• No results found

2.7 ■ ■ Naar een tijdsbeleid?

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 192-198)

Onze samenleving is de afgelopen jaren bijzonder gevoelig geworden voor de tijdsproblematiek.

Steeds vaker horen we klagen over tijdsgebrek en over de toenemende drukte en er is een groei-end besef dat we het vandaag materieel misschien beter stellen dan ooit, maar dat we nauwelijks de tijd of de rust vinden om hiervan te genieten. Ook het bewustzijn dat de tijdsproblematiek een maatschappelijk probleem is en dus ook een beleidsprobleem, is fel toegenomen. Toen de onderzoeksgroep TOR ruim 20 jaar geleden werd opgericht was het precies de bedoeling de tijd-sproblematiek als sociologisch gegeven en als maatschappelijk fenomeen te bestuderen. Het was toen bijzonder moeilijk om anderen van de relevantie van deze maatschappelijke problematiek

SAMENVATTING EN BESLUIT

te overtuigen en ook bijzonder moeilijk om onderzoeksfondsen te verwerven om aan tijdsonder-zoek te doen. Vandaag wordt tijdsordening wél als een maatschappelijk probleem ervaren. De afgelopen paar jaar hebben diverse Vlaamse ministers zichzelf ‘de Minister van Tijd’ genoemd:

Mieke Vogels als Minister van Welzijn, Bert Anciaux als Minister van Cultuur en Renaat Landuyt als Minister van Werkgelegenheid.

Deze erkenning van de tijdsproblematiek als een beleidsdomein betekent echter niet dat we al ver staan in het ontwikkelen van een tijdsbeleid. De tijdsproblematiek is dan ook een complex gegeven dat binnendringt in zowat alle facetten van ons leven en vooral te maken heeft met hoe verschillende aspecten en levenssferen op elkaar afgestemd zijn. Tijdsproblemen en gevoelens van stress en tijdsdruk zijn vaak het gevolg van verschillende ritmes in verschillende levenssfe-ren of ritmes die slecht op elkaar afgestemd zijn.

Bedrijven bijvoorbeeld hanteren een andere logica in het organiseren van arbeidstijden dan scholen. Kapitaalintensieve bedrijven gaan proberen om de bedrijfstijd uit te breiden en voor de meeste bedrijven en organisaties is het ook wenselijk – om de activiteiten op elkaar af stemmen – dat er momenten zijn waarop alle werknemers op vaste tijden aan het werk zijn. Scholen probe-ren de schooltijden te organiseprobe-ren op basis van pedagogische principes die bovendien verzoend moeten worden met de verzuchtingen van de werknemers in de scholen. Het is niet moeilijk om in te zien dat de tijdsorde van het ‘economisch leven’ vaak botst met de tijdsorde van de scholen.

In een samenleving waar kinderen vooral opgroeien in gezinnen van tweeverdieners geeft dat aanleiding tot spanningen.

De gespannen verhouding tussen diverse tijdsordes in verschillende levenssferen komt vaak ook tot uiting in de gedifferentieerde rollen die individuen vervullen binnen deze verschillende maatschappelijke instituties. Zo verlangen vele werkenden vaste werktijden binnen normale tijdsbestekken, bijvoorbeeld tussen 9 en 5 op weekdagen. Maar precies die verzuchting die we hebben als producent van goederen en diensten, zorgt ervoor dat het moeilijk wordt winkels en diensten open te houden op de momenten waarop we het als consument misschien graag willen, nl. als we zelf niet werken. Het is belangrijk om in te zien dat ook dit tijdsprobleem – dat we er-varen als individu – een maatschappelijk probleem is dat alleen op maatschappelijk niveau gere-medieerd kan worden. Hetzelfde geldt voor tijdsproblemen die te maken hebben met de ordening van de levenscyclus. Het feit dat we de opleidingstijd van jongeren en nog steeds ver-lengen en tegelijk de reële pensioenleeftijd erg verlaagd hebben, maakt dat de actieve leeftijds-periode fel ingekort is. Het is precies in die levensfase dat we ook op een heel dwingende manier

koepelt. Dat maakt tijdsbeleid natuurlijk bijzonder complex, precies omdat die verschillende be-leidsdomeinen vanuit vaak heel verschillende logica’s – en dan heb we het niet over

partijpolitieke opvattingen – gestuurd worden. Een goede tijdsordening moet er vooral voor zorgen dat de ritmes van verschillende interdependente levenssferen optimaal op elkaar afgestemd worden.

Het voeren van een goed tijdsbeleid vereist natuurlijk – zoals bij elk beleid – dat er keuzes ge-maakt en prioriteiten gelegd worden. Bij het maken van keuzes, laten beleidsmakers zich leiden door waarden en normen, ideologische voorkeuren, idealen, ... Maar dat is uiteraard niet vol-doende. Om een goed beleid te voeren moeten we ook kennis van zaken hebben. Als we de tijd-sordening willen optimaliseren moeten we ook een zicht hebben op de fricties en problemen verbonden met de actuele tijdsorde.

We durven gerust stellen dat we op dat vlak vaak nog niet zo erg goed geïnformeerd zijn. De misverstanden rond flexibele arbeidstijden zijn hiervan een goed voorbeeld. We hebben de in-druk dat de beeldvorming veel te vaak geleid wordt door verzuchtingen, eerder dan door een grondige kennis van zaken. Verzuchtingen zijn belangrijk en moeten ernstig genomen worden.

Zo hebben beleidsmakers in het verleden wellicht te lang gewacht om subjectieve onveiligheids-gevoelens ernstig te nemen, omdat er objectief gezien niet zo’n groot veiligheidsprobleem was.

We moeten dan ook zaken zoals het ervaren van tijdsdruk of stress ernstig nemen, ook al blijken we meer vrije tijd te hebben dan onze ouders vroeger. Ook de klacht van vele mensen over het tekort aan tijd voor onze kinderen moeten we uiteraard ernstig nemen. Maar dat betekent niet dat we vandaag minder tijd samen met onze kinderen besteden dan vroeger. Het tegendeel is immers waar, zo blijkt uit ons eigen tijdsbudgetonderzoek en ook uit de tijdsbestedingsgegevens van andere landen. Percepties, attitudes, houdingen, opinies, ... zijn iets anders dan gedrag en deze twee moeten goed uit elkaar gehouden worden bij het voeren van een beleid.

We hebben vrij veel informatie over wat mensen denken, over hun voorkeuren, hun attitudes en opinies, ... en deze informatie wordt ook vaak gebruikt in het beleid. Politici bekijken zorgvuldig de opiniepeilingen om na te gaan of er een draagvlak is voor hun beleid. Tegenwoordig organi-seert men referenda om te peilen naar de preferenties van het publiek ten aanzien van een te ne-men beslissing. Het is hier niet de plaats om ons uit te spreken over de voor- en nadelen van referenda, maar we willen wel wijzen op de vluchtigheid van opinies en preferenties. Eén zwaar verkeersongeval in de week voor een referendum en de publieke opinie oordeelt wellicht totaal anders over de noodzaak van de 70 km-limiet in de gemeente.

SAMENVATTING EN BESLUIT

Voor een grondige beleidsvoering op lange termijn is meer nodig dan informatie over vluchtige opinies. Voor een tijdsbeleid hebben we indicatoren nodig van menselijk gedrag in het dagelijkse leven. Voor het verzamelen van dergelijke gegevens is tijdsbestedingsonderzoek uitermate ge-schikt. We hopen dan ook dat de gegevens, de conclusies en de bedenkingen die we in dit on-derzoeksverslag rapporteerden een basis kunnen vormen voor het nadenken over het voeren van een tijdsbeleid in het algemeen en een arbeidstijdenbeleid in het bijzonder.

B IBLIOGRAFIE

Administratie Werkgelegenheid, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2001), Vlaams actieplan Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren 2001. Brussel.

Andries, M. (2002), Het laatste woord...? Arbeidsbestel heeft nood aan meer vrije werktijd. In:

Over.Werk, WAV, 4: 53-56 p.

Bakker, B.F.M., Sieben, I., Nieuwbeerta, P. & H.B.G., Ganzeboom (1997), De Standaard be-roepenclassificatie 1992 en sociale stratificatie.Centraal Bureau voor de Statistiek, Voor-burg/Heerlen.

Breedveld, K. (1996), Post-Fordist Leisure and Work. In: Loisir and Société/Society and Leisure, 19, 1: 67-90 p.

Breedveld, K. (1999), Regelmatig, Onregelmatig. Spreiding van arbeidstijden en de gevolgen voor vrije tijd en recreatie.Thela thesis, Amsterdam.

Commissie dagindeling (1998), Dagindeling, Tijd voor Arbeid en Zorg. Eindadvies April 1998.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag.

de Hart, J. (1995), Tijdsopnamen. Een onderzoek naar de verschillen en veranderingen in de dagelijkse bezigheden van Nederlanders op basis van tijdbudgetgegevens.VUGA, Rijks-wijk.

De Lathouwer, L., Cantillon, B., Andries, M. & I., Marx (1999), De Belgische route in perspec-tief: markt, gezin en sociale zekerheid in de OESO-welvaartstaten.In: Cantillon, B. (red.), De welvaartstaat in de kering, Uitgevery Pelckmans, Kapellen: 13-58 p.

Deleeck, H. & N. Van De Gracht (1960), De vrije-tijdsbesteding van werklieden en bedien-den: Resultaten van een onderzoek bij een groep katholiek-georganiseerde volwassen ar-beiders van acht Vlaamse gemeenten.In: De Gids op Maatschappelijk Gebied, 51, 11: 939-1080 p.

Elchardus, M. (1996), De gemobiliseerde samenleving. Tussen de oude en nieuwe ordening van tijd.Koning Boudewijnstichting, Brussel.

Elchardus, M., Enhus, E., Glorieux, I. & R. Van Rossem (1984), Tijdsbesteding en maatschap-pelijke integratie van werklozen.Centrum voor Sociologie, VUB Brussel (4 delen).

Elchardus, M. & I. Glorieux (1994a), The search for the Invisible 8 Hours. The gendered use of time in a society with a high labour force participation of women.In: Time & Society, 3, 1:

5-27 p.

Elchardus, M. & I. Glorieux (1994b), Over de verdeling van het werk: een empirische en me-thodologische analyse van de verdeling van de werklast tussen mannen en vrouwen.In:

M. Van Nuland (ed.), Handboek Vrouwenstudies: Een leidraad voor onderzoek in Vlaanderen, Fede-rale Diensten voor Wetenschappelijke en Technische en Culturele Aangelegenheden, Brussel:

121-157 p.

Elchardus, M. & P. Heyvaert (1990), Soepel, Flexibel en Ongebonden: een vergelijking van twee laat-moderne generaties.VUBPress, Brussel.

Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (2002), Wegwijs in ... de deeltijdse arbeid.

Brussel.

Federaal Ministerie van Tewerkstellling en Arbeid (2003), De beroepsbevolking.

http://www.meta.fgov.be/pe/peb/nleb02.htm (geraadpleegd op 16 juli 2003).

Glorieux, I. (1992), Arbeid en zingeving: een onderzoek gesteund op theoretische logica en tijdsbudget-analyse.Centrum voor Sociologie, VUB Brussel (2 delen).

Glorieux, I. (1995), Arbeid als zingever. Een onderzoek naar de betekenis van arbeid in het le-ven van mannen en vrouwen.VUBPress, Brussel.

Glorieux, I. (2002), De vrouwen be(t)palen de balans. In: Over.Werk, WAV, 4: 42-45 p.

Glorieux, I., Koelet, S. & M. Moens (2000), Technisch verslag bij de tijdsbudgetenquête TOR’99.Onderzoeksgroep TOR, Vakgroep Sociologie, Vrije Universiteit Brussel.

Glorieux, I., Koelet, S. & M. Moens (2001), Vlaanderen in tienduizend en tachtig minuten:

een tijdsbudget-onderzoek.In: Vlaanderen gepeild! De Vlaamse overheid en burgeronderzoek 2001, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: 157-184 p.

Glorieux, I. & M. Moens (1999), Tijdsbudgetonderzoek in Nederland en Vlaanderen: raak-punten en verschillen.NSV Marktdag, Utrecht.

Glorieux, I. & J. Vandeweyer (2002a), En er kwamen geen andere tijden... Arbeidstijden en uurregelingen in Vlaanderen op het einde van de 20steeeuw.In: De arbeidsmarkt in Vlaande-ren, Jaarreeks 2002, Deel 4, Jaarboek, Garant Uitgevers, Antwerpen: 253-265 p.

Glorieux, I. & J. Vandeweyer (2002b), Belgische vrouwen en mannen, een wereld van ver-schil. Over de verdeling van het werk tussen Belgische vrouwen en mannen.In: Vrouwen en mannen in België. Naar een egalitaire samenleving, Federale Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid: 73-80 p.

Habermas, J. (1987), The Theory of Communicative Action. Volume Two: The Critique of Functionalist Reason.Polity Press, Cambridge.

Javeau, C. (1970), Les vingt-quatre heures du Belge: l’enquête belge du project international budget-temps.Institut de Sociologie de l’ULB, Bruxelles.

Kalfs, N. (1993), Hour by hour: effects of the data collection mode in time use research. Neder-lands Instituut voor Maatschappij- en Markt-Onderzoek, Amsterdam.

Knulst, W. (1989), Van Vaudeville tot video: een empirisch-theoretische studie naar verschui-vingen in het uitgaan en het gebruik van media sinds de jaren vijftig.SCP, Rijswijk.

Nationale Bank van België (2000), Verslag 1999 – Deel I: Economische en financiële ontwik-kelingen.Nationale Bank van België, Brussel.

Ramioul, M. (1995), Vrouw en flexibiliteit. In: Van Haegendoren, M. & R. Vanherck (eds.), (A)typische arbeid en huishouden: Recente bevindingen, Steunpunt women’s studies: 73-94 p.

Szalai, A. (1972), The use of time. Daily activities of urban and suburban populations. Mouton, Den Haag/Parijs.

Steunpunt WAV (2002), De precariseringsgraad: what’s in a name? http://www.steunpunt-wav.be/arbeidsmarktflitsen/flits28/arbeidsmarktflits_28.htm (geraadpleegd op 15 juli 2003).

Van Mechelen, F. (1967), Een onderzoek naar de weekeindbesteding van de gezinnen in de winterperiode 1964-1965.Ontwikkeling, Antwerpen.

Van Waes, H. (2002), Ondernemers over werk, gezin en vrije tijd. De exclusieve enquêtere-sultaten.In: ZO-magazine, UNIZO, Brussel: 11 p.

Vander Steene, T., Sels, L. & G. Van Hootegem, e.a. (2001a), Feiten en cijfers van flexibiliteit.

Cahier 1, HIVA, Leuven: 55 p.

Vander Steene, T., Sels, L. & G. Van Hootegem, e.a. (2001b), Feiten en cijfers van flexibiliteit.

Cahier 3, HIVA, Leuven: 138 p.

Geraadpleegde websites:

Administratie Planning en Statistiek van de Vlaamse Gemeenschap:

http://aps.vlaanderen.be

Nationaal Instituut voor de Statistiek:

http://www.statbel.fgov.be Steunpunt WAV:

http://www.steunpuntwav.be

BIBLIOGRAFIE

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 192-198)