• No results found

H OEVEEL UREN WERKEN WIJ?

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 82-85)

Hoofdstuk 5

In dit hoofdstuk bekijken we de wekelijkse arbeidsduur van de Vlamingen. We doen dat aan de hand van de dagboekregistratie (cfr. Hoofdstuk 1). In de lijst van activiteiten die de responden-ten gebruikresponden-ten voor het registreren van hun handelingen werden heel wat activiteiresponden-ten onder-scheiden die rechtstreeks verband houden met loonarbeid, ook al worden die activiteiten formeel niet altijd financieel vergoed. In onze analyses van de wekelijkse arbeidsduur hanteren we dan ook een ruim arbeidsbegrip dat zowel de betaalde arbeid buitenshuis als thuis omvat, betaalde overuren als werk in functie van het beroep zonder vergoeding van overuren, hulp bij het werk van de partner, de verplaatsingen tijdens het werk, het werk voor eventuele bijjobs, kleine betaalde karweitjes, de wachttijd op of tijdens het werk, de tijd die doorgebracht wordt op het werk voor en na de werktijd en de eventuele koffiepauzes. Verder beschouwen we ook de tijd die besteed wordt aan solliciteren, het nakijken van jobadvertenties en het bezoek aan RVA, VDAB, PWA, vakbond en dergelijke als werktijd. Voor de berekening van de wekelijkse arbeidstijd houden we geen rekening met de tijd die besteed wordt aan het woon-werkverkeer.

Om de duur van activiteiten in tijdsbudgetonderzoek voor te stellen en te analyseren maakt men doorgaans gebruik van drie parameters: de duur per respondent, de participatiegraad en de duur per participant. We gebruiken dezelfde parameters in onze analyses over de arbeidsduur.

De duur per respondent verwijst naar de gemiddelde tijd besteed aan betaalde arbeid, berekend voor alle deelnemers aan het onderzoek (respondenten), of deze nu arbeid verricht hebben of niet. De participatiegraad is het percentage respondenten dat minimum één uur betaalde arbeid heeft verricht tijdens de registratieweek. Respondenten die minder dan één uur arbeid regis-treerden, beschouwen we niet als participanten. De duur per participant verwijst naar de gemid-delde tijd besteed aan betaalde arbeid, berekend voor alle participanten aan betaalde arbeid1.

In het tijdsbudgetonderzoek TOR’99 registreerden alle respondenten gedurende een volle week alle activiteiten die ze stelden. De registratieweek is een toevallige week, aangeduid door de on-derzoekers, waarin de respondenten hun arbeidsduur registreerden in dagboekjes. Deze manier

1 De drie parameters zijn niet onafhankelijk van elkaar. De duur per respondent is het product van de duur per participant en de participatiegraad (percentage uitgedrukt als een getal tussen 0 en 1).

van registreren omvat zowel de weken waarin toevallig één of meerdere verlof- of ziektedagen vallen of waarin om één of andere reden occasioneel minder gewerkt wordt, alsook de toevallig drukke periodes waarin meer dan gewoonlijk gewerkt wordt. In de mate dat de gekozen weken en de steekproef representatief zijn, komt de geregistreerde arbeidstijd overeen met de gemid-delde wekelijkse arbeidstijd die gepresteerd wordt in Vlaanderen. Vermits ook de steekproef niet beperkt is tot de werkenden, wordt ook de werktijd van zij die officieel geen job hebben – zoals poetsvrouwen of jobstudenten – mee opgenomen in onze analyses (voor zover deze mini-mum één uur arbeid registreerden). We beperken ons tot de leeftijdsgroep tussen 18 en 64 jaar, de leeftijdsperiode tussen het einde van de schoolplicht en de wettelijke pensioenleeftijd voor mannen. Onze ruim gedefinieerde definitie van arbeid, de registratie bij diegenen die officieel geen job uitoefenen en de licht afwijkende leeftijdsafbakening maken dat er een wezenlijk ver-schil is tussen de participatiegraad aan arbeid zoals wij die berekenen en de werkzaamheids-graad zoals die door officiële instanties wordt berekend. Onze ruime definitie van arbeid (inclusief werkadvertenties nakijken, solliciteren, ...) maakt dat de participatiegraad zoals wij die berekenen beter aansluit bij de activiteitsgraad of het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd dat actief is op de arbeidsmarkt, hetzij als werkzoekende, hetzij als werkende.

Tabel 5.1 geeft de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur per respondent, de participatiegraad en de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur per participant weer, berekend voor Vlamingen tussen 18 en 64 jaar. Vlamingen in die leeftijdsklasse werken in de registratieweek gemiddeld 22u49’

per respondent, de participatiegraad aan arbeidsactiviteiten op een toevallige week is 69%, wat vrij goed overeenkomt met de officiële activiteitsgraad die in 1999 65,7% bedraagt in Vlaanderen.

De geregistreerde arbeidsduur voor de werkende Vlamingen tussen 18 en 64 jaar bedraagt gemiddeld 33u13’ per week.

Tabel 5.1

Arbeidsduur per respondent, participatiegraad en arbeidsduur per participant voor alle respondenten (18 tot 64 jarigen) – TOR’99

N Per respondent Participatiegraad Per participant

1259 22:49 69,0% 33:13

In de vragenlijst van TOR’99 vroegen we alle loontrekkenden en zelfstandigen naar de hoeveel-heid uren betaald werk (het werk in hoofdberoep met eventuele betaalde en onbetaalde uren) die gewoonlijk per week gepresteerd worden, het weekend inbegrepen. Dit noemen we de

opge-kening van de gemiddelde ‘contractuele arbeidsduur’ sluit dus onder meer zelfstandigen en werkenden zonder arbeidscontract uit. Door het verschil te maken tussen de geregistreerde en de contractuele arbeidsduur kunnen we voor contractuelen een schatting maken van het aantal overuren in de registratieweek.

In tabel 5.2 worden de geregistreerde arbeidsduur (GAD), de opgegeven arbeidsduur (OAD) en de contractuele arbeidsduur (CAD) met elkaar vergeleken. Om deze vergelijking tussen de para-meters zuiver te maken, worden de geregistreerde en de opgegeven arbeidsduur apart berekend voor de respondenten met een arbeidscontract en respondenten die als zelfstandige werken. De geregistreerde arbeidsduur voor de participanten tussen 18 en 64 jaar met een job bedraagt ge-middeld 35u01’ per week. Deze gege-middelde arbeidsduur ligt hoger dan de gege-middelde arbeids-duur voor alle respondenten die participeren aan arbeid (33u13’, zie tabel 5.1), wat erop wijst dat het werk in de informele sector of de occasionele arbeid gemiddeld kortere werkweken omvat.

Tabel 5.2

Parameters voor tewerkgestelden, loontrekkenden en zelfstandigen (18 tot 64 jarigen) – TOR’99

Participanten met een job

35:01 39:25 33:17 37:12 33:22 -0:05 47:01 55:25

Uit tabel 5.2 blijkt verder dat de gemiddelde geregistreerde arbeidsduur voor de loontrekkenden 1u44’ lager ligt dan het algemene gemiddelde voor alle participanten. Voor de zelfstandigen ligt de geregistreerde arbeidstijd 12u hoger. Het verschil in arbeidsduur tussen loontrekkenden en zelfstandigen is 13u44’ per week, de opgegeven arbeidsduur verschilt zelfs 18u13’. De opgege-ven arbeidsduur ligt telkens hoger dan de geregistreerde arbeidsduur omdat respondenten er-van uitgaan dat in een doorsnee week geen toevallige verlofdagen of klein verlet voorkomen, ...

maar anderzijds wellicht ook omdat mensen de neiging hebben hun arbeidsduur te overschat-ten. Loontrekkenden werken naar eigen zeggen 3u55’ of 11,7% meer dan wat ze werkelijk in de registratieweek aan arbeid besteden. Zelfstandigen overschatten hun arbeidsduur evenwel het meest. Zij stellen 8u24’ of 17,9% meer te werken dan ze effectief rapporteren in hun dagboekjes.

Deze overschatting van de werktijd door zelfstandigen is wellicht ten dele te verklaren door de diffusere grenzen tussen gezinsleven, huishouden en werk waardoor de werktijd bij hen veel moeilijker af te bakenen is. Anderzijds is er bij hen ongetwijfeld ook een veel groter effect van so-ciaal wenselijke antwoordpatronen in de vragenlijst. Bij bepaalde bevolkingscategorieën – waar-onder zelfstandigen en hooggeschoolden – is de discrepantie tussen de werktijd die men noteert

ARBEIDSDUUR

in de dagboekjes en deze die men meedeelt in de vragenlijst groter dan bij anderen (Glorieux &

Vandeweyer, 2002a).

In het vervolg van dit hoofdstuk gaan we niet verder in op de werktijd zoals die opgegeven werd in de enquête. We beperken ons tot de gegevens uit de dagboekjes. Dit is de meest origine-le bijdrage van ons onderzoek aan de studie van arbeidstijden. De arbeidstijden bevraagd via vragenlijsten zijn ruim beschikbaar, vaak voor veel grotere steekproeven dan de onze (zie bv. de Labour Force Survey).

Bij de verdere uitwerking van dit hoofdstuk bekijken we in eerste instantie de wekelijkse ar-beidstijd naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau. Vervolgens betrekken we ook een aantal jobkarakteristieken in onze analyses en gaan na hoe de arbeidsduur varieert naar sector van te-werkstelling en beroepsgroep. Vermits de arbeidsduur van voltijds en deeltijds werkenden ui-teraard sterk uiteenloopt, maken we zowel in onze analyses naar socio-demografische achtergrondkenmerken als naar jobkarakteristieken het onderscheid tussen beide categorieën van werkenden. In de mate van het mogelijke wordt – voor de 21 tot 40 jarigen – een vergelijking gemaakt tussen de tijdsbudgetgegevens van TOR’88 en TOR’99.

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 82-85)