• No results found

1.8 ■ ■ Afwijkende werktijden en gezin

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 179-182)

Doorheen onze analyses komt duidelijk naar voor dat vrouwen hun commitment op de arbeids-markt aanpassen aan hun gezinssituatie. Dat blijkt ook duidelijk uit de tijdstippen waarop ze werken. Zo stellen we in de ritmegrafieken, samengesteld op basis van de dagboekregistratie, vast dat vrouwen de werkdag gemiddeld iets later beginnen en iets vroeger stoppen met werken in de namiddag. Over de ganse dag zijn er ook proportioneel minder werkende vrouwen aan het werk dan werkende mannen. Het afwijkende ritme van vrouwen is vooral verklaarbaar door de grote proportie deeltijds werkende vrouwen. In het algemeen beginnen deeltijds werkenden hun werkdag later en stoppen vroeger. Wellicht is dat verklaarbaar door het feit dat deeltijds werk een strategie is om de werktijd aan te passen aan de gezinsverantwoordelijkheden. Dat

tioneel minder gewerkt door deeltijdsen. Dat laatste zien we overigens, in mindere mate, ook bij voltijds werkenden. Dat deeltijds werk van vrouwen in samenhang moet bekeken worden met het huishoudelijk werk dat ze verrichten werd duidelijk geïllustreerd door de grafieken waarin we de timing van de totale werklast – betaalde arbeid, huishoudelijk werk en kinderzorg – van voltijds en deeltijds werkende vrouwen vergeleken. Hierbij zagen we dat de deeltijds werkende vrouwen op een doorsnee werkdag even actief zijn als voltijds werkende vrouwen en dat het ar-beidsritme van beide categorieën vrij synchroon loopt. Deeltijdsen volgen in grote mate de

‘werkuren’ van de voltijdsen, zij het dat de deeltijdsen de momenten waarop ze tijdens deze

‘werkuren’ geen loonarbeid verrichten, opvullen met huishoudelijk werk of kinderzorg.

De ritmegrafieken bevestigen dat het werken op afwijkende tijden meer voorkomt bij diegenen die minder gebonden zijn door gezinscommitments. We konden duidelijk vaststellen dat vrou-wen zonder partner gemiddeld later beginnen werken ‘s morgens, later stoppen ‘s avonds en opvallend meer werken ‘s avonds en het eerste deel van de nacht (tot 24 uur). Het echte nacht-werk, na middernacht, komt opvallend meer voor bij mannen zonder partner, de enige groep mannen die enigszins afwijkt van het collectieve arbeidsritme. Verder constateerden we dat mannen met jonge kinderen minder ‘s avonds werken. Ook vrouwen met jonge kinderen wer-ken in vergelijking met andere vrouwen minder vaak ‘s avonds en ‘s nachts. In het algemeen werken vrouwen met kinderen – omwille van het deeltijds werk – in mindere mate in de namiddag.

1.9 ■ ■ Temporele flexibiliteit ... een poging tot synthese

Onze analyses wijzen op een sterke samenhang tussen de diverse modi van temporele flexibili-teit. Het al dan niet werken op afwijkende tijden in de dag- of weekcyclus en de verschillende uurregelingen die we onderscheidden (vaste uurregeling, ploegenarbeid, oproepcontract, zon-der uurregeling) is te vatten door middel van een ééndimensionele schaal. Deze schaal geeft bo-vendien duidelijk aan wat geldt als sterk afwijkende werktijden (nachtwerk, ploegenarbeid, regelmatig zondagswerk) en wat de ‘normale’, maatschappelijk meest aanvaarde werktijd is (geen zaterdagwerk, geen zondagwerk, zelden of nooit avondwerk en regelmatige arbeidsuren).

Deze samenhang maakt het mogelijk een synthetische maat te construeren voor temporele flexi-biliteit. Op basis van deze globale indicator probeerden we met een globaal multivariaat model de samenhangen tussen verschillende achtergrondvariabelen en temporele flexibiliteit verder te ontrafelen.

SAMENVATTING EN BESLUIT

De bivariate analyses die we uitvoerden brengen een aantal samenhangen aan het licht m.b.t. ca-tegorieën in de bevolking die meer of minder onderhevig zijn aan temporele flexibiliteit. De veelheid van indicatoren die in onze analyses aan bod kwamen, maakt het echter moeilijk een synthese te maken. Veralgemenend kunnen we wel stellen dat diegenen met een sterkere ar-beidsgerichtheid (mannen en zelfstandigen), met minder eisende gezinsbanden en/of verant-woordelijkheden (mannen, personen zonder partner en/of zonder kinderen) en diegenen met een iets zwakkere arbeidsmarktpositie (jongeren, tijdelijken) vaker op afwijkende tijden werken.

Deze bivariate relaties geven een beeld van een sociale werkelijkheid, ze kunnen evenwel ook bepaalde verbanden verdoezelen, precies omdat bepaalde groepen een aantal karakteristieken accumuleren. Zo kan bijvoorbeeld het feit dat we geen duidelijk verband vonden tussen het al dan niet deeltijds werken en het werken op afwijkende tijden gedeeltelijk te wijten zijn aan het feit dat zelfstandigen – die bijna allemaal voltijds werken – een zeer grote mate van temporele flexibiliteit kennen. Multivariate analyse kan ook een sociale realiteit verhullen omdat bepaalde relaties elkaar opheffen. Zo maakt de zwakke arbeidsmarktpositie van vrouwen hen enerzijds meer kwetsbaar voor temporele flexibiliteit, terwijl hun gezinsverantwoordelijkheid hen er an-derzijds vaak van weerhoudt op afwijkende tijdstippen te werken. Na statistische controle voor beide variabelen kan het effectieve verschil tussen mannen en vrouwen verdwijnen, terwijl het een sociale realiteit blijft dat vrouwen minder vaak op afwijkende tijdstippen werken.

Multivariate analyse laat wel toe bepaalde mechanismen achter een sociale realiteit te ontrafelen.

Op basis van multivariate analyse stellen we vast dat, gecontroleerd voor de aard van tewerk-stelling en het arbeidsstatuut, werkenden in een overheidsdienst minder onderhevig zijn aan temporele flexibiliteit dan in de private sector. Ongecontroleerd kwamen we tot de omgekeerde conclusie. We stellen vast dat arbeiders, bedienden en sociale professies in overheidsdienst min-der flexibele arbeidstijden kennen in vergelijking met dezelfde beroepscategorieën in de private sector. Voor leiders/verkopers en dienstpersoneel geldt het omgekeerde: die beroepsgroepen kennen meer temporele flexibiliteit als ze in overheidsdienst werken.

Ook opvallend is de bevinding dat vrouwen, die oververtegenwoordigd zijn in de dienstensec-tor en in de sociale beroepen – twee beroepsgroepen die gekenmerkt worden door vrij veel tem-porele flexibiliteit – precies in deze beroepsgroepen veel minder onderhevig zijn aan temtem-porele flexibiliteit dan de mannen die in deze beroepen tewerkgesteld zijn. Bij zelfstandigen zien we het omgekeerde. Vrouwelijke zelfstandigen werken iets meer op afwijkende tijden dan mannelijke zelfstandigen. In het algemeen geldt dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in de meest flexi-bele beroepscategorieën, maar binnen die beroepsgroepen zijn ze het minst flexibel.

In het algemeen stellen we vast dat de aard van de tewerkstelling veruit de belangrijkste factor is die bepaalt of iemand al dan niet met flexibele arbeidstijden geconfronteerd wordt. Onafhanke-lijk van alle andere kenmerken zoals het opleidingsniveau, het geslacht, de sector van tewerk-stelling en de gezinssituatie, zien we duidelijk dat temporele flexibiliteit vooral een zaak is van sociale professies en dienstpersoneel. Bedienden werken het vaakst op normale en regelmatige uren. Leiders en verkopers zijn ook in grote mate flexibel, maar dat heeft meer te maken met het feit dat velen van hen als zelfstandige werken dan met de aard van het beroep zelf. Ook na con-trole voor andere variabelen blijft het verband tussen opleidingsniveau en temporele flexibiliteit overeind: zij die enkel Lager Onderwijs volgden of een diploma van het Hoger Secundair Be-roeps of Technisch haalden, zijn het meest onderhevig aan temporele flexibiliteit. Personen zon-der partner werken vaker in flexibele uurroosters, kinzon-deren hebben op zich heeft – gecontroleerd voor andere factoren – geen effect. Los van alle andere factoren blijven zelfstandigen de

kampioenen van werken op afwijkende tijden. Vrouwen ten slotte hebben duidelijk vastere uren dan hun mannelijke collega’s met dezelfde kenmerken.

In globo stelden we geen toename vast van de temporele flexibiliteit tussen 1988 en 1999. Op ba-sis van onze synthetische indicator konden we bevestigen dat er eerder een lichte afname is van het werken op afwijkende tijdstippen. Deze verbazende vaststelling druist in tegen wat hierover doorgaans wordt aangenomen. Deze algemene vaststelling zou eventueel verklaard kunnen worden door bepaalde evoluties op de arbeidsmarkt. Het zou kunnen dat de meest flexibele jobs in omvang zijn afgenomen (bv. industrie-arbeid), maar dat de jobs zelf meer onderhevig zijn aan temporele flexibiliteit. Het zou ook kunnen dat bijvoorbeeld met de vervrouwelijking van de ar-beidsmarkt de flexibiliteit in het algemeen afnam, terwijl in dezelfde jobs of in dezelfde sectoren de flexibiliteit is toegenomen. We toetsten deze veronderstelling door middel van een multivari-aat model en kwamen tot de vaststelling dat de afname van temporele flexibiliteit tussen 1988 en 1999 niet toe te schrijven is aan structurele veranderingen op de arbeidsmarkt, toch niet voor zover deze veranderingen verband houden met de variabelen in ons model.

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 179-182)