• No results found

56. Naast deze voorwaarden stellen meerdere auteurs de vraag of het mogelijk is om de theorie van het verlies van een kans toe te passen in het kader van een gebrek aan informatie.128 Deze vraag impliceert een evaluatie van de waarschijnlijkheid dat het slachtoffer een bepaalde beslissing zou nemen. Aangezien de willekeurigheid gelinkt aan de uitoefening van de menselijke vrijheid niet meetbaar is, kan deze niet worden onderworpen aan een maatstaf van waarschijnlijkheid.129 Dit rechtvaardigt dat de vergoeding van het verlies zou worden geweigerd. Sommigen pleiten echter naar het voorbeeld van de Franse rechtspraak voor een autonome morele schade die volgt uit gebrekkige informatie. Het gaat hierbij om het gegeven dat men de mogelijkheid is ontnomen om vrij een beslissing te nemen en om zich voor te bereiden op de schadelijke gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien. Hierbij komt de schade neer op het feit dat men niet voorbereid is. De vraag stelt zich dan ook in hoeverre deze discussie kan worden doorgetrokken naar de materie van de beleggersbescherming. Wanneer deze theorie wordt omgezet in een vordering door de belegger die het slachtoffer is geworden van een gebrek aan informatie, leidt dit ertoe dat de belegger een schadevergoeding eist voor de kans om financieel verlies te vermijden, die hem is ontnomen. Het betreft hier nog steeds een bron van onzekerheid over het lot dat is voorbehouden aan zijn vraag tot schadevergoeding.130 Het Hof van Cassatie heeft namelijk nog geen uitspraak gedaan met betrekking tot deze specifieke materie.

57. Het herstel van de schade moet worden gemeten aan de hand van de verloren kans. Dat betekent volgens onder andere het Hof van Cassatie dat in het geval van een schadevergoeding voor het verlies van een kans om een voordeel te verkrijgen of een nadeel te vermijden, enkel de economische waarde van de verloren kans in overweging kan worden genomen om de schade te berekenen. Deze waarde mag niet het bedrag van de totale geleden schade of het verloren voordeel zijn.131 Hierbij is het aan de rechter om te bepalen wat het percentage van de kans was die het slachtoffer had om de gehoopte winst te verkrijgen of om de schade te vermijden. Het Hof van Cassatie spreekt in dit opzicht ook wel van de “graad van waarschijnlijkheid”.132 Daarna wordt dit percentage toegepast op de waarde van het verloren voordeel of de werkelijk geleden schade.133 Wanneer de rechter niet in staat is om een percentage te bepalen, moet hij overgaan tot een beoordeling ex aequo et bono van de schade.134 In de praktijk volgen

128 B. DUBUISSON, “La théorie de la perte d’une chance en question: le droit contre l’aléa?”, JT 2007, afl. 6273, (489) 493, nr. 10. 129 B. DUBUISSON, “La théorie de la perte d’une chance en question: le droit contre l’aléa?”, JT 2007, afl. 6273, (489) 493, nr. 10.

130 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 74-75, nr. 28.

131 Cass. (1e k.) AR C.14.0589.F, 23 oktober 2015 (Etat Belge / E.D.), http://www.cass.be (11 november 2015); Cass. (1e k.) AR C.14.0269.N, 15 mei

2015 (Vlaamse Gemeenschap / Accountancy Audit & Taxi Group cvba, R.D.W., Accountantskantoor Vercammen bvba e.a.), http://www.cass.be

(17 juni 2015).

132 Cass. 21 oktober 2013 (A.V. / Fardel Cosmetics Europe bvba), http://www.cass.be (12 december 2013).

133 B. DUBUISSON, “La théorie de la perte d’une chance en question: le droit contre l’aléa?”, JT 2007, afl. 6273, (489) 494, nr. 12. 134 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, p. 643, nr. 1022.

de hoven en rechtbanken dit spoor zelfs op regelmatige basis.135 Deze vaststelling heeft logischerwijs ook zijn waarde in het kader van schade gelinkt aan financiële beleggingen.136 Deze waarde komt naar boven wanneer het gaat over een verloren kans om een andere beleggingsbeslissing te nemen die ongeschikt is voor statistische berekeningen.137

58. Ook degene die recht heeft op informatie is gehouden aan een zekere plicht om zich te informeren.138 Op basis van het begrip van het financieel risico waaraan de belegger zich blootstelt, mag deze zich niet passief gedragen en louter steunen op de informatie die hem wordt aangeboden door de onderneming.139 Het feit dat het MiFID-regime in het kader van beleggingsdiensten geen plichten op de belegger legt verandert hier niets aan.140 Men verwacht van de belegger dat deze als een normaal zorgvuldig belegger handelt, en dat hij in dit kader de tijd neemt om zich te informeren met betrekking tot de belegging die hij voor ogen heeft.141 Hij moet dan ook redelijke maatregelen nemen met het oog op de informatieverzameling in het publiek domein en waartoe hij op eenvoudige vraag toegang kan verkrijgen.142 In dit opzicht lijkt het erop dat de verwachte voorzichtigheid van de belegger aan de hand van zijn kennis, kwaliteit en ervaring wordt gemeten.143 Wanneer men aan deze principes blijft vasthouden, kan dit gegeven echter vatbaar voor kritiek lijken. Met betrekking tot de beoordeling van het bestaan van een fout in hoofde van de belegger, moet men eigenlijk verwijzen naar de abstracte figuur van de bonus pater familias, die normaal gezien uitsluit dat rekening wordt gehouden met de persoonlijke

135 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 75, nr. 29.

136 E. VANDENDRIESSCHE, “Causaliteit en bewijslast in het Belgische financiële aansprakelijkheidsrecht bij beleggingsdienstverlening” in T.M.C.

ARONS, D. BUSCH en C.J.M. KLAASSEN (eds.), Aansprakelijkheid in de financiële sector, Deventer, Kluwer, 2013, (175) 208-209; S. DELAEY, “Diversificatie: een gouden beleggingsregel”, BFR 2006, afl. 2, (97) 102.

137 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 75, nr. 29.

138 A. DE BOECK, Informatierechten en -plichten bij de totstandkoming en uitvoering van overeenkomsten, Antwerpen, Intersentia, 2000, p. 207,

nrs. 474-475; H. BOCKEN, F. DE LY, B. DE TEMMERMAN en R. KRUITHOF, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992) – Verbintenissen”, TPR 1994, (171) 284, nr. 77; G. ROMMEL, “De informatieplicht in het consumentenrecht”, RW 1983-1984, (2273) 2291, nr. 31.

139 A. VAN OEVELEN, “De contractuele en de buitencontractuele rechtsbescherming van de particuliere belegger in financiële instrumenten”, BFR

2003, afl. 2-3, (118) 122, nr. 11.

140 M.-D. WEINBERGER, “La mise en oeuvre de la responsabilité” in D. BLOMMAERT, C. JASSOGNE en D. RAES, Traité pratique de droit commercial

- Tome 5: droit bancaire et financier, Waterloo, Kluwer, 2016, (1003) 1030, nr. 1307; V. COLAERT, De rechtsverhouding financiële dienstverlener- belegger, Brugge, Die Keure, 2011, p. 318, nr. 679.

141 A. VAN OEVELEN, “De contractuele en de buitencontractuele rechtsbescherming van de particuliere belegger in financiële instrumenten”, BFR

2003, afl. 2-3, (118) 122, nr. 11; J.-P. BUYLE en P. PROEMANS, “La jurisprudence d’après crise 2007 en matière d’opérations bancaires” in M. GRÉGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, pp. 77-78; E. VANDENDRIESSCHE, “Causaliteit en bewijslast in het Belgische financiële aansprakelijkheidsrecht bij beleggingsdienstverlening” in T.M.C. ARONS, D. BUSCH en C.J.M. KLAASSEN (eds.),

Aansprakelijkheid in de financiële sector, Deventer, Kluwer, 2013, (175) 209-210; Brussel 30 september 2013, TBH 2015, afl. 2, 213 en

http://www.rdc-tbh.be/ (7 maart 2015), noot A. HAMANN; Kh. Brussel 24 april 2013, Bank Fin.R. 2013, afl. 3, 174 en http://ff.larcier.be/ (29 oktober 2013), noot -; Rb. Brussel 24 februari 2012, Bank Fin.R. 2012, afl. 2, 128 en http://ff.larcier.be/ (27 juni 2012); Kh. Brussel 28 januari 2011,

Bank Fin.R. 2011, afl. 6, 363 en http://ff.larcier.be/ (2 februari 2012); Kh. Brussel 17 januari 2006, TBH 2008, afl. 1, 87 en http://www.rdc-tbh.be

(15 mei 2008), noot F. LONGFILS; Gent (7e k.) nr. 2004/AR/228, 13 december 2004, DAOR 2005, afl. 76, 359, noot G. GATHEM; TGR-TWVR 2005, afl. 2, 106.

142 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 76, nr. 30.

143 E. VANDENDRIESSCHE, Investor Losses, A Comparative Legal Analysis of Causation and Assessment of Damages in Investor Litigation, Gent,

karaktertrekken van de belegger die de fout begaat. Daarnaast erkent men echter dat rekening wordt gehouden met de professionele competenties van de belegger als corrigerende maatregel.144 Op een meer algemene wijze is geweten dat de regel met betrekking tot de beoordeling in abstracto de neiging heeft om af te brokkelen145, voornamelijk onder impuls van de cassatierechtspraak.146 Wanneer de belegger echter niet voldaan heeft aan zijn informatieplicht, kan de rechter oordelen dat de belegger een fout heeft begaan, en dat deze fout heeft bijgedragen tot het zich voordoen van de schade, in combinatie met de fout in hoofde van de onderneming. In dat geval zal de aansprakelijkheid gedeeld worden (zie

supra), in die zin dat de herstelplicht die op de onderneming rust, wordt verminderd. Daarnaast is ook

aangetoond hoe de financiële competenties van de belegger ervoor kunnen zorgen dat, gezien de omstandigheden, de rechter ertoe gebracht wordt om de afwezigheid van een causaal verband vast te stellen. Dit is zo wanneer de rechter oordeelt dat, ondanks de fout van de onderneming, de ervaren belegger kennis had van de ontbrekende informatie, of zich bewust was van het foutieve karakter van de geleverde informatie.147

Schadebeperkingsplicht

59. Of het nu gaat om de buitencontractuele aansprakelijkheid, op grond van de algemene zorgvuldigheidsnorm die voortvloeit uit artikel 1382 BW, of de contractuele aansprakelijkheid, die vertrekt van het principe van de goede trouw bij de uitvoering van overeenkomsten, opgenomen in artikel 1134, derde lid BW, het Hof van Cassatie oordeelt dat het slachtoffer gehouden is om de geleden schade zoveel mogelijk te beperken. Deze plicht impliceert in hoofde van het slachtoffer het nemen van redelijke maatregelen om de schade te beperken, naar het gedrag van een redelijk en zorgvuldig persoon. Wanneer het slachtoffer deze plicht niet nakomt, begaat hij, afhankelijk van het geval, een contractuele of buitencontractuele fout. Deze fout zal dan niet de oorzaak zijn van de schade op zich, maar van de verzwaring van deze schade. In dat geval overweegt men in het bijzonder dat het slachtoffer zelf een deel van de schade draagt, meer bepaald het deel dat kon worden vermeden, indien het slachtoffer zijn schadebeperkingsplicht was nagekomen.148 Het slachtoffer is dus verantwoordelijk voor de schadelijke

144 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, pp. 130-131, nr. 181; V. CALLEWAERT, B. DE CONINCK,

B. DUBUISSON en G. GATHEM, La responsabilité civile. Chronique de jurisprudence 1996-2007. Volume 1: Le fait générateur et le lien causal, Brussel, Larcier, 2009, p. 25, nr. 5.

145 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, pp. 130-131, nr. 181; V. CALLEWAERT, B. DE CONINCK,

B. DUBUISSON en G. GATHEM, La responsabilité civile. Chronique de jurisprudence 1996-2007. Volume 1: Le fait générateur et le lien causal, Brussel, Larcier, 2009, pp. 24-28 en 132-134, nrs. 4-9 en 183-185.

146 Cass. (1e k.) AR C.01.0252.F, 5 juni 2003 (P.T., Alliance nationale des mutualités chrétiennes / La Bergerie, T.H.), http://www.cass.be (6

augustus 2003).

147 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 77, nr. 31.

148 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 78, nr. 32.

gevolgen van zijn eigen fout.149 Het is hierbij logisch dat de fout van de initiële verantwoordelijke de conditio sine qua non blijft voor de schade.150 Wat betreft de bewijslast kan vermeld worden dat het aan de oorspronkelijke dader is om aan te tonen dat het slachtoffer geen redelijke maatregelen heeft genomen als een normaal zorgvuldig en voorzichtig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden.151

60. Wanneer men de hierboven besproken principes volledig wil toepassen in het kader van geschillen met betrekking tot een gebrek aan financiële informatie, moet de belegger zich bewust zijn van de inbreuk waarvan hij het slachtoffer is geworden. Men kan de belegger moeilijk verwijten dat hij niet gereageerd heeft op de foutieve informatie wanneer hij hiervan niet daadwerkelijk kennis heeft genomen. Het is echter niet voldoende voor de belegger om zich te bevrijden van zijn aansprakelijkheid, louter op basis van de bewering dat hij geen kennis had genomen van de foutieve informatie. De rechter kan namelijk besluiten dat, gezien de omstandigheden, en zeker met betrekking tot de financiële competenties van de belegger zoals kennis en ervaring152, deze belegger op een gegeven moment redelijkerwijze kennis had moeten hebben van het gebrek aan informatie waarvan hij het slachtoffer is geworden. Op basis hiervan kan de rechter beslissen dat de belegger een fout heeft begaan en dat een gedeelde aansprakelijkheid moet worden toegepast voor de vergoeding van de verliezen die zijn geleden na het moment waarop men kennis had moeten hebben van de betwiste informatie.153

61. Ook kan men zich de vraag stellen welk gedrag van de belegger kan worden verwacht wanneer hij kennis neemt van het gebrekkig karakter van de hem geleverde informatie. Moet deze zijn belegging aanpassen, door deze gewoonweg te beëindigen, of door zich aan een beter geschikte belegging te verbinden? Deze vraag moet worden opgelost aan de hand van de abstracte figuur van de normaal zorgvuldige en redelijke belegger, geplaatst in dezelfde omstandigheden. Als illustratie kan een vonnis gegeven worden, geveld door de ondernemingsrechtbank (toen nog rechtbank van koophandel) te Brussel. Een cliënt had op advies van een onderneming beslist om in bepaalde financiële producten te beleggen. Naarmate de tijd vorderde, waren deze effecten aanzienlijk in waarde gedaald, voornamelijk door de financiële crisis van 2007-2008. In deze context beschuldigde de cliënt de onderneming ervan dat deze haar niet correct had geïnformeerd met betrekking tot de waarde van de producten en de lage liquiditeit van de markt voor deze producten vanaf midden 2007. Nadat een vordering was ingesteld door

149 E. DIRIX, “De schadebeperkingsplicht van de benadeelde”, RW 1979-1980, (2921) 2924, nr. 5; A. VAN OEVELEN, “De zgn.

schadebeperkingsverplichting van de benadeelde in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht”, RW 1993-1994, afl. 39 (1395) 1396, nr. 3; T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, p. 679, nr. 1072.

150 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 78, nr. 32.

151 M. HOUBBEN, “Le devoir pour la victime de minimiser son dommage” in B. DUBUISSON en P. JOURDAIN (eds.), Le dommage et sa réparation

dans la responsabilité contractuelle et extracontractuelle. Études de droit comparé, Brussel, Bruylant, 2015, (513) 562, nr. 50.

152 E. VANDENDRIESSCHE, Investor Losses, A Comparative Legal Analysis of Causation and Assessment of Damages in Investor Litigation, Gent,

januari 2014, pp. 290 en 297, nrs. 299 en 305.

153 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 79, nr. 33.

de cliënt met het oog op het verkrijgen van een veroordeling van de onderneming tot terugbetaling van alle geïnvesteerde sommen, heeft de rechtbank overwogen dat de maandelijkse rapporten die door de onderneming werden verstuurd, inhoudelijk te beperkt waren. Hierdoor kon de cliënt onvoldoende geïnformeerd worden met betrekking tot het rendement en de risico’s van de belegging. Daarbij schatte de rechtbank dat, in het geval de cliënt wel op een adequate wijze was geïnformeerd, ze wel op tijd had kunnen beslissen om de producten te verkopen. De rechtbank had echter ook vastgesteld dat, ondanks de kwalificatie als professionele belegger, de cliënt nooit een opmerking heeft geformuleerd met betrekking tot de maandelijkse rapporten en nooit preciezere informatie heeft gevraagd aan de onderneming. De rechtbank besloot dan ook dat de cliënt zich nalatig had gedragen door de onderneming niet te verwittigen met betrekking tot het voorzien van de ontbrekende informatie, en door geen enkel initiatief te nemen om de schade te beperken door tijdig de producten te verkopen wanneer dit nodig was. De cliënt had ook ongetwijfeld op de hoogte moeten zijn van de waardevermindering van deze effecten. Bijgevolg besloot de rechtbank dat er sprake was van een gedeelde aansprakelijkheid, waardoor de helft van de geleden schade ten laste van de cliënt werd gelegd.154

62. Er is dan ook geen twijfel over het feit dat de belegger niet passief mag blijven wanneer de onderneming een fout begaat. Laatstgenoemde heeft namelijk een situatie gecreëerd die nadelig is voor de belegger, waardoor het van belang is dat de belegger snel reageert na de kennisname van deze situatie, teneinde deze recht te zetten waar het nodig is. Bij gebrek daaraan kan zijn gedrag hem namelijk verweten worden, en zo een gedeelde aansprakelijkheid impliceren bij het optreden van de schade.155 Zo is in het reeds besproken arrest van het hof van beroep te Brussel geoordeeld dat de benadeelde belegger geen aanspraak kon maken op een schadevergoeding voor de verliezen die werden geleden na de laattijdige waarschuwing door de bank aan de belegger over het risicovolle karakter van de samenstelling van de portefeuille. De rechtbank besliste dan ook dat de bank niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de negatieve evolutie van de portefeuille die door de belegger gedurende meerdere maanden werd aangehouden.156 Alle verliezen die door de passieve belegger werden geleden na zijn eigen fout, worden alleen door hem zelf gedragen. Door toepassing van de hierboven genoemde principes en onder voorbehoud van de vragen met betrekking tot de equivalentieleer die zij opwerpen, draagt de belegger alleen het grootste financieel verlies dat door zijn fout is veroorzaakt.157

63. Daarnaast moet men ook rekening houden met de voorzichtigheid bij de schadebeperkingsplicht. Deze legt de belegger niet altijd de verplichting op om de beleggingen te beëindigen of om ze anders te

154 Kh. Brussel (21e k.) 24 april 2013, Bank Fin.R. 2013, afl. 3, 174 en http://ff.larcier.be/ (29 oktober 2013), noot -.

155 S. DELAEY, De contractuele verhouding inzake portefeuillebeheer: op de wip tussen MiFID en privaatrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, pp.

311-312, nr. 321; E. VANDENDRIESSCHE, Investor Losses, A Comparative Legal Analysis of Causation and Assessment of Damages in Investor

Litigation, Gent, januari 2014, pp. 286, 296 en 301-302, nrs. 295, 305 en 309.

156 Brussel (9e k.) 27 april 2012, JLMB 2012, afl. 25, 1203 en http://jlmbi.larcier.be/ (5 september 2012).

157 T. MALENGREAU, ”L’information fautive en matière de services d’investissement: questions de causalité” in J. COWEZ, D. DE CALLATAY, B.

DUBUISSON, T. DUBUISSON, N. ESTIENNE, T. MALENGREAU en V. RONNEAU (eds.), Responsabilité, indemnisation et recours. Morceaux choisis, Luik, Anthemis, 2017, (47) 80, nr. 34.

oriënteren. In sommige gevallen is de belegger juist gehouden om de beleggingen als zodanig te behouden. Zowel het aanbod aan beleggingen als de marktinformatie leiden de belegger er soms toe om in te zetten op een herstel van de belegging. Dit kan rechtstreeks of op advies van de onderneming, naargelang het feit of de belegger al dan niet ervaren is.158

64. Ook hier kan weer een voorbeeld uit de rechtspraak van de ondernemingsrechtbank (toen rechtbank van koophandel) te Brussel aangehaald worden. Daarin heeft de rechtbank de beleggers verweten dat ze zelf het onherstelbare karakter van de geleden verliezen op bepaalde producten hadden uitgelokt, door deze te verkopen. De beleggers hadden immers overwogen dat het risico dat aan deze effecten was verbonden, een rechtvaardiging was om deze effecten niet langer in portefeuille te houden. Dit bleek ook gedeeltelijk te kloppen, omdat de rechtbank had overwogen dat de onderneming als beheerder een fout had begaan door bepaalde, meer risicovolle producten te behouden en te verwerven. In deze context had de rechtbank bevestigd dat het algemeen aanvaard is dat in een crisissituatie de beste houding deze is waarbij men wacht op een stijging van de aandelenkoersen door af te zien van iedere soort transactie. Hieruit wordt afgeleid dat de beslissing om de effecten te verkopen, aan de oorsprong van de geleden verliezen lag. Bijgevolg was er sprake van een verbreking van het causaal verband tussen de fout in hoofde van de onderneming en de geleden verliezen.159

65. Het kan betreurd worden dat de rechtbank hier op algemene wijze bevestigde dat er een verplichting bestaat om de effecten te bewaren ten tijde van een crisis. Een analyse in functie van de omstandigheden van het geval lijkt in dit kader meer adequaat. In deze zin had de rechtbank overigens moeten uitzoeken of de beleggers, in het licht van hun financiële competenties, konden of moesten weten dat het beter