nogmaals agenten over heel Soedan uit, om alle stammen tot erkenning van zijn
Mahdi-hoogheid op te roepen. Lang duurde het echter niet, of de Egyptische troepen
kwamen opdagen. Giegler, een Duitscher van geboorte, was door de regeering te
Caïro tot gouverneur-generaal te Khartoem aangesteld, en deze haastte zich, onder
Yoesoef, een expeditie van 3000 man met artillerie op hem uit te zenden. Maar ook
met deze expeditie liep het even smadelijk af als met die van den gouverneur van
Kordofan en Fashoda. Op een oogenblik dat Yoesoefs soldaten er op uit waren om
water te halen, vielen de Mahdisten onverhoeds hun legerkamp aan, en of de soldaten
al, inderhaast teruggekomen, carré vormden, tegen de dapperheid en den moed van
de Bagara's vermochten ze geen oogenblik stand te houden, en slechts een honderd
man van de 3000 keerden naar Khartoem terug, om evenals Jobsboden hun volkomen
nederlaâg te melden. Nu is er niets dat op een Mohammedaansche bevolking zulk
een diepen indruk maakt, als herhaald wapensucces van een kleine door geloofsijver
bezielde schare, op een meerderheid van geregelde troepen. Door heel Soedan ging
dan ook de roep van de overwinningen van den Madhi, en al het volk begon in hem
den lang verwachten bevrijder toe te juichen. Te Khartoem daarentegen, schrok men,
en heel Caïro was welhaast in onrust, te meer daar juist gelijktijdig Arabi-Pacha's
militaire revolutie te Caïro was uitgebroken, en op 11 Juni, zeven dagen na het
moordende gevecht op de Djebel Djedir, de Christenmoord te Alexandrië plaats
greep. Zoo ooit, dan kon hier gezegd, dat Yoesoef redeloos had gehandeld, dat men
te Caïro radeloos was, en dat Soedan reddeloos voor Egypte verloren scheen. Ware
Gordon nog gouverneur-generaal geweest, hij zou ongetwijfeld reeds op het eiland
Aba heel deze Mahdi-beweging den kop hebben ingedrukt, en toch was het niet het
minst zijn optreden als gouverneur-generaal tegen den slavenhandel, die den Mahdi
de dapperste verdedigers van zijn zaak had toegevoerd.
Gordons eerste optreden te Khartoem was in dienst van de regeering te Caïro. In
den loop der 18e eeuw was de band tusschen Egypte en Soedan losser geworden. De
Turksche beheerschers van Egypte hadden de handen in Egypte zelf vol, en ook te
Constantinopel trok
het verafgelegen Soedan weinig de aandacht. Eerst met Mohammed Ali's optreden
kwam hierin een keer. Zijn doel was een zelfstandig Egypte als Levantsmacht te
stichten. Syrië onderwiep hij. Tot diep in Klein-Azië drong hij door. Zijn nieuw
geschapen scheepsmacht bedreigde de vloot van den Sultan. Een oogenblik zelfs
scheen het, of het Rijk der Osmanen onder zijn aandrang bezwijken zou. Voor zulk
een overmachtig optreden had Mohammed Ali een sterk leger noodig, dat hij soms
tot over de 150,000 man opvoerde. Dat leger kostte geld, en het was die behoefte
aan geld, die hem zijn oog op het goudland van Nubië deed slaan. Verhaalde de sage
niet fabelachtige dingen van de tresoren die uit Ethiopië noordwaarts waren gekomen?
Een aanleiding om een inval in het vreemde land te doen, was spoedig gevonden.
Aan den moord der Mammelukken, waartoe Mohammed Ali te Cairo last gaf, waren
een 400 tal ontkomen, en deze hadden zich met hunne gezinnen Nijlafwaarts gespoed,
om aan de Egyptische vervolgers te ontkomen. Eenmaal weer op vrij terrein hadden
deze Mammelukken toen het afgespeelde avontuur dat in Egypte op hun ondergang
uitliep, in Nubië op nieuw begonnen, zich als heerschers over gansche deelen van
het land opgeworpen en een eigen staat in Nieuw-Dongola gesticht. Dit kon
Mohammed Ali vlak op zijn grenzen niet dulden. Hij zond daarom in 1820 zijn zoon
Ismael-Pacha met een vrij sterk leger Nubië in. Ismael maakte met de Mammelukken
korte metten. Hun kleine macht stoof spoorloos uiteen. Maar met dit eerste gevolg
van zijn tocht niet te vrede, drong hij al spoedig de rijken van Sennaâr en Kordofan
binnen, en begon het stelsel van uitzuiging ook op deze staten toe te passen. En wel
kostte dit Ismael het leven, daar het volk van Schendi tegen hem in opstand kwam
en hem vermoordde, maar Mohammed Ali, over dit verlies van zijn zoon spoedig
getroost, liet de expeditie met kracht voortzetten, gaf er door wetenschappelijke
onderzoekers à la suite mee te zenden, zelfs een hooger doel aan, en slaagde er in
tot in Aequatoria door te dringen, na eerst Fashoda en Bahr el Gazal te hebben
aangehecht. Mohammed Ali's heimelijk denkbeeld was, in zijn staten de Europeesche
cultuur in te voeren, allicht minder om die hoogere cultuur zelf, dan om hierdoor de
sympathie der Westersche mogendheden te winnen. Vandaar dat hij zelfs een expeditie
organiseerde om de bronnen van de Nijl op te sporen, en tegelijk, iets wat van
verreikende gevolgen
zou blijken, in Soedan tegen den slavenhandel optrad. Reeds eer hij hiertoe overging
had hij Egypte's naam in alle deze gewesten innig gehaat gemaakt. De rust en vrede
onder de Nubiërs en Soedaneezen was verstoord. De Moedirs die hij aanstelde zogen
het volk uit, eerst door op de meest willekeurige wijze overzwaar tribuut te heffen,
en dan nog zich zelf ten koste der bevolking op de schandelijkste manier te verrijken.
Maar daarbij bleef het niet. In het gevolg van deze Moedirs daagden geheele groepen
Egyptische avonturiers in Nubië, Sennaar, Kordofan en tot diep in de zuidelijke
gewesten op, die, gerugsteund door een jurisdictie die met alle recht spotte, het volk
uitplunderde, maar bovendien schaamteloos mishandelde. Iets wat te ondragelijker
was, omdat het alles in naam van de Europeesche beschaving plaats greep, en Duitsche
en Oostenrijksche geleerden, door Mohammed Ali daartoe gelast, aan elke nieuwe
expeditie een schoonen schijn leenden. Donkere wolken pakten zich dan ook saâm
toen in 1855 de nieuwe Pacha van Egypte, Saïd, in persoon naar Khartoem kwam,
en om den schoonen schijn nog te verhoogen, onverhoeds den slavenhandel in heel
Soedan verbood. Vooral, toen Ismael in 1863 hem verving, en aan dat verbod nog
meerder klem werd bijgezet. Samuel Baker, door zijn ontdekking aan den Boven-Nijl
bekend, werd in 1869 zelf met een afzonderlijk leger, als Pacha naar het Zuiden
gezonden, om den slavenhandel uit te roeien. Deze tocht gelukte boven verwachting.
Tot aan het Albert-meer drong Baker door, en ook Darfur werd aan Egyptische
heerschappij onderworpen. Kort daarop trad de Regeering te Caïro met Gordon in
onderhandeling. Gordon, uit zijn optreden tegen de Taipings in China als dapper
veldheer geëerd, en dien ook Koning Leopold van België voor de Congo had pogen
te winnen, werd te Caïro waar hij toevallig vertoefde, voor eene nieuwe expeditie
naar het Zuiden aangezocht. Hij nam die opdracht in 1874 aan, verlokt door het hooge
doel om eens voorgoed aan den slavenhandel den kop in te drukken. Hij wist de
Egyptische heerschappij in heel Aequatoria te vestigen, een land waarvan hij de
eerste gouverneur werd, en bleef tot 1876. Het daarop volgend jaar werd hij zelfs tot
Gouverneur-Generaal over heel Soedan aangesteld. Zijn zetel vestigde hij toen te
Khartoem, maar spoedig inziende dat te Caïro de noodige ernst ontbrak, om zich
voor het ter neerwerpen van den slavenhandel de noodige offers te getroosten, legde
hij reeds in 1879 zijn bewind neder
en trok zich uit den Egyptischen dienst terug, geheel Soedan in een staat van
geweldige gisting achterlatend. Er heerschte vertwijfeling onder heel de bevolking,
en de machtigste stam, die van den slavenhandel leefde, stond elk oogenblik gereed
om de leiding van een gewapenden opstand op zich te nemen.
De bevolking in Soedan is door de natuur zelve in op elkander volgende lijnen
van noord naar zuid ingedeeld. In de zuiderstreken, waar overvloedig regen valt,
heerscht landbouw en veeteelt onder de negers; iets hooger op, waar het bij tijden
regent, zijn de steppen; en nog hooger op in de woestijn ten oosten en ten westen
van de Nijl, waar geen landbouw bekend is, en van veeteelt geen sprake kan zijn,
zwerven de kameelbezitters als Bedoeïnen om. In de middenstreek tusschen het land
In document
Abraham Kuyper, Om de oude wereldzee. Deel 2 · dbnl
(pagina 165-168)