• No results found

3 Deeltijds en voltijds werk: een nieuwe vorm van segregatie?

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 168-172)

We stelden reeds dat het deeltijds werk bij vrouwen gevoelig gestegen is tussen 1988 en 1999 (van 31,5% naar 43,3% in onze steekproeven). We stelden ook vast dat voltijds werkende vrou-wen tussen 21 en 40 jaar veel meer en deeltijds werkende vrouvrou-wen veel minder arbeidsuren presteren dan in 1988 (zie tabel 8.2). Een voltijdse job voor vrouwen telt in 1999 gemiddeld 2u37’

meer dan 11 jaar daarvoor, een deeltijdse job betekent gemiddeld 5u45’ minder lang werken. Het lijkt er sterk op dat de keuze waar vrouwen in het algemeen en moeders in het bijzonder van-daag mee geconfronteerd worden er één is tussen voltijds of deeltijds werken. Zij die blijven

vol-DE COMBINATIE VAN ARBEID EN GEZIN

tijds werken kunnen minder dan vroeger genieten van jobs waar de werktijd in het algemeen laag is. Zij die effectief minder willen werken, stappen over naar een deeltijdse job en deeltijds werken is veel meer dan vroeger een halftijdse werktijd.

We proberen deze analyse te kwantificeren door het verschil in arbeidstijd tussen jonge mannen en vrouwen te ontleden in verschillende factoren die aanleiding geven tot een lagere werktijd.

Mannen tussen 21 en 40 jaar werken in 1999 gemiddeld (inclusief verplaatsingen, bij-jobs, ...) 39u34’ per week. Dat is de werktijd van alle mannen in die leeftijdsgroep, exclusief de studenten maar inclusief de niet-werkenden. Vrouwen in dezelfde leeftijdsklasse zijn gemiddeld 25u21’ ac-tief op de arbeidsmarkt. Mannen in deze leeftijdsklasse werken dus gemiddeld 14u13’ meer dan vrouwen. Een deel van dat verschil is verklaarbaar doordat relatief minder vrouwen actief zijn op de arbeidsmarkt. Terwijl 90% van de mannen uit onze steekproef van deze leeftijd tief is, geldt dat ‘slechts’ voor 78% van de vrouwen. Indien alle mannen en vrouwen beroepsac-tief zouden zijn, dan zou het verschil in arbeidstijd tussen mannen en vrouwen nog slechts 10u18’ bedragen. We kunnen dus stellen dat 3u55’ of 28% van het verschil in werktijd tussen mannen en vrouwen kan toegeschreven worden aan het feit dat minder vrouwen dan mannen beroepsactief zijn tussen 21 en 40 jaar. Het verschil in de werktijd van voltijds werkende mannen en vrouwen in deze leeftijdsklasse bedraagt 4u24’, d.i. 43% van het verschil in werktijd tussen werkende mannen en vrouwen of 31% van het totale verschil in werktijd tussen alle mannen en vrouwen tussen 21 en 40 jaar. De rest van dit laatste verschil – 5u24’, d.i. 57% van het verschil in werktijd onder de werkende mannen en vrouwen of 42% van het totale verschil in werktijd tussen beide geslachten – is verklaarbaar doordat meer vrouwen deeltijds werken dan mannen.

In tabel 8.6 worden deze relatieve verschillen samengevat en vergeleken met de vergelijkbare gegevens van 1988.

Tabel 8.6

Relatief belang van de drie mechanismen die het verschil in arbeidstijd tussen mannen en vrouwen verklaren – Vergelijking TOR’88 en TOR’99 (21 tot 40 jarigen)

TOR’88 TOR’99

14u55’ (100%) 14u13’(100%) Totaal verschil in het gemiddelde aantal uren dat alle mannen en vrouwen wekelijks aan bezoldigd werk besteden

5u29’ (37%) 3u54’ (28%)’ Deel van dat verschil dat kan worden toegeschreven aan het feit dat minder vrouwen actief zijn op de arbeidsmarkt

7u18’ (49%) 4u24’ (31%) Deel van dat verschil dat kan worden toegeschreven aan de variabiliteit van een voltijdse

Uit tabel 8.6 blijkt dat het verschil tussen de werktijd van jonge mannen en vrouwen licht is afge-nomen tussen 1988 en 1999, het verschil tussen beide jaren is echter niet erg groot. De mechanis-men die dit algemechanis-mene verschil verklaren zijn wel grondig veranderd in de tussenliggende 11 jaar. De arbeidsmarktparticipatie van vrouwen is verder toegenomen en ook de kloof tussen de gemiddelde werktijd van werkende vrouwen en mannen is groter geworden tussen 1988 en 1999. Daardoor is het percentage in het algemene verschil in werktijd dat verklaarbaar is door de geringere arbeidsmarktparticipatie afgenomen van 37% naar 28%. Eerder stelden we al vast dat de arbeidsduur van voltijds werkende mannen en vrouwen naar elkaar toegroeit en dus zien we een daling van het verschil dat toegeschreven kan worden aan de variabiliteit van een voltijdse job (van 49% naar 31%). Het verschil in de gemiddelde arbeidstijd van mannen en vrouwen was in 1988 slechts in beperkte mate te wijten aan de grotere proportie deeltijdse arbeid onder vrou-wen, bovendien was het verschil in de arbeidstijd van een deeltijdse en een voltijdse job ook rela-tief klein in 1988 (zie tabel 8.2). Tussen 1988 en 1999 is de proportie vrouwen die deeltijds werken vrij sterk toegenomen, de gemiddelde arbeidstijd van een deeltijdse job is echter sterk afgeno-men. Beide effecten zorgen ervoor dat anno 1999 het deeltijds werk bij vrouwen het verschil in arbeidstijd tussen de geslachten in aanzienlijke mate kan verklaren. In 1988 was dat helemaal niet het geval.

4 Besluit

De sterk toegenomen arbeidsmarktparticipatie van vrouwen ondergraaft de legitimering van de traditionele arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen. Daar waar vrouwen vroeger inston-den voor bijna al het huishoudelijk werk en een bufferfunctie vervulinston-den in het afstemmen van de verschillende tijdsordes die in het gezin samenkomen, worstelen ze vandaag meer dan ooit met het probleem hun arbeidsmarktparticipatie af te stemmen en te combineren met hun gezins-verantwoordelijkheden. Uit onze gegevens blijkt nogmaals duidelijk dat het de vrouwen zijn die verschillende vormen van arbeid combineren. Hun mate van arbeidsmarktparticipatie staat in verhouding met de uren huishoudelijk werk en kinderzorg die ze presteren. Het verschil in de totale werklast van voltijds en deeltijds werkende vrouwen is dan ook relatief klein. Bij mannen speelt dat mechanisme niet, de totale werklast bij hen is vooral een functie van de loonarbeid die ze presteren. Dat blijkt ook uit de ruime verspreiding van deeltijds werk bij vrouwen. Mannen verrichten nauwelijks deeltijds werk, en zeker niet in de drukke leeftijd.

Vrouwen balanceren voortdurend tussen de arbeidsmarkt en het gezin om de arbeidslast onder controle te houden. Er bestaan verschillende strategieën om deze druk leefbaar te houden. De

DE COMBINATIE VAN ARBEID EN GEZIN

traditionele strategie is uiteraard de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen: de man gaat buitenshuis werken en de vrouw zorgt voor het huishouden en de kinderen. Een twee-de manier is het twee-deeltijds werk. Een twee-dertwee-de en mintwee-der ontwee-derkend mechanisme om twee-de werklast binnen de perken te houden is een voltijdse baan met relatief korte werktijden. Deze laatste stra-tegie kwam vrij prominent naar voor uit de analyses van TOR’88. Ze kan op twee manieren tot stand komen. Op een individuele manier, bijvoorbeeld door minder overuren te presteren, vaker ziekteverlof te nemen, ... of als gevolg van arbeidsmarktsegregatie, door te werken in jobs waar de werktijd sowieso – voor mannen en vrouwen – lager is.

Bij het vergelijken van de tijdsbudgetgegevens van TOR’88 en TOR’99 valt op dat de werktijd van voltijds werkende vrouwen gevoelig is gestegen, de werktijd van deeltijds werkende vrou-wen is daarentegen gevoelig gedaald. Het lijkt er sterk op dat de strategie van de arbeidsmarkt-segregatie veel minder speelt in 1999 dan in 1988. Alhoewel voltijds werkende vrouwen nog altijd minder uren presteren dan voltijds werkende mannen, is het verschil in werktijd sterk af-genomen tussen 1999 en 1988. De verschillen tussen voltijds werkende mannen en vrouwen is in tegenstelling tot 1988 ook niet meer verklaarbaar door arbeidsmarktsegregatie, althans niet voor de jobkenmerken die in 1988 wel een groot deel van het verschil konden verklaren.

Anno 1999 blijkt deeltijds werk bij vrouwen het mechanisme bij uitstek om de balans tussen ge-zin en arbeid in evenwicht te houden. In het laatste decennium van de vorige eeuw is de ar-beidsmarktparticipatie van vrouwen nog gestegen. Het aandeel voltijds werkende vrouwen is echter afgenomen, de voltijds werkende vrouwen presteren wel meer uren in 1999 dan in 1988.

Deeltijds werk bij vrouwen is daarentegen sterk toegenomen en de arbeidsduur van deeltijdsen is vrij drastisch afgenomen. Deeltijds werk in 1999 is in grote mate halftijds werk. Alles lijkt er op te wijzen dat jonge vrouwen vandaag moeten kiezen tussen een veeleisende voltijdse baan die weinig ruimte laat voor gezinstijd of een halftijdse baan die combineerbaar is met de nodige ge-zinsarbeid. Of het een echte keuze betreft is echter twijfelachtig. Voor vrouwen die een carrière willen uitbouwen is voltijds werken meestal de enige optie. De tijd voor huishoudelijk werk en de kinderen blijft in dat geval erg beperkt. Jonge vrouwen met een redelijke gezinslast hebben dan ook meestal weinig keuze. Deeltijds werken is voor hen vaak het enige alternatief om de werklast onder controle te houden. En de mannen? Ook zij kiezen niet, of beter: ze kiezen alle-maal hetzelfde. Op die manier blijft de traditionele strategie van arbeidsdeling een levende traditie, zij het in een nieuw kleedje. De arbeid van mannen en vrouwen blijft (netjes?) verdeeld, van keuze lijkt weinig sprake.

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 168-172)