• No results found

Toetsing van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid aan het rechtskader

Hoofdstuk 6: Wet spoedreparatie fiscale eenheid

6.5 Toetsing van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid aan het rechtskader

Allereerst zal ik bekijken of de Wet spoedreparatie fiscale eenheid in overeenstemming is met het recht. De spoedmaatregelen zijn een aanpassing aan de Nederlandse wet zodat het Nederlandse fiscale-eenheidsregime in overeenstemming is met Europese rechtspraak. Zodoende kan beargumenteerd worden dat de wet bijdraagt aan de overeenstemming met het EU-recht.

Het is tevens van belang dat de Wet spoedreparatie fiscale eenheid een verwezenlijking is van rechtsbeginselen, zoals het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.229 Het wetsvoorstel wordt, gezien de materie, beschouwd als erg complex. Dit volgt ook uit het lange tijdsbestek tussen de aankondiging van de spoedmaatregelen op 25 oktober 2017 en de publicatie van de wet op 16 mei 2019. Volgens Ruijschop kan er daarom nauwelijks meer gesproken

226 Kamerstukken II 2018/19, 34959, 7, p. 31-32 (NvV).

227 Kamerstukken II 2018/19, 34959, 7, p. 31 (NvV).

228 Van den Heuvel & Hofman, WFR 2019/117, par. 3.5.

229 Kamerstukken II 1990/91, 22008, 2, p. 24.

39 worden over “spoedmaatregelen”.230 Enerzijds vind ik begrijpelijk dat het wetsvoorstel een lange aanloop kent gezien de nauwkeurigheid die geboden is bij de totstandkoming van deze wet. Anderzijds volgt deze nauwkeurigheid niet uit de wet zelf. In de parlementaire geschiedenis worden bovendien amper toezeggingen gedaan richting de praktijk. De mate van voorwaardelijkheid blijkt vooral door het gebruik van woorden als “in het algemeen”, “doorgaans” en “in beginsel”. 231 Het houden van een slag om de arm door de staatssecretaris komt mijns inziens in ieder geval niet ten goede aan de rechtszekerheid die in de nota Zicht op wetgeving gesteld wordt aan kwalitatief goede wetgeving.

Ook de maatregel van terugwerkende kracht werkt niet in het voordeel van de rechtszekerheid. Zoals in hoofdstuk 2 besproken, tast een wet met een maatregel van terugwerkende kracht de rechtszekerheid aan.

Er moet daarom een bijzondere omstandigheid zijn die de terugwerkende kracht rechtvaardigt.232 Zodoende rijst de vraag of deze aantasting van de rechtszekerheid te rechtvaardigen is. Zoals in hoofdstuk 2 besproken dient bij de beoordeling van de rechtmatigheid en de verwerkelijking van de rechtsbeginselen, zoals rechtszekerheid, vooral gekeken te worden naar het EG-recht, het EVRM en het IVBRP. In die lijn vragen Register Belastingadviseurs en de fractie van 50PLUS zich af of de terugwerkende kracht in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP EVRM).233 Als reactie op deze vraag beargumenteert de staatssecretaris dat een ruime beoordelingsvrijheid is toebedeeld aan de fiscale wetgever.

Bovendien kan de wetgever onder bepaalde voorwaarden een inbreuk maken op artikel 1 EP EVRM.

Flankerend beleid kan bijvoorbeeld leiden tot het opnemen van overgangsrecht en een maatregel van terugwerkende kracht. De staatssecretaris heeft bij de totstandkoming van de Wet spoedreparatie verschillende opties overwogen en zag daarbij geen andere mogelijkheid dan een beperking van het fiscale-eenheidsregime voor binnenlandse situaties. De terugwerkende kracht is volgens de staatssecretaris nodig vanwege het risico dat bestaat op het uithollen van de Nederlandse belastinggrondslag.234 Oorspronkelijk was er sprake van een terugwerkende kracht tot 25 oktober 2017, 11 uur. Later is dit gewijzigd naar 1 januari 2018. De reden hiervoor was dat verschillende partijen stelden dat op de eerdere datum niet vast stond óf de spoedmaatregelen doorgang zouden vinden én wat de inhoud van de spoedmaatregelen zou zijn.

Tevens zou een terugwerkende kracht tot 25 oktober 2017, 11 uur ertoe leiden dat er bij veel bedrijven een knip ontstaat in het lopende boekjaar 2017.235 Door de aanpassing van de terugwerkende kracht naar 1 januari 2018 en de overgangsmaatregel die opgenomen is artikel 3 Wet spoedreparatie fiscale eenheid veronderstelt de staatssecretaris dat hiermee voldaan wordt aan artikel 1 EP EVRM.236 De terugwerkende kracht beperken naar 1 januari 2019 is volgens de staatssecretaris niet aan de orde, mede omdat dit leidt tot een additionele derving van 100 miljoen euro.237

Volgens de RvS kan er geen terugwerkende kracht worden verleend aan fiscale wetgeving indien de wet niet (of niet voldoende) kenbaar was voor de belastingplichtige vóór het tijdstip waarop de wet van kracht gaat.238 Naar mijn mening is de aanpassing van de terugwerkende kracht tot 1 januari 2018 niet afdoende omdat de wet niet nog niet voldoende kenbaar was op 1 januari 2018. Doordat de staatssecretaris weinig toelichting gaf op het wetsvoorstel kregen de belastingplichten pas meer duidelijkheid na de beantwoording van Kamervragen. Zo was het in eerste instantie niet duidelijk hoe de dubbele zakelijkheidstoets en compenserende heffingstoets uitwerkt ingeval van een interne lening. Op 4 juni 2018 was ook pas duidelijk dat interne leningen onder het bereik van de spoedmaatregelen zouden vallen.239 Ten slotte werd bij de

230 Ruijschop, NLF Opinie 2019/0004, p. 1.

231 Ruijschop, NLF Opinie 2019/0004, p. 2.

232 Aanwijzingen voor de regelgeving, circulaire van de Minister-President van 18 november 1992, Stcrt. 1992, 230. De laatste wijziging dateert uit 2018, Stcrt. 2017, 69426, p. 95. Zie ook Kamerstukken II 1996/97, 25 212, 2.

233 Kamerstukken II 2017/18, 34 959, 5, p. 20.

234 Kamerstukken II 2018/19, 34959, 7, p. 18-19 (NvV).

235 Kamerstukken II 2018/19, 34959, 7, p. 2 (NvV).

236 Kamerstukken II 2018/19, 34959, 7, p. 19 (NvV).

237 Kamerstukken I 2018/19, 34959, D, p. 10 (NvV).

238 Kamerstukken II 1996/97, 25212, 2, p. 1 (NvV).

239 In Kamerstukken I 2018/19, 35959, D, p. 4-6 gaf de staatssecretaris meer duidelijkheid hierover door het uitwerken van een viertal voorbeelden.

40 indiening van het wetsvoorstel op 4 juni 2018 pas duidelijk hoe de maatregelen eruit zouden komen te zien voor de belastingplichtige. In de aankondigingsbrief van 25 oktober 2017 zijn alleen ruwe schetsen van de gevolgen weergegeven. De belastingplichtige moest sinds de aankondigingsbrief rekening houden met twee systemen: het huidige fiscale-eenheidsregime, zoals die in de wet is neergelegd, en een nieuw systeem waarvan de inhoud van de maatregelen nog niet bekend was.

Uit de nota Zicht op wetgeving blijkt bovendien dat een wet een verwerkelijking moet zijn van onder andere het gelijkheidsbeginsel. In het onderhavige X BV-arrest, wat als aanleiding diende voor de Wet spoedreparatie fiscale eenheid, werd door de belanghebbende bepleit dat er sprake was van een ongelijke behandeling tussen binnenlandse- en grensoverschrijdende situaties. De spoedmaatregelen kunnen daardoor worden bezien als een reparatie van die ongelijkheid. De wet spoedreparatie fiscale eenheid wordt zodoende in overeenstemming geacht met het gelijkheidsbeginsel.

6.5.2 Onderlinge afstemming

Het tweede criterium van het beoordelingskader ziet op de onderlinge afstemming tussen de Wet spoedreparatie fiscale eenheid en andere wetten. De onderlinge afstemming is in de Wet spoedreparatie fiscale eenheid geregeld door de toevoeging van de zinsnede “met inachtneming van alle regelingen die daarmee verband houden”. Wat daar in grote lijnen mee wordt bedoeld is uiteengezet in paragraaf 6.2 van dit onderzoek. De precieze uitwerking van deze zinsnede laat auteurs echter in het ongewisse.240 De staatssecretaris is in de memorie van toelichting hierover namelijk niet duidelijk.241 Naar aanleiding van deze onduidelijkheid heeft onder andere de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB) in haar reactie op het wetsvoorstel toelichting gevraagd op welke regelingen de staatssecretaris doelt.242 In de nota naar aanleiding van het verslag zegt de staatssecretaris dat de samenhangende regelingen afhangen van de betreffende spoedmaatregel en de feiten en omstandigheden in een specifieke casus.243 Een voorbeeld van een regeling die verband houdt met de spoedmaatregelen met betrekking tot artikel 10a Wet VPB 1969 is artikel 8b Wet VPB 1969. Tevens wordt ook het beleidsbesluit voor de toepassing van artikel 10a Wet VPB 1969 aangemerkt als een samenhangende regeling.244 Alhoewel de NOB vraagt naar een opsomming van de verband houdende regelingen per artikel, wil de staatssecretaris zich daar niet aan wagen.

Uit het hiervoor genoemde leid ik af dat door de toevoeging van de zinsnede “met inachtneming van alle regelingen die daarmee verband houden” de wetgever bedoelt dat de Wet spoedreparatie fiscale eenheid niet op zichzelf staat en er behoefte is aan afstemming met andere regelingen.

6.5.3 Eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid

In hoofdstuk 2 is besproken dat het van belang is dat wetgeving eenvoudig, duidelijk en toegankelijk is voor diegene die met de wet krijgt te maken. In aanvulling daarop is in de Aanwijzingen voor de regelgeving neergelegd dat gestreefd wordt naar een bestendig karakter daarvan.

Allereerst zal ik ingaan op de mate van eenvoud van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid. Zoals in de literatuur aangegeven is de Wet spoedreparatie fiscale eenheid lastige materie. Kooiman weet dit juist te verwoorden:245 “het is vaak al lastig om goed in te schatten hoe nieuwe fiscale wetgeving de positie van belastingplichtigen in de toekomst zal beïnvloeden, maar nu moet worden bepaald hoe het heden eruit zou hebben gezien als een fiscale regeling, de fiscale eenheid in het verleden niet had gegolden”. Het fiscale-eenheidsregime wordt op zichzelf al beschouwd als complex en als gevolg van de spoedmaatregelen zal

240 Zie o.a. Ruijschop, NLF Opinie 2019/0004, p. 3, De Groot & van Gijlsijk, WFR 2018/144, par. 4.2 en een brief van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen aan de Vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 11 juli 2018, p. 3.

241 Kamerstukken II 2017/18, 34959, 3, p. 4-5 (MvT).

242 Brief van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen aan de Vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 11 juli 2018, p. 3.

243 Kamerstukken II 2017/18, 34959, 3, p. 22 (MvT).

244 Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 25 maart 2013, BLKB2013/110M, Stcrt. 2013, 8768.

245 Kooiman, WFR 2018/199, par. 2.

41 die complexiteit alleen maar toenemen.246 Mijns inziens is het lastig om eenvoud te creëren in een wet wanneer de materie waarmee de wetgever te maken heeft erg complex is. Het is ook mede vanwege de complexiteit van het huidige fiscale-eenheidsregime dat er gekeken wordt naar een nieuwe toekomstbestendige regeling voor de vennootschapsbelasting.

Op grond van de parlementaire behandeling van de wet merk ik op dat de wet te kort schiet op het gebied van duidelijkheid, bijvoorbeeld ten aanzien van de reikwijdte van het wegdenken van de fiscale eenheid. In de memorie van toelichting staat dat de fiscale eenheid moet worden weggedacht “zonder temporele werking, dus ook voor op 25 oktober 2017, 11 uur, bestaande situaties”.247 Betekent dit dat de fiscale eenheid historisch dient te worden weggedacht, in de zin dat de fiscale eenheid nimmer heeft bestaan, of betekent dit dat de fiscale eenheid tijdstip gebonden moet worden weggedacht vanaf 25 oktober 2017, 11 uur?248 Aanvankelijk was het niet duidelijk of de staatsecretaris met de vage worden “geen temporele werking” inderdaad het historisch wegdenken van de fiscale eenheid bedoelde. De staatssecretaris heeft in de nota naar aanleiding van het verslag meer duidelijkheid verschaft waaruit blijkt dat de fiscale eenheid moet worden weggedacht alsof er nooit een bestaan heeft.249

Tevens is volgens critici de wettekst op het gebied van interne leningen allerminst duidelijk. In artikel 15 lid 16 Wet VPB 1969 is neergelegd dat de fiscale eenheid dient te worden weggedacht voor de renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet VPB 1969. Voor een interne lening ontbreekt er in de wet echter een fictiebepaling op grond waarvan voor de toepassing van artikel 10a wet VPB 1969 moet worden gedaan alsof de rente is afgetrokken. Van der Burgt, Ruijschop en Rijff beargumenteren dat dit er niet duidelijk staat en dit zodoende moet worden “ingelezen” in artikel 15 lid 16 Wet VPB 1969. Het zou mijns inziens de rechtszekerheid daarom goed doen om dit expliciet in de wettekst op te nemen. Ook Van der Streek stelt dat de bijtelling van de rente bij de fiscale-eenheidswinst op een cryptische manier is geformuleerd in de tweede volzin van artikel 15 lid 16 Wet VPB 1969.250

Vervolgens zijn er in de literatuur ook verschillende meningen aan wie die fictieve rente dient te worden bijgeteld. Van der Burgt leest een passage in de kamerstukken zo dat de bijtelpost moet worden toegerekend aan de debiteur (schuldenaar) omdat in de passage over de bijtelpost enkel gesproken wordt over de debiteur.

Bovendien ziet artikel 10a Wet VPB 196 niet op het belasten van rente bij de crediteur (schuldeiser) maar op de niet-aftrekbaarheid van de rente bij de schuldenaar.251 De mening van Van der Burgt staat echter haaks op die van Marres, Albert en Makkinje.252 Marres stelt dat op grond van de logica van de winstbepaling de bijtelling moet plaatsvinden bij de crediteur. De wettekst spreekt immers van heffing “als ware geen fiscale eenheid”. Wanneer er geen sprake zou zijn geweest van een fiscale eenheid zou de rente belast worden bij de crediteur, aldus Marres.253 Alhoewel het absurd is dat er een bijtelling plaatsvindt bij een interne lening, sluit ik mij wat betreft deze onduidelijkheid aan bij Van der Burgt. Naar mijn mening moet voor wat betreft de bijtelpost gekeken worden naar het beoogde doel van artikel 10a Wet VPB 1969 en de daaropvolgende spoedmaatregelen. Het doel van artikel 10a Wet VPB 1969 is het beperken van de renteaftrek aan de kant van de schuldenaar. De wetgever richt zich dan ook bij de spoedmaatregelen op de positie van de schuldenaar en heeft geen oog voor de positie van de schuldeiser. De mening van Marres acht ik onjuist omdat de spoedreparatie mijns inziens niet zover gaat dat er een bijtelpost plaatsvindt bij een

246 Strik in: Cursus Belastingrecht Vpb.2.9.2.B.d4.IV.

247 Kamerstukken II 2017/18, 34959, 3, p. 9 (MvT).

248 Van der Burgt, Rijff & Ruijschop, MBB 2018/7-8-12, par. 3.3.1.

249 Ruijschop, NLF Opinie 2019/0004, p. 3.

250 Van de Streek, FBN 2018/9-39, par. 2.

251 Van der Burgt, NTFR 2019/2466, p. 1-2.

252 Zie Marres, NTFR 2019/2078, en Albert & Makkinje, NLF Opinie 2019/49.

253 Marres, NTFR 2019/2078, p. 1-2.

42 entiteit die zonder fiscale eenheid niet onder de werking van artikel 10a Wet VPB zou vallen. Dat de bijtelpost plaatsvindt aan de kant van de schuldenaar is uiteindelijk door de staatssecretaris bevestigd.254 De laakbaarheid in duidelijkheid van deze wet is mogelijk te wijten aan dat er niet voldoende kennis of tijd beschikbaar was bij de totstandkoming van de wet. Dit is ook een verklaring die in de nota Zicht op wetgeving wordt gegeven. De strijdigheid met het Europees recht diende namelijk snel gerepareerd te worden om de budgettaire derving zoveel mogelijk te beperken. Een tweede mogelijke verklaring voor de mate van onduidelijkheid is de complexiteit van de materie waarmee de wetgever hier te maken heeft.255 Naar mijn mening had de wetgever deze hiervoor genoemde problemen ten tijde van het wetgevingsproces moeten signaleren zodat de belastingplichtige eerder duidelijkheid had gekregen over de Wet spoedreparatie fiscale eenheid. Nu was het voor de belastingplichtige niet altijd duidelijk hoe de wet in de praktijk uitwerkte. Zoals in paragraaf 6.4.2 beschreven was in eerste instantie bijvoorbeeld niet duidelijk hoe de compenserende heffingstoets zou uitwerken ingeval van een interne lening. Tevens zijn er verschillende meningen in de literatuur aan wie de bijtelpost moet worden toegerekend. Deze onduidelijkheid zou naar mijn mening kunnen worden weggenomen door het uitvaardigen van een beleidsbesluit door de staatssecretaris.

Tenslotte is bij een kwalitatief goede wet van belang dat het een bestendig karakter heeft. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven is er sprake van een bestendig karakter indien de wet niet frequent hoeft te worden gewijzigd.256 Naar mijn mening heeft de Wet spoedreparatie fiscale eenheid geen bestendig karakter. De staatssecretaris heeft in de memorie van toelichting aangegeven dat de spoedmaatregelen worden beschouwd als tijdelijke oplossing die de meeste acute budgettaire problemen moeten zien te verhelpen.

Het risico dat belastingplichtigen een beroep zullen doen op andere elementen van het fiscale-eenheidsregime is echter niet geweken. Zodoende bestaat er een aanzienlijke kans dat de Wet spoedreparatie fiscale eenheid zal worden opgevolgd of worden aangepast. Mogelijk toekomstige reparatiewetgeving zal echter geen terugwerkende kracht hebben tot 1 januari 2018. 257 De spoedmaatregelen zullen worden opgevolgd door een nieuwe toekomstige concernregeling. De internetconsultatie voor die nieuwe groepsregeling in vennootschapsbelasting is op 17 juni 2019 gestart.

Het conceptvoorstel volgt in medio 2020.258 6.5.4 Subsidiariteit en evenredigheid

Op grond van het evenredigheidsbeginsel dienen de (nadelige) gevolgen niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel waarvoor de regeling dient. Zodoende dienen de spoedmaatregelen proportioneel te zijn.259 Het doel van de wet is het niet meer toekennen van voordelen in zuiver binnenlandse situaties die zij konden behalen door het vormen van een fiscale eenheid en om zo ongelijkheid tussen zuiver binnenlandse situaties en grensoverschrijdende situaties weg te nemen.260 Naar mijn mening doet deze ongelijkheid zich voor ingeval er sprake is van een besmette rechtshandeling binnen fiscale eenheid, niet wanneer er sprake is van een interne lening. Indien er sprake is van een interne lening wordt er namelijk geen aftrek geclaimd door de fiscale non-existentie van de lening, waardoor een binnenlandse situatie niet gunstiger wordt behandeld dan een grensoverschrijdende situatie. Zie ook paragraaf 6.3.2 waarin ik diverse voorbeelden heb uitgewerkt en waaruit geconcludeerd kan worden dat het niet toepassen van artikel 10a Wet VPB 1969, terwijl art. 10a Wet VPB 1969 wel wordt toegepast op externe leningen, derhalve niet in strijd is met het EU-recht.

254 Kamerstukken I 2018/19, 34959, C, p. 12 en Kamerstukken I 2018/19, 34959, D, p. 13

255 Kamerstukken II 1990/91, 22008, 2, p. 30.

256 Aanwijzingen voor de regelgeving, circulaire van de Minister-President van 18 november 1992, Stcrt. 1992, 230. De laatste wijziging dateert uit 2018, Stcrt. 2017, 69426, p. 5.

257 Kamerstukken II 2017/18, 34959, 3, p. 5 (MvT).

258 Eerste internetconsultatie nieuwe groepsregeling in de vennootschapsbelasting, 17 juni 2019.

259 Aanwijzingen voor de regelgeving, circulaire van de Minister-President van 18 november 1992, Stcrt. 1992, 230. De laatste wijziging dateert uit 2018, Stcrt. 2017, 69426, p. 8-9.

260 Kamerstukken II 2017/18, 34 959, 3, p. 3 (MvT).

43 Doordat interne leningen onder de spoedmaatregelen vallen gaat mijns inziens het oplossen van de strijdigheid met het EU-recht verder dan noodzakelijk wordt geacht op grond van het X BV-arrest.

Belastingplichtigen met interne leningen krijgen te maken met administratieve lastenverzwaring doordat zij achteraf na moeten gaan of de interne leningen verband houden met een besmette rechtshandeling.

Vervolgens krijgt de belastingplichtige bij een beroep op de tegenbewijsregeling van artikel 10a Wet VPB 1969 opnieuw de schijn tegen. Zo kan de dubbele zakelijkheidtoets van een interne lening stuklopen als de zakelijkheid van de lening niet aangetoond kan worden. Bovendien zorgt de fictieve belastingbesparing bij de aanwezigheid van fiscale-eenheidsverliezen of voorvoegingsverliezen ervoor dat er niet voldaan wordt aan de compenserende heffingstoets.

Naar mijn mening faalt de Wet spoedreparatie fiscale eenheid op het gebied van subsidiariteit en evenredigheid omdat de spoedmaatregelen verder gaan dan noodzakelijk wordt geacht. Het kiezen voor zekerheid door de staatssecretaris261 weegt naar mijn mening niet op tegen de administratieve lastenverzwaring die de belastingplichtige moet ervaren doordat haar een fictieve niet-gerealiseerde belastingbesparing wordt tegengeworpen.262 Indien achteraf blijkt dat de spoedmaatregelen op het gebied van interne leningen niet nodig was geweest dan zal voor toekomstige situaties worden onderzocht of de spoedreparatie voor die gevallen wenselijk is. Uit deze woorden leid ik af dat de belastingplichtige in dat geval niet gecompenseerd wordt met een eventuele teruggave van de teveel betaalde belasting voor een onterechte reparatie van de wet.263 Ik sluit mij daarom aan bij de RvS en stel zodoende voor om interne leningen buiten de spoedmaatregelen te houden en de wet op dit gebied aan te passen. Dit zou naar mijn mening recht doen aan de subsidiariteit en evenredigheid van deze wet. 264

6.5.5 Doeltreffendheid en doelmatigheid

Op grond van de kwaliteitseisen die in de nota Zicht op wetgeving zijn neergelegd dient een wet doeltreffend (effectief) en doelmatig (efficiënt) te zijn.265 Een wet wordt aangemerkt als doeltreffend indien de wet leidt tot de doelstellingen die beoogd waren bij de uitvoering van de wet door de wetgever. Zoals in paragraaf 2.2.5 beschreven is de wet doelmatig indien de wet niet tot nodeloze inefficiency bij de belastingplichtige of de overheid leidt.

In de vorige sub-paragraaf ben ik al ingegaan op de doelstelling van de wet. De conclusie die ik daaruit trek is dat de wet verder gaat dan noodzakelijk wordt gedacht om te bereiken waarvoor de regeling dient.

Enerzijds is de wet daarmee doeltreffend omdat het een probleem oplost, in dit geval de strijdigheid met het EU-recht ingeval van een interne kapitaalstorting. Anderzijds merk ik op dat er op het gebied van

Enerzijds is de wet daarmee doeltreffend omdat het een probleem oplost, in dit geval de strijdigheid met het EU-recht ingeval van een interne kapitaalstorting. Anderzijds merk ik op dat er op het gebied van