• No results found

1.3 ■ ■ Temporele flexibiliteit en levensstijl

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 59-63)

We kunnen de validiteit van beide schalen als meetinstrument voor temporele flexibiliteit ook nagaan door te gaan kijken of de respondenten met een hoge score op de somschaal of een nega-tieve score op de Princalsschaal ook effectief de kenmerken van een flexibele levensstijl vertonen.

We gaan dit na aan de hand van vier vragen uit de enquête die informatie verschaffen over de regelmaat van opstaan, gaan slapen en het nuttigen van de maaltijden. We relateren onze scha-len voor temporele flexibiliteit vervolgens ook aan enkele maten voor de algemene gezondheid van de respondenten.

De respondenten werd in de enquête gevraagd naar de regelmaat van opstaan, slapen gaan, middagmaal en avondmaal op gewone weekdagen. Voor elke gebeurtenis afzonderlijk konden ze op vier manieren antwoorden: (1) elke dag op hetzelfde tijdstip op 5 minuten na; (2) op 15 à 30 minuten na, elke dag op hetzelfde tijdstip; (3) kan variëren tot ongeveer 1 uur en (4) ik heb hier-voor geen vast uur. In tabel 4.5 worden de antwoorden op deze vragen gerelateerd aan onze maten voor temporele flexibiliteit.

Tabel 4.5

Gemiddelde scores voor opstaan, slapen, middageten en avondeten (18 tot 64 jarigen) – TOR’99

Opstaan* Slapen* Middageten* Avondeten*

SOMS PRINC SOMS PRINC SOMS PRINC SOMS PRINC

Op 5 minuten na 15,5 ,30 26,5 -,14 15,9 ,30 20,6 ,11

15 tot 30 minuten 23,8 ,04 19,7 ,18 22,3 ,06 19,9 ,19

30 minuten tot 1 uur 31,1 -,36 18,7 ,20 31,5 -,33 19,1 ,16

1 tot meer dan 2 uur 47,1 -,99 28,3 -,23 37,3 -,61 32,7 -,44

* p < .05

Uit tabel 4.5 blijkt duidelijk dat de regelmaat van opstaan lineair samenhangt met de mate van temporele flexibiliteit. Hoe regelmatiger het tijdstip van opstaan, hoe minder temporele flexibili-teit in het werk. Dezelfde samenhang zien we voor de regelmaat van het middageten. Werken op afwijkende tijdstippen, hangt nauw samen met een onregelmatig middagmaal. Voor het sla-pen gaan zien we een ander patroon. De twee uiterste categorieën scoren het hoogst op de flexi-biliteitsschalen. De groep die zeer rigide elke dag op éénzelfde tijdstip gaat slapen én de groep die geen vast tijdstip kent zijn het meest geflexibiliseerd op het werk. Dit maakt opnieuw duide-lijk dat het werk op afwijkende tijdstippen (dat is waar onze schalen naar verwijzen) niet nood-zakelijk onregelmatig werk impliceert. Voor bepaalde groepen komen beide dimensies van flexi-bilisering samen, anderen werken in vaste werkschema’s op afwijkende tijden. Het avondeten verloopt voor de ganse onderzoeksgroep iets minder gestructureerd. Er is relatief weinig ver-schil tussen personen waarvan het avondeten op een heel regelmatig tijdstip wordt genuttigd en zij waarvan het tijdstip van het avondmaal kan variëren tot op één uur. Het zijn vooral diegenen die geen vast tijdstip hebben voor het avondmaal die in grote mate tewerkgesteld zijn in afwij-kende uurroosters.

Elchardus wijst in ‘de gemobiliseerde samenleving’ (1996: 44) op gezondheidsproblemen die fre-quent voorkomen bij personen die werken op afwijkende tijdstippen (o.a. spijsverteringsproble-men, slapeloosheid en nervositeit). In de enquête werd aan de respondenten gevraagd om voor

TEMPORELE FLEXIBILITEIT

een aantal uitspraken m.b.t. de gezondheid aan te geven in welke mate ze het ermee eens of on-eens zijn. Door de somschaal voor temporele flexibiliteit in te delen in 5 categorieën (zie hierbo-ven), gaan we na in welke mate deze gezondheidsindicatoren samenhangen met het werken op afwijkende tijdstippen.

Uit tabel 4.6 blijkt een duidelijke samenhang tussen de antwoorden op de stelling ‘mijn werk heeft een directe invloed op mijn gezondheid’ en de mate van temporele flexibiliteit. Terwijl slechts 13% van diegenen die nauwelijks of niet geconfronteerd worden met temporele flexibili-teit aangeeft dat ze het ‘eens’ of ‘helemaal eens’ zijn met de stelling dat het werk een directe in-vloed heeft op hun gezondheid, loopt dit percentage op tot 28% bij diegenen die sterk

geflexibiliseerd zijn en zelfs tot 40% in extreem flexibele werksituaties.

Tabel 4.6

Mijn werk heeft een directe invloed op mijn gezondheid (18 tot 64 jarigen) – TOR’99

Eens + helemaal eens*

Geen flexibele arbeid 13,1%

Weinig flexibele arbeid 18,0%

Matig flexibele arbeid 17,1%

Sterk flexibele arbeid 27,9%

Extreem flexibele arbeid 40,0%

* p < .05

Het verband tussen de stelling ‘als ik een andere job had, zou mijn gezondheid waarschijnlijk verbeteren’ en temporele flexibiliteit is niet zo mooi lineair. Hier blijken dat vooral diegenen die geconfronteerd worden met extreem flexibele arbeid deze stelling te onderschrijven.

Tabel 4.7

Als ik een andere job had, zou mijn gezondheid waarschijnlijk verbeteren (18 tot 64 jarigen) – TOR’99

Eens + helemaal eens*

Geen flexibele arbeid 5,3%

Weinig flexibele arbeid 3,7%

Matig flexibele arbeid 12,7%

Sterk flexibele arbeid 7,3%

Extreem flexibele arbeid 21,4%

Ook de relatie tussen temporele flexibiliteit en de algemene gezondheidstoestand is niet lineair.

In dit geval is het verband ook niet significant.

Tabel 4.8

Hoe is over het algemeen uw gezondheidstoestand? (18 tot 64 jarigen) – TOR’99

Soms goed, soms slecht & slecht

Geen flexibele arbeid 2,6%

Weinig flexibele arbeid 1,2%

Matig flexibele arbeid 1,6%

Sterk flexibele arbeid 3,1%

Extreem flexibele arbeid 4,2%

In volgende paragrafen bekijken we in welke mate bepaalde categorieën van de bevolking ge-confronteerd worden met temporele flexibiliteit. We gebruiken hiervoor de Princalsscore, ener-zijds omdat de verschillende items bij het aanmaken van deze score intern gewogen zijn (wat de maat evenwichtiger en minder arbitrair maakt), anderzijds omdat het een relatief gemakkelijk te interpreteren continue maat is. Een 0-score fungeert als een soort gemiddelde die wijst op weinig of geen afwijkende of onregelmatige arbeidstijden. Hoe negatiever de score, hoe meer temporele flexibiliteit en hoe positiever de score, hoe regelmatiger het werk en hoe minder afwijkende werktijden.

Op basis van de samenvattende Princalsmaat voor temporele flexibiliteit gaan we in de volgen-de paragraaf na welke Vlamingen geconfronteerd worvolgen-den met werk op afwijkenvolgen-de tijvolgen-den (para-graaf 2). In de daarop volgende secties relateren we temporele flexibiliteit respectievelijk met een aantal jobkenmerken (paragraaf 3) en met de mate van tijdsoevereiniteit op het werk (para-graaf 4). In para(para-graaf 5 construeren we een multivariaat model waarin we de verschillende rele-vante variabelen in verband brengen met temporele flexibiliteit. We eindigen dit hoofdstuk met een analyse van de evolutie (1988-1999) van temporele flexibiliteit op basis van onze

synthetische Princalsmaat (paragraaf 6).

TEMPORELE FLEXIBILITEIT

In document Moeder, wanneer werken wij? (pagina 59-63)