• No results found

5 Ritmes van de arbeid in tijdsperspectief

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 154-160)

In voorgaande paragrafen werden de ritmepatronen van arbeid en in bepaalde gevallen ook van het woon-werkverkeer uitgebreid beschreven. Afsluitend willen we zeer beknopt een vergelij-king maken tussen 1988 en 1999. We beperken ons hierbij opnieuw noodzakelijkerwijze tot de leeftijdscategorie van de 21 tot 40 jarigen. In figuur 7.17 wordt het arbeidsritme van alle werken-den uit die leeftijdsklasse weergegeven voor 1988 en 1999. Het globaal arbeidspatroon in 1999 verschilt niet veel van dat van 1988. Een werkdag in 1988 en in 1999 begint iets voor 8 uur, men pauzeert tussen 12u en 13u en keert rond 17u huiswaarts. Toch lijkt er enigszins sprake van een lichte afname van het collectieve arbeidsritme tussen 1988 en 1999. De curve van 1999 is iets meer uitgerokken en de pieken zijn iets minder hoog. Vooral in de namiddag wordt er iets minder gelijktijdig gewerkt in 1999.

Tabel 7.26

Aanvangs- en eindtijden van dagtaak, op weekdagen – vergelijking TOR’88 en TOR’99 (21 tot 40 jarigen)

TOR’88 TOR’99

Aanvang dagtaak (35,5%) 7u50-8u00 17u10

Einde dagtaak (35,5%) 7u50-8u00 17u00

HET COLLECTIEVE RITME VAN DE ARBEID

Figuur 7.17

Ritme van arbeid voor alle werkenden voor een gemiddelde werkdag – vergelijking TOR’88 en TOR’99 (21 tot 40 jarigen)

Tabel 7.27

Piekmomenten en proporties i.v.m. arbeid, op weekdagen – vergelijking TOR’88 en TOR’99 (21 tot 40 jarigen)

TOR’88 TOR’99

Arbeid Piekmoment voormiddag 10u50 10u50

% dat werkt op piekmoment 72,02% 70,18%

Piekmoment namiddag 14u40 14u50

% dat werkt op piekmoment 70,07% 65,42%

De verdeling van de werkenden naar geslacht leert ons dat het arbeidspatroon van de mannen nagenoeg identiek is voor 1988 en 1999 (zie tabel 7.28). Zowel in 1988 als in 1999 is in de voor-middag ongeveer driekwart van de mannen aan de slag op het piekmoment. In 1999 zien we bij de mannen een lichte afname van de werkenden in de namiddag terwijl de proportie mannen in 1988 zowel in de voormiddag als in de namiddag vrijwel identiek is. Bij de twee piekmomenten van vrouwen daarentegen zien we duidelijk dat ze in 1999 minder talrijk op hetzelfde moment werken. Maar belangrijker is de vaststelling dat werkende vrouwen anno 1999 ‘s namiddags

0:00 1:00 2:00 3:00 4:00 5:00 6:00 7:00 8:00 9:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00 21:00 22:00 23:00 0

10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

alle werkenden 1999 alle werkenden 1988

de voormiddag als in de namiddag vrijwel even groot was. In 1999 zien we vooral bij de vrouwen een belangrijke afname van tewerkgestelden in de namiddag.

Tabel 7.28

Piekmomenten en proporties i.v.m. arbeid op een gemiddelde weekdag – Vergelijking TOR’88 en TOR’99 (21 tot 40 jarigen)

Man ‘88 Man ‘99 Vrouw ‘88 Vrouw ‘99

Arbeid Piekmoment voormiddag 10u50 10u30 10u40 10u40

% dat werkt op piekmoment 74,53% 75,32% 68,57% 65,48%

Piekmoment namiddag 14u40 14u00 14u40 14u40

% dat werkt op piekmoment 74,25% 72,16% 63,96% 56,62%

Het grootste verschil tussen 1988 en 1999 betreft de afname van werkende vrouwen in de na-middag. Omdat dit vermoedelijk een gevolg is van de verdere toename van deeltijds werk bij vrouwen tussen 1988 en 1999 (zie o.m. Hoofdstuk 2) bekijken we de curve van voltijds en deel-tijds werkende vrouwen in 1988 en 1999.

Grafiek 7.18

Ritme van arbeid voor deeltijds en voltijds werkende vrouwen op een gemiddelde weekdag – Vergelijking TOR’88 en TOR’99 (21 tot 40 jarigen)

HET COLLECTIEVE RITME VAN DE ARBEID

0:00 1:00 2:00 3:00 4:00 5:00 6:00 7:00 8:00 9:00 10:00 11:00 12:00 13:00 14:00 15:00 16:00 17:00 18:00 19:00 20:00 21:00 22:00 23:00 deeltijds 1999 deeltijds 1988 voltijds 1999 voltijds 1988

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

In figuur 7.18 zien we inderdaad een opmerkelijke evolutie. Terwijl deeltijds werkende vrouwen in de jaren ‘90 voornamelijk in de voormiddag werken en in mindere mate in de namiddag, zien we in de jaren ‘80 een omgekeerde tendens. De deeltijds tewerkgestelden werkten toen vaker in de namiddag dan in de voormiddag. Dit zou ten dele een verklaring kunnen bieden voor het feit dat de algemene curve voor 1999 een verminderde arbeidsparticipatie toont in de namiddag.

6 Besluit

In dit hoofdstuk bekeken we de timing en het ritme van de werktijden van Vlamingen op basis van hun dagboekregistratie. De beschrijvingen van de werktijd door middel van ritmegrafieken bevestigen in grote lijnen onze bevindingen m.b.t. temporele flexibiliteit uit de vorige hoofdstuk-ken. Het arbeidsritme volgt in zeer grote mate een collectieve cadans, waarbij de meeste mensen op ongeveer dezelfde tijdstippen beginnen werken, een lunchpauze nemen en stoppen met wer-ken. De verschillende grafieken illustreren opnieuw het erg uitzonderlijke karakter van avond-, nacht- en weekendwerk. Toch zijn er een aantal interessante variaties waar te nemen. Zo stellen we op een andere manier vast dat vrouwen korter werken. Vrouwen beginnen de werkdag ge-middeld iets later en stoppen vroeger in de namiddag. Over de ganse dag zijn er ook proportio-neel minder werkende vrouwen aan het werk dan werkende mannen. Het afwijkende ritme van vrouwen is vooral verklaarbaar door de grote proportie deeltijds werkende vrouwen. Deeltijds werkenden beginnen in het algemeen hun werkdag later en stoppen vroeger. Wellicht is dat ver-klaarbaar door het feit dat deeltijds werk een strategie is om de werktijd aan te passen aan de ge-zinsverantwoordelijkheden. Dat blijkt ook als we kijken naar de dagen waarop deeltijdsen vooral werken. Op woensdagnamiddag zijn er relatief weinig deeltijdsen aan het werk en ook de vrijdagnamiddag wordt er proportioneel minder gewerkt door deeltijdsen. Dat laatste zien we overigens, in mindere mate, ook bij voltijds werkenden. Dat deeltijds werk van vrouwen in sa-menhang moet bekeken worden met het huishoudelijk werk dat ze verrichten, werd duidelijk geïllustreerd door de grafieken waarin we de timing van de totale werklast – betaalde arbeid, huishoudelijk werk en kinderzorg – van voltijds en deeltijds werkende vrouwen vergeleken.

Hierbij zagen we duidelijk dat de deeltijds werkende vrouwen op een doorsnee werkdag even actief zijn als voltijds werkende vrouwen en dat het arbeidsritme van beide categorieën vrij syn-chroon loopt. Deeltijdsen volgen in grote mate de ‘werkuren’ van de voltijdsen, zij het dat de deeltijdsen de momenten waarop ze tijdens deze ‘werkuren’ geen loonarbeid verrichten, opvul-len met huishoudelijk werk of kinderzorg.

De ritmegrafieken die we bekeken, bevestigen dat het werk op afwijkende tijden meer voorkomt bij diegenen die minder gebonden zijn door gezinscommitments. We konden duidelijk vaststel-len dat vrouwen zonder partner gemiddeld later beginnen werken ‘s morgens, later stoppen ‘s avonds en opvallend meer werken ‘s avonds en het eerste deel van de nacht (tot 24 uur). Het echte nachtwerk, na middernacht, komt opvallend meer voor bij mannen zonder partner, de eni-ge groep mannen die enigszins afwijkt van het collectieve arbeidsritme. Verder constateerden we dat mannen met jonge kinderen minder ‘s avonds werken. Ook vrouwen met jonge kinderen werken in vergelijking met andere vrouwen minder vaak ‘s avonds en ‘s nachts. In het algemeen werken vrouwen met kinderen – omwille van het deeltijds werk – in mindere mate in de namiddag.

We stelden ook vast dat de timing van het werk van laag-, midden- en hooggeschoolden niet synchroon loopt. De laaggeschoolden beginnen en eindigen gemiddeld ongeveer 50 minuten vroeger met werken dan de hooggeschoolden. ‘s Avonds na 19 uur en ‘s nachts zien we nauwe-lijks verschillen naar scholingsgraad, de percentages werkenden zijn voor alle categorieën in die periodes dan ook zeer klein. Het werkritme van verschillende leeftijdsgroepen loopt vrij gelijk.

In de voormiddag zijn er nauwelijks verschillen, in de namiddag zijn de oudere leeftijdscatego-rieën proportioneel iets minder aan het werk. De aanvangsuren in de verschillende sectoren – overheid, privé en zelfstandigen – zijn vrij gelijklopend, maar er zijn wel grote verschillen m.b.t.

het einde van de werkdag. Bij de overheid wordt – omwille van de grotere proportie deeltijdsen – minder gewerkt in de namiddag, zelfstandigen maken de langste werkdagen. Bij de zelfstandi-gen is avondwerk wel vrij courant. Rond 20 uur is nog bijna 1 op 3 zelfstandizelfstandi-gen aan het werk, rond 21 uur is dat nog 1 op 5 en zelfs rond 23 uur is nog bijna 1 op 10 van de zelfstandigen met hun werk bezig. Naar beroepsgroep opgedeeld zijn het de leiders en verkopers – in grote mate zelfstandigen – die de langste dagen maken. Bedienden vormen dan weer de beroepscategorie met de duidelijkst afgebakende werkuren. Zij werken collectief tussen 8 en 17 uur. Het dienst-personeel daarentegen werkt veel minder synchroon. Een klein deel van hen is al voor 7 uur ‘s morgens aan de slag en in de namiddag is op het piekmoment amper 40% van het dienstperso-neel aan het werk. In hoofdstuk 5 stelden we vast dat de arbeidsduur het laagst is bij het dienstpersoneel, een beroepscategorie waar veel deeltijds werkende vrouwen actief zijn.

In dit hoofdstuk konden we opnieuw vaststellen dat temporele flexibiliteit vooral voorkomt bij werkenden met de meeste tijdsoevereiniteit, die ook veel werkuren presteren. De begintijden van het werk verschillen niet zoveel naargelang men meer of minder tijdsoevereiniteit geniet op het werk, de eindtijden zijn wel verschillend. Men werkt later naarmate men meer tijdsoeverei-niteit geniet. Opvallend is wel dat diegenen met de grootste tijdsoevereitijdsoeverei-niteit het meest een col-lectief arbeidsritme volgen. Zij zijn in grote getale tegelijk aan de slag tijdens de voor- en

HET COLLECTIEVE RITME VAN DE ARBEID

namiddag. Dat is echter een gevolg van het feit dat werkenden met veel tijdsoevereiniteit in grotere mate voltijds werken.

Een vergelijking tussen 1988 en 1999 leerde dat globaal genomen het arbeidsritme weinig evolu-eerde tussen beide jaartallen. Dit ondersteunt onze evolu-eerdere bevinding dat van een toename van werken op afwijkende tijdstippen geen sprake is. We stelden wel een lichte daling vast van de proportie werkenden in de namiddag. Deze daling is vooral toe te schrijven aan de afname van de arbeidsparticipatie van vrouwen in de namiddag. Vrouwen werken manifest minder ‘s na-middags in vergelijking met 1988. Enerzijds is dat een gevolg van een toename van het deeltijds werk bij vrouwen, maar anderzijds ook omdat deeltijdsen in 1999 vooral in de voormiddag actief waren, terwijl ze in 1988 meer in de namiddag werkten.

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 154-160)