• No results found

Rust. - Nieuw gevaar. - Voortzetting der vlucht.

De volgende morgen brak in de volle schoonheid van een Afrikaanschen dag aan. De eerste zonnestralen vielen op den zwaren dauw neêr, die gedurende den nacht gevallen was en brachten nevel voort, die als een schilderachtig waas over de dalen hing; maar toen die nevel was opgetrokken, was de lucht zoo volkomen helder en ijl, dat het bloote oog het landschap tot op onmetelijke afstanden kon overzien.

Bij het eerste morgenkrieken was Hans reeds op de been en maakte hij met behulp van staal en vuursteen vuur aan om een ontbijt klaar te maken. De vluchtelingen hadden zich onder het boschje te rusten gelegd, zonder vooraf iets genuttigd te hebben. Toen nu Viktor en Bernard plotseling ontwaakten door dat vuurslaan en zagen wat Hans deed, zeiden zij met verwondering:

- Gij hebt wel vuur gemaakt, Hans, maar waar is het eten?

- Daar ik het niet wou wagen om te schieten, heb ik met die Matabele-speer een ontbijt voor ons klaar gemaakt!

- Wat heb je dan gevangen? vraagden de hongerige jagers.

- Een jong wild zwijn, antwoordde Hans. Wij zijn dus nog niet tot den hongerdood veroordeeld, Viktor!

Het was een curieus ontbijt, dat de vluchtelingen hadden klaar gemaakt! In de wildernis leert men echter wel afzien van al de bekoorlijkheden eener gedekte tafel. Ja zelfs het gewone maal, in het dichte hout eener Afrikaansche wildernis genoten, in gezelschap van een negerknecht, en waarbij de eenige kookkunst daarin bestaat, dat een aan het spit geregen stuk van het geschoten dier goed geroosterd wordt, biedt voor de meeste daar zwervende kolonisten meer aantrekkelijkheid aan dan een maaltijd, die door de beste wijnen en de onderhoudendste gesprekken wordt gekruid en door pracht en rijkdom omgeven is.

De honger kruidt altijd de spijzen op de meest eigenaardige wijze, terwijl een krachtige gezondheid en de reine lucht der wildernis al die kruiderijen en toevoegingen onnoodig maakt, die in de eetzalen der beschaafde landen voor onontbeerlijk gelden. Zoo werd dan ook dat stuk gebraad van een wild zwijn, niettegenstaande er nòch brood, nòch zout, nòch wijn, maar alleen een teug helder water uit een naburige beek bij kwam, door de vluchtelingen met het grootste welbehagen genuttigd.

De legerplaats van het kleine gezelschap was aan den voet van een bergketen gelegen; na volbrachten maaltijd besteeg Hans een heuvel om te zien of hij ook iets van een vervolgenden vijand gewaar kon worden. Dit was intusschen niet het geval en nu zetten de vluchtelingen hunne reis voort, terwijl zij een meer westelijke richting insloegen om in de streek te komen, waar zij hunne landslieden hoopten aan te treffen.

De zon had reeds hare middaghoogte bereikt, toen een korte poos werd halt gehouden. Ze hadden juist een belommerde, door een heldere beek doorstroomde bergkloof bereikt, toen zich op den achtergrond geweldige rotsmassa's vertoonden

die het aanzicht hadden, alsof ze daar door reuzenhanden waren neêrgezet. Daarvan sterkte zich een golvend gebogen vlakte uit, welke door enkele groepen van boomen werd afgebroken.

Kleine beekjes slingerden zich door die boomen, struiken en varens heên om zich ver daar van daan in een groot stroombed te vereenigen. Groote antilopen graasden ongestoord en struisvogels schreden ginds over de vlakte, terwijl hoog in de lucht gieren in groote kringen rondvlogen.

- Deze streek is verbazend mooi! riep Hans in verrukking uit, terwijl hij aandachtig het landschap stond te bewonderen. Eigenlijk te mooi om door zwarte Wilden in bezit gehouden te worden. Water in overvloed, rijkelijk gras voor paarden en vee, een vruchtbare bodem en een klimaat, zooals men in heel Afrika geen beter vindt. Men heeft mij verteld, dat er in de Europeesche landen vele, zeer vele mannen, sterke mannen zijn, die hun geheele leven in overvolle steden doorbrengen en daar meer geld bijeengaren dan voor hun levensonderhoud noodzakelijk is om met dat geld dan wat te pronken. Kunt gij u voorstellen Viktor, dat zulke mannen weten, wat eigenlijk leven, w a a r l i j k l e v e n i n d e n a t u u r i s ?

- Ons, die van de opbrengst van de jacht en van de veeteelt leven, schijnt dit inderdaad zonderling; doch, wij menschen, zijn niet allen van dat soort Hans en wie weet of o n z e levenswijze a n d e r e n niet treurig en ellendig voorkomt.

- Als wij gelukkig bij onze vrienden terugkeeren Viktor, dan trouw ik met Katharine en ga ik mij ergens met haar in deze streken vestigen. Zie die springbokken daar in de buurt van die hooge acacia's; zij schijnen een vijand te bespeuren! Had ik nu mijn verrekijker maar! Doch die hebben nu die schurkachtige Matabele's, die er niet eens meê weten om te gaan.

- Wij hebben geen verrekijker noodig, Hans, zei Bernard, die naar de beide anderen was toegegaan, Daar kunt gij de

reden zien, waarvoor de springbokken wegloopen. Er komen Matabele's over de weide en wij zullen het best doen met ons uit de voeten te maken.

- Ik geloof niet, dat zij ons flink en open aan zullen vallen, antwoordde Hans, want het zijn maar veertig man en dan zullen ze zich wel niet sterk genoeg gevoelen om zich in den strijd met drie Blanken te meten. Zij zullen ons echter wel vervolgen en beproeven ons te overrompelen. In ieder geval zullen we dadelijk opbreken. Katharine, zijt gij klaar om weder verder te trekken? Er vertoonen zich weder vijanden op de vlakte.

- Ik ben klaar, Hans, zeide Katharine, maar de paarden schijnen zeer moê te zijn! Hans ging naar de paarden en bekeek ze eenige oogenblikken zeer nauwkeurig; in het bijzonder viel zijn oog op een mooi bruin paard, dat tot nu toe door Katharine was bereden.

Dit paard liet den kop hangen, zonder evenwel te grazen, ofschoon het gras daar rondom hem welig groeide.

- Viktor, riep Hans eindelijk. Kom eens hier! Viktor onderzocht het dier

nauwkeurig. Toen riep hij: Dit paard heeft de kwade droes. Wij zijn verloren als de andere dieren ook door die ziekte worden aangetast.

Ja en dat gebeurt stellig, antwoordde Hans. Wij moeten dus maar zoo lang voortrijden als we kunnen. De bruine is toch in een uur tijds dood; wij kunnen het dier hier gerust achterlaten.

De kwade droes, waarvan hier sprake is, is de vreeselijke vee- (vooral

paarden-)ziekte, die iederen reiziger in Zuid-Afrika doet sidderen en die gelijkt op de veepest, welke soms in Europa geheele veestallen doet uitsterven. Een paard kan 's morgens nog heel gezond zijn; tegen den middag wordt het dan somwijlen een beetje moê en slaperig en 's avonds is het dood. Tot nu toe heeft men nog geen doeltreffend middel tegen die ziekte gevonden; daarom moet zich iedere bezoeker

van deze streken op een groot verlies van paarden en ossen voorbereiden, te meer, daar juist de dieren door de ziekte worden aangetast, welke de streek, waar zij geleefd hebben, verlaten. In de wildernis is het verlies van vee en paarden onherstelbaar, eene omstandigheid, die dikwijls den jager in het verderf stort.

Daar het dichte hout van de bergkloof ze volkomen verborg, dachten de

vluchtelingen, dat ze ook aan de blikken van de altijd waakzame Matabele's ontgaan waren. De wilde, in het oerwoud opgegroeide krijgsman is echter gewoon om aan de kleinste gebeurtenissen gewicht te hechten. Terwijl de Matabele's zich nog altijd in dezelfde richting voortbewogen, hielden plotseling eenige gieren, waarschijnlijk door den aanblik der paarden aangetrokken, hunne gelijkmatige vlucht eensklaps wat in en begonnen cirkels in de lucht te beschrijven. Hans had ze dadelijk opgemerkt en ook het gevaar van deze omstandigheden terstond overzien.

- De Matabele's krijgen nu natuurlijk achterdocht, riep Hans uit, zij verzuimen nooit die teekens van de gieren gade te slaan!

Nauwelijks had hij uitgesproken of de Matabele's hielden halt en keken ijverig naar de boschjes, waarin het gezelschap verborgen was. Een kort onderzoek scheen voldoende voor hen te zijn, want terwijl zij zich in twee groepen verdeelden, sloegen zij op hunne schilden en een krijgslied zingend, stormden zij op de bergkloof aan.

- Kaatje, het is hoog tijd uw schimmel te bestijgen, zei Hans, en dan moet het voort in een galop!

Ofschoon de paarden van de vorige inspanning nog niet waren bekomen, renden zij toch met een vaart weg, die de ruiters spoedig ver uit het bereik hunner vijanden moest brengen. Hans kende echter de verschijnselen van den kwaden droes te nauwkeurig om zich veel illusies te maken. En hij wist ook, dat de Matabele's alle dagen een volle vijftig Engelsche

mijlen kunnen afleggen, een afstand, dien hij onmogelijk van z i j n half uitgehongerde paarden verwachten kon.

Toen de Matabele's de schuilplaats van de vluchtelingen bereikt hadden, was er door dezen reeds een afstand van twee mijlen afgelegd en slechts de paardensporen en het achterlaten stervende dier deden nog zien, hoe dicht de Wilden bij hunne vijanden geweest waren.

Daar de Matabele's niet wisten, dat twee der vluchtelingen vrouwen waren, waagden zij gelukkigerwijze geen algemeene vervolging, maar zonden alleen twee van hunne snelste renboden af om den vijand te observeeren, terwijl de overigen de reis naar het hoofdkwartier van hun opperhoofd voortzetten.

De vluchtelingen hadden nu een volle drie uur achtereen gereden, toen het Hans raadzaam voorkwam, den paarden wat tijd te gunnen om te grazen, terwijl hij beproeven wilde om het gezelschap wat eten te bezorgen.

Men koos tot legerplaats een door een beekje doorstroomd dal, dat tegelijk een veilige bescherming tegen verrassing aanbood. Terwijl Hans zijn gezellen verzocht vuur aan te maken, ging hij aanstalte maken om hun een goed ontbijt te bezorgen. Spoedig was het hem gelukt een mooien antilopenbok te vellen, waardoor zij voor de eerste dagen rijkelijk van voedsel voorzien waren.

Een verdere rit van twee uren maakte een einde aan de reis voor dezen dag en nadat een geschikte legerplaats gekozen was, begaf men zich ter ruste. Viktor nam de eerste wacht waar, terwijl Hans hem daarvan te middernacht zou aflossen.