6e eeuw in Nubië doordrongen, warme belangstelling vonden, en al spoedig talrijke
gemeenten konden verzamelen. Toch was het eerst de verovering van Egypte door
den Islâm, die de Christelijke actie in Nubië tot heel het volk deed doordringen. Bij
geheele scharen toch vluchtten toen de vervolgde Kopten naar het Zuiden, en het is
onder den invloed van deze invasie, dat al spoedig geheel Nubië tot een christelijken
volksstaat werd, die later in meerdere rijkjes uiteengevallen, tot in 1350 stand hield.
Eerst in dat jaar trad de koning van Dongola tot den Islam over, en toen de Turken
zich van Egypte hadden meester gemaakt, wisten ze onder Selim I in 1517 ook Nubië
te veroveren. De Islâm werd nu stelselmatig ingevoerd, en de algeheele ondergang
der Christelijke kerk bleef ook hier niet uit. Veel tempels, die eerst in Christelijke
kerken waren omgebouwd, werden nu moskeën, en nieuw gebouwde kerken werden
verwoest. Thans zijn de Nubiërs even warme aanhangers van den Islâm, als ze van
de 6e tot de 14e eeuw volijverige Christenen waren. Onder alle wisselingen van
religie bleef een zelfde vrome neiging hun eigen. Nu nog getuigen heele reeksen van
bouwvallen niet alleen van oude tempels, maar ook van opzettelijk gebouwde kerken
en kloosters, die het land eens overdekt hebben. Bij hun sobere bestaansmiddelen
zijn het schatten geweest, die ze voor de eere der Christelijke religie over hadden,
en al zijn ze ten slotte bezweken, het moet hun toch als een eere voor hun karakter
worden aangerekend, dat ze nog zes eeuwen lang, nadat in Egypte de Halve Maan
reeds zegevierde, èn als volk èn in hun regeering aan het Kruis trouw bleven. Dat ze
Jacobieten, of wil men Monophysieten waren, sprak van zelf. Uit Egypte hadden ze
het Christendom ontvangen, en in Egypte had alom het Monophysitisme (de leer dat
Christus slechts één en niet twee naturen bezit), getriomfeerd. Thans echter schijnt
de Islâm ook om het Nubische hart zijn ijzeren band te hebben geslagen. Alle hoop
om de Nubiërs tot het Kruis terug te brengen, schijnt welhaast uitgesloten. Succes
had de latere Christelijke missie ook hier dusverre nimmer. Ook onder den Islam
heeft de Nubiër intusschen zijn goedaardigen karaktertrek behouden. Veel komt men
bij een boottocht langs de Nijl wel niet met de bevolking in aanraking, maar bij het
landen om een tempelruïne te gaan zien, komt men toch herhaaldelijke een Nubisch
stedeke door, en dan verrast u bij den Nubiër
altoos weer zijn openheid, zijn vrije gelaatsuitdrukking, en zijn zachte oogopslag.
Hij boezemt u aanstonds vertrouwen in, en het hindert u, dat ge geen gesprek met
hem kunt aanknoopen. Ook om zijn lang bewaarde trouw aan de Christelijke religie
hebt ge den Nubiër, ook al was ook voor hem ten leste de bekoring van den Islâm te
sterk, nog altoos lief. En het vervult u met weemoed een vrome bevolking te zien,
die zóó lang trouw bleef, en toch in het eind onder de overmacht der omstandigheden,
het Kruis verliet, en naar de Halve Maan overging.
De bootreis door dit deel van Nubië is eentonig, het gaat tegen den stroom op. De
boot is klein, heeft geen zware machine, en kruipt daarom niet dan langzaam over
den stroom. Tot Wadi-Halfa, een afstand van 334 kilometer, neemt het ruim twee
dagen. Vergezichten heeft men er niet, daar beide oevers al spoedig in het heuvelachtig
rotsterrein verloopen, en uitgezonderd de prachtige ruïne van Aboe-Simbel en de
bouwvallen van de oude vesting Kasr Ibrim, is Nubië langs den oever van de Nijl
aan historische monumenten arm. Wat nog aan tempelruïne's te Daboed, te Kalabsha,
te Dendoer, te Dakka enz., over is, dagteekent meest uit de Grieksch-Romeinsche
periode, of heeft voor wie de grootsche monumenten van het eigenlijke Egypte
bewonderd heeft, slechts zeer ondergeschikte beteekenis. Alleen voor den
archeologischen onderzoeker hebben ze belang. Toch is zulk een boottocht niet
zonder bekoring. Ge rust uit. Ge geniet een heerlijk klimaat. En de boot is gezellig
ingericht. Ge hebt uw eigen slaapkamer, zoo goed als op het dek, niet groot, maar
toch comfortabel ingericht. Er is een groote kajuit, waar de maaltijden worden
gehouden. Er is een leeszaal. En het middendek is als salon in de open lucht aangelegd.
De toon, die onder de reizigers heerscht, is gezellig. En 's avonds vergast de
bemanning u op een soort nationale muziek. Ook zorgt Cook voor uitnemend
personeel op de boot; kaptein, stuurman, steward zijn de beleefdheid zelve. De
bediening is uitstekend. En op elke boot is een gids, die, meest aan het middagmaal,
in vrij goed Engelsch een toespraak komt houden, om het gezelschap mee te deelen
waar men dien avond of den volgenden morgen landen zal, en wat er op die plaats
te zien is. Gespeeld werd er aan boord weinig. Meest verzonken, vooral de dames,
in een roman uit de bibliotheek van de boot. Doordat de
boot weinig stoot, en weinig met de stoomfluit blaast, slaapt men er goed, is 's
In document
Abraham Kuyper, Om de oude wereldzee. Deel 2 · dbnl
(pagina 140-143)