achteruitzetting der Religie. Veeleer mag gezegd, dat er geen volk is, dat als natie
zoo geheel in zijn kerk
inleeft, als het Grieksche. Er is in Griekenland niet maar een Staatskerk, maar de
kerk is voor het geheele volk de groote nationale burcht van zijn sterkte. Niet dat
daarom het religieuse leven in teederder zin zoo sterk in Griekenland ontwikkeld is.
Het tegendeel is waar. Van de mystiek, die door het Slavische element in Rusland
tot heerschappij kwam, valt in Griekenland zoo goed als niets te bespeuren. Zelfs
meer dan gewenscht is, draagt de religie er een formeel karakter. Ook is de bezielende
gedachte van de eenheid der Oecumenische kerk er geheel ten onder gegaan. De kerk
draagt er een uitsluitend nationaal karakter, en dit niet zoozeer in caesaropapistischen
zin, gelijk in Rusland, Rumenië en Servië, maar meer als een kerk die om de natie
bestaat en geheel met het nationale leven is saamgegroeid. Geheel het volk behoort
dan ook tot de dusgenaamde ‘orthodoxe’ kerk, en op de drie millioen inwoners van
Griekenland vindt ge niet meer dan een 16.000 Roomschen, een paar duizend
Protestanten, 6000 Joden en een verdwijnend klein aantal Mohammedanen in Epirus.
Zonder overdrijving kan alzoo gezegd, dat heel het volk tot de Grieksche kerk behoort.
Dit nationaal karakter van de kerk in Griekenland is dan ook oorzaak, dat van een
minachten der Kerk, gelijk dit in West-Europa van de zijde der hooger ontwikkelden
op de kerk drukt, in Griekenland geen sprake is. Alle autoriteiten, alle hoogere
standen, alle geleerden en op den voorgrond tredende personen nemen het, als het
pas geeft, voor hun kerk op, en al zijn ze niet allen even trouwe kerkbezoekers, de
groote feesten viert een ieder meê, de groote vasten is aan allen heilig, en als de
Paaschmorgen aanbreekt, is het aloude gewoonte in Griekenland, elkander met den
triomfroep van χ ςος ν στη, ‘de Heer is waarlijk opgestaan!’ te begroeten.
Reeds de heilige herinnering werkt hiertoe meê. Van alle vreemde volken zijn alleen
de Grieken met Jezus in aanraking gekomen. In Joh. 12:20 wordt het uitdrukkelijk
vermeld. Eerst den Jood, maar dan den Griek, was de leuze, waaronder het Evangelie
de wereld is ingegaan. De schriften van het Nieuwe Testament zijn alle in het Grieksch
geschreven, en Paulus, de groote Apostel, heeft Athene en Corinthe niet alleen
bezocht, maar er langen tijd vertoefd en er Gemeenten gesticht, en aan de Gemeente
van Corinthe zelfs twee brieven achtergelaten die in den heiligen codex zijn
opgenomen. Ook de brieven aan Efeze, aan Colosse, aan de
Philippensen en aan de Thessalonicensen waren gericht aan de Grieken in die plaatsen.
Het Christendom maakte daardoor op den Griek niet, als op ons, den indruk van een
vreemde religie, die van verre tot hem kwam, maar veeleer den indruk van een religie,
die haar heilige traditiën in die van het Grieksche volk had ingeweven. Het Evangelie
spreekt in hun taal, is gedrukt in hun schrift, en stond in rechtstreeksch verband met
het Grieksche leven, gelijk het in de eerste eeuwen der Christenheid, uit hun aloude
steden, de wereld was ingegaan. En al was die taal van de Evangeliën niet het classieke
Grieksch van Demosthenes, maar de min-zuivere Koiné, toch is men aan dat Grieksch
van het Nieuwe Testament zoo sterk gehecht, dat er in 1902 een formeel oproer te
Athene over uitbrak. Er werden toen pogingen aangewend, om een nieuw-Grieksche
overzetting van het N. Testament in de plaats van den oorspronkelijken tekst te
schuiven, met de kennelijke bedoeling om het voor de niet-geletterde menigte te
beter verstaanbaar te maken. Dit nu leek heiligschennis en randde tegelijk het nationaal
gevoel aan. Andere volken mochten de H. Schrift alleen in vertaling lezen, de Griek
las het oorspronkelijke, want de taal der Schrift was zijn taal. Hier sprak iets van
denzelfden trots in waarmee de Jood het Oud-Testament in het Hebreeuwsch wil
lezen en de vertalingen voor de Goiim laat. Vooral de studenten stelden zich bij het
rumoer dat deze nieuwigheid wekte, krachtig te weer. En de oppositie won het.
Natuurlijk kon niet belet, dat de nieuw-Grieksche vertaling in den handel bleef.
Kallopokathes deelt in de Homilistic Review mede, dat er sinds 1859 dicht aan de
300.000 exemplaren van het Nieuwe Testament door de Bijbelgenootschappen in
Griekenland verspreid zijn, waarvan in één jaar 20.000. Maar de toeleg om den
nieuw-Griekschen tekst in officieel gebruik te brengen, was verijdeld, en nu nog
wordt in alle kerken van Griekenland het Evangelie in den oorspronkelijken tekst
gelezen, minder verstaanbaar, maar door rijke traditie gesierd. Toch is het niet alleen
de taal van het Evangelie, die het orthodoxe volk van Griekenland als eigen familietaal
toespreekt, maar ook hun kerk als zoodanig draagt van Petersburg tot Jeruzalem een
Grieksch karakter. Heerscht in de kerk van Zuid-Europa, meer westwaarts, het Latijn
als kerkelijke wereldtaal, en worden de Roomsch-Katholieken daarom in den Levant
meest
In document
Abraham Kuyper, Om de oude wereldzee. Deel 2 · dbnl
(pagina 188-191)