gaan eten, moest hij voor het oogenblik de gedachte aan een avondmaal wel laten varen. Ook had hij nu in twee nachten niet geslapen en ofschoon de voortdurende inspanning hem wakker had gehouden, gevoelde hij toch, dat de slaap hem eindelijk begon te overmannen.

- Een uurtje zal ik toch wel zonder gevaar kunnen slapen! dacht Hans, dan ben ik weer frisch en vóór het aanbreken van den dag zal zich wel een gelegenheid voordoen, om mij wat voedsel te verschaffen.

Met die overdenking legde hij zich ter rusten en het duurde slechts weinige oogenblikken, of hij was in een diepen droomloozen slaap verzonken.

De zon was reeds lang boven den gezichteinder, toen Hans uit den verkwikkenden slaap ontwaakte. Dadelijk greep hij naar zijn geweer, - maar welk een wonder - hij kon het niet vinden; hij wreef zijn oogen goed uit, sprong overeind en zag zich nu -o schrik! d-o-or een geheele bende gewapende Kaffers -omringd. Z-onder een enkel wapen tot zijn verdediging te hebben, wist hij, dat nu alle tegenweer vruchteloos wezen zou; hij bleef daarom stil op zijn plaats staan en wachtte gelaten af, welk lot hem zou beschoren zijn. Maar hij had zich nauwelijks opgericht of hij bemerkte, dat eenige Kaffers naar een punt wezen, waar op een kleinen afstand een vuur brandde en zijn moedig hart beefde bij de gedachte, dat men hem levend zou verbranden. Maar wie schetst zijne verbazing, toen hij vier blanke mannen op zich af zag komen, waaarvan de een, naar zijn uiterlijk te oordeelen, een Hollander moest wezen. Zouden dat misschien ook gevangenen zijn? dacht Hans, en zou men ons soms tegelijk willen verbranden? De zaak werd hem nog raadselachtiger, toen hij bemerkte, dat deze lieden geweren droegen. Hij wachtte tot de mannen vlak bij hem gekomen waren en vroeg toen: Zijt gij mij komen verrassen, terwijl ik sliep?

De mannen zagen elkander aan en toen zei er een in 't Hollandsch: gij schijnt een landsman van ons te zijn, maar hoe komt gij dan hier en waarom is uw gezicht zoo zwart?

Hans was het reeds geheel en al vergeten, dat het slijk, waarmede hij zich had besmeerd en dat hij slechts voor een deel met rivierwater had afgespoeld, hem het uiterlijk van een Kaffer had gegeven.

- Mijn gezicht kan wel zwart zijn, antwoordde hij, maar daar ben ik toch niet te minder Hans Sterk om!

- Ben jij Hans Sterk? vroeg de andere. En men heeft ons verteld, dat die tegelijk met de beide Uysen in den strijd tegen de Zoeloe's gesneuveld is. Zijt gij Hans Sterk? herhaalde hij, terwijl hij dichter bij hem kwam staan en hem aan eene

scherpere waarneming onderwierp. Maar hoe zijt gij dan ontkomen? Naar uw taal te oordeelen, ja, moet gij een Hollander zijn, ofschoon ik u in de morgenschemering voor een Kafferspion versleet, die zich in de kleêren van een vermoorden Blanke had gestoken. Kom dan bij ons vuur en vertel ons eens, hoe gij hier gekomen zijt.

- Maar geef mij dan eerst wat te eten, en te drinken, zeide Hans. Ik heb in geen twee dagen iets genuttigd en daarbij een wandeling afgelegd, die een struisvogel eer aan zou doen. Zoodra ik me nu een beetje schoongemaakt zal hebben, zal ik u de geschiedenis van mijne vlucht vertellen. Maar welk nieuws hebt gij voor mij? Hoe kwaamt gijlieden hier? Zijn mijne vrienden gelukkig ontkomen?

- Wij komen van de baai van Natal, om de nog achtergebleven vrienden met ons mede te nemen; want ook wij hebben een nederlaag geleden. De uwen zijn naar de Boschjesman-rivier teruggekeerd, maar het ziet er slecht voor hen uit. Men heeft hun het vee ontstolen en hunne akkers verwoest en voorloopig zijn zij te zwak om een nieuwen aanval op de Zoeloe's te wagen.

Nadat Hans zijn maal, dat uit geroosterd buffelvleesch bestond, verorberd had, ging hij naar een beek en wiesch daar de laatste sporen van zijn vermomming af.

- Zijn dit allen Kaffers van de baai van Natal? vroeg Hans.

- Ja, dat zijn onze bondgenooten, antwoordde de Hollander. Er vielen vele Kaffers in den strijd en deze lieden willen nu wel gaarne in deze streken hunne landslui opzoeken, die er misschien gewond zijn achtergebleven. Onze nederlaag was nog harder om te dragen dan de uwe; want wij verloren wel tien of twaalf Blanken en een honderd of wat Kaffers.

- Het verwonderd mij maar, dat gij niet bevreesd schijnt voor een nieuwen aanval van de Zoeloe's, zeide Hans, men heeft mij tot op twee uren afstand van hier vervolgd.

- Wij hebben hier overal in de buurt wachtposten uitgezet, waarvan er bijv, één daar in dien doom boven op den heuvel zit; bij het geringste gevaar, dat er dreigt, geeft hij ons een teeken. Gisterenmiddag meende een van onze wachters een schot in de buurt van de Vugela gehoord te hebben en daarom sloegen wij deze richting in. Bij het aanbreken van den dag meldde ons een spion, dat een man, naar allen schijn een Zoeloe, onder een boom in de buurt was gaan liggen slapen. Gij moogt waarachtig wel van geluk spreken, dat men u niet dadelijk heeft afgemaakt. Maar daar hoor ik een signaal. Matuam kom hier. Wat wil Kangela ons mededeelen?

De Kaffer, tot wien deze woorden gericht waren, trad naderbij en zag een paar minuten onafgebroken naar den top van den berg. Toen antwoordde hij:

- Daar komen Zoeloe's aan, maar het zijn er niet veel en wij kunnen d i e best weêrstaan.

- Nu moet gij drie mannen kiezen om dit plan te dirigeeren - zeide de Hollander, die Van den Berg heette - en die moeten de Zoeloe's in een hinderlaag lokken. De anderen moeten zich hier in de buurt verbergen.

Terwijl de drie Kaffers zich in de richting begaven, vanwaar de Zoeloe's naderden, gingen de overige manschappen zich in de omliggende boschjes verbergen.

- Onze bondgenooten zijn door de nederlaag van hunne landslieden wat ontmoedigd, zeide Van den Berg; een gelukkige afloop van den nu voor de borst zijnden veldtocht, zal hun daarvoor nieuw vertrouwen inboezemen; ik ben er voor om slechts in het uiterste geval van nood van onze geweren gebruik te maken en voor de rest maar af te wachten wat de Kaffers doen.

Inmiddels was de Kaffer weder van den bergtop verdwenen en het geheele landschap ademde zulk een rust en vrede, dat een reiziger, die bijv. toevallig dien weg zou uitgekomen zijn, geen enkel idee er van gehad zou hebben, dat achter die

boschjes daar zulk een groot aantal mannen verborgen lag.

- Ik vermoed, dat de Zoeloe's, die daar komen aanrukken, dezelfde zijn, die mij gisteren hebben vervolgd, zeide Hans.

- Hoevelen zijn dat er wel? vraagde Van den Berg. - Meer dan twintig man.

- Daar komen ze reeds aan! riep de Hollander. Ze naderen zonder eenig voorgevoel te hebben van het lot, dat hen wacht, en toch zal niemand hunner dat ontgaan.

De drie op verkenning uitgezonden Kaffers hadden spoedig de Zoeloe's ontdekt, maar ze namen geheel en al den schijn aan, alsof ze de nabijheid van een vijand volstrekt niet vermoedden. De Zoeloe's hadden intusschen de beschutting van het struikgewas gebruikt om de zoo ze dachten niets kwaads vermoedende Kaffers tot op honderd pas te naderen. Plotseling slaakten de Kaffers een rauwen kreet van verrassing en renden ijlings terug in de richting, waar hunne makkers verborgen lagen. De Zoeloe's gingen hen achterna, totdat zij zich plotseling tegenover een zeker wel vijfvoudige overmacht geplaatst zagen, die als uit den grond scheen op te rijzen. De Zoeloe's intusschen waren te goed geoefende en geharde soldaten, om zich als een kudde vee te laten slachten. Hunne speren korter aangrijpende, rukten zij in geslotene colonne langzaam tegen hunne vijanden op. Toen Van den Berg dit bemerkte, riep hij de lieden, die tusschen hem en de Zoeloe's in stonden, toe, om zich plat op den grond neêr te leggen en toen dit gebeurd was, knalde er een doodaanbrengend salvo der Blanken. Geen oogenblik daarna of de Kaffers waren weêr op de been. zij wierpen zich onstuimig op hunne vijanden en in korten tijd ontwikkelde zich hier een oorlogstooneel, zooals een Blanke zeker weinig te zien krijgt. De beide vijandelijke troepen vielen op elkaâr aan en beproefden elkaâr met hunne speren te treffen, die zij met groote bekwaamheid hanteeren en waarmede zij vooral voortreffelijk wisten te pareeren. Af en toe werd de spies met geweldige kracht en

snelheid naar den vijand geslingerd; deze week er met behendigheid voor uit of hij liet het wapen zijdelings van zijn schild afglijden. De overmacht moest natuurlijk de zege behalen en het duurde ook maar weinige minuten, of men zag nog slechts twee of drie Zoeloe's, die over de vlakte heen vloden, door een schaar meedoogenlooze vijanden vervolgd, die spoedig daarop met de buitgemaakte wapenen hunneer tegenstanders terugkeerde.

Van de gansche bende had geen enkele weten te ontkomen en zoo was Hans getuige van den volkomen ondergang van hen, die voor weinige uren hem naar het leven hadden gestaan.

- Er zwerven nog vele van Dingaan's spionnen hier in den omtrek rond, zeide Van den Berg tot Hans: ik zou u daarom aanraden, niet te voet van hier naar

Boschjesman-rivier te gaan. Ga liever met ons mede naar de baai; wij zullen dan eens samen overleggen om een plan op te maken, dat gij uwen vrienden voor kunt stellen.

Hans nam deze uitnoodiging aan; toen men de baai van Natal bereikte, werd hij zoowel door de schoonheid van het landschap als door de vruchtbaarheid van den bodem getroffen. Ofschoon de kolonisten hier nog weinig aan bebouwing van den bodem hadden gedaan, scheen die toch voor landbouwkundige doeleinden

buitengewoon goed geschikt te zijn en beloofde die blijkbaar eenmaal een plek van ongewone beteekenis te worden. Het eenige bezwaar, dat er aan verbonden was, bestond in de nabijheid van den verradelijken Dingaan: maar deze hoopten de emigranten met medewerking van andere bondgenooten en nieuwe hulptroepen wel onschadelijk te maken.

Hans bleef eenige weken aan de baai van Natal vertoeven, maar bosloot toen om zich weder te paard naar het hoofdkwartier van zijn landslui te begeven, waar hij, na een reis van vier dagen gelukkig aankwam. Bij zijn terugkeer werd hij als een uit den dood opgestane aangezien, want zelfs Katharine had

reeds alle hoop op een terugzien opgegeven. Hij vond het lager in een treurigen toestand, daar zich behalve andere onheilen, nog gebrek aan levensmiddelen deed gevoelen. Nadat hij de aanvoerders zijner tochtgenooten de plannen van de trekkers aan de baai van Natal had medegedeeld en de noodzakelijkheid had getoond om een spionnendienst tegen de Zoeloe's in te richten, ging Hans maatregelen nemen om een jacht beneden aan den Drakenberg te organiseeren, ten einde zijn vrienden van antilopenlveesch te voorzien.

Leven de Boeren in een wildrijke streek, dan plegen zij een deel van hun tijd aan de jacht te besteden, om zich van een goeden voorraad vleesch te voorzien. Dit zouten zij dan of bereiden daaruit de zoogenaamde b i l t o n g , door het vleesch in reepen te snijden, die met zout en peper in te wrijven, dan in de zon te drogen, waarna het ook zonder verdere toebereiding kan gegeten worden. Heeft de Boer zich op deze wijze van vleesch voorzien, dan is hij van de noodzakelijkheid ontheven om zijn eigen vee te slachten en kan hij zich rustig toeleggen op de vermeerdering van zijn veestapel, op de verzameling van de melk daarvan, terwijl hij er ook enkele dieren als trekdieren van kan gebruiken.

Ongeveer honderd mijlen van de kust strekt zich in noordelijke richting een hooge bergketen uit, die bekend is onder den naam van Quathlamba of het Drakengebergte. Van dit gebergte ontspringen alle rivieren, die in het district van Natal nederkomen om zich in den Oceaan te ontlasten. De voornaamste hiervan zijn: de Umzin-Kula, de Um-Komarie, de Umgamie, de Tugela met hare nevenrivieren, de Mori-, de Boschjesman- en de Kliprivier, eindelijk de Um-zymiati of de Buffelrivier.

Het Quathlamba-gebergte breidt zich op verscheidene plaatsen in terrasvormige plateaux over de vlakte uit, waarop zich dan uitgestrekte weiden bevinden, die in de dagen, waarvan wij hier spreken, nog met talrijke kudden wild bevolkt waren.

Heele troepen antilopen, verder wilde zwijnen, quagga's en tallooze andere dieren hielden zich op die terrassen op. Zoo kon men gerust deze streek het Dorado van den Afrikaanschen jager noemen en toen dan ook Hans met zijn jachtgezellen op een helderen morgen in deze streken aankwam, werden allen aangenaam verrast en belust gemaakt door den aanblik van geheele kudden antilopen, die op de vlakten graasden, en ze gingen zich onverwijld op de jacht voorbereiden.

Zoodra een Afrikaansche antilopen-kudde wordt opgejaagd, vlucht zij bijna altijd zonder uitzondering in de richting tegen den wind, waardoor het haar mogelijk wordt, op haar vlucht een verborgen vijand reeds in de verte te bespeuren. Zij maakt slechts dan een uitzondering daarop, wanneer zich in een andere richting een terrein bevindt, waarop de jager haar moeielijk volgen kan. Zulk een streek plegen de antilopen dan als een veilig toevluchtsoord op te zoeken; want terwijl zij met gemak in een draf een steilen berg kunnen afklauteren, moet een ruiter dan afstijgen en zijn paard langzaam aan den teugel leiden. Daarom stelt zich de jager ook altijd tot taak om een antilopen-kudde den terugtocht naar een dergelijk ongunstig jachtterrein af te snijden.

Na een oponthoud van veertien dagen in de vlakte, keerde Hans, ruim van biltong voorzien, naar het hoofdkwartier zijner vrienden terug en ging zich toen weder onledig houden met toebereidselen te maken voor een nieuwen veldtocht, die toch, dit wist hij wel zeker, niet lang op zich zou laten wachten.