Hem gezonden Mahdi aansloten, uit hun hutten en tenten uit te lokken tot den heiligen
oorlog. Een staal uit zijn predikatie moge doen zien, met wat ernst hij het volk
toesprak: ‘Ik treed voor U op in naam van God, den Albarmhartige en Alontfermende.
Eere zij God den Schepper des hemels, die den mensch geformeerd heeft uit het stof
der aarde, en die hem geroepen heeft tot gehoorzaamheid, kennis en aanbidding, en
die overvloed heeft toegezegd aan wie vroom leeft, en zijn leed draagt in stille
lijdzaamheid. Lof, veel lof zij Gode, die het licht van zijn waarheid geopenbaard
heeft aan zijn trouwen knecht, die wandelde in de duisternis. Eere zij God die hem
de ijdelheid van deze wereld leerde inzien, en den rijkdom der heerlijkheid van een
toekomend leven. Vrede, en
genade zij over onzen heer Mohammed, van wien lichtende glans in heel de wereld
doordrong, om ons, zijn uitverkoren geloovigen, te bestralen. Weest daarom dankbaar,
en verheft de eere van onzen Profeet door wien wij dit alles ontvangen hebben. Door
hem weten wij dat God almachtig en genadig is, weten we dat in God alleen onze
toevlucht is, en dat, als we sterven, wij in Hem sterven, vrij van alle leed en druk.
Gezegend zijn zij die hieraan vasthielden, want zij hebben de wereld overwonnen
en zijn tot de eeuwige vreugde ingegaan. En daarom, gij, geloovige aanbidders van
onzen God, ziet de dingen dezer wereld niet oppervlakkig aan. Weest toch van de
ijdelheid van al het wereldsche overtuigd, en verheft uwe harten tot de dingen die
boven zijn. Ziet op naar den weg van het eeuwige leven. Wijdt uw leven Gode toe,
en onthoudt u van wereldsche genoegens en vermakingen. God zelf heeft ons in den
Khorân betuigd: “Dit leven is maar een spel, het leven dat daarna komt is alleen het
ware leven.” Let daarop. De wereld gaat toch voorbij. Verlaat dan nu die wereld, en
geeft u over aan de toekomstige wereld, eer het te laat is, en berouw niet meer baat.
Richt heel uw leven in op uw eigen behoudenis. Hebt berouw, en smeekt God om
vergeving, dat ge zóólang en zóó zondig aan de aardsche vermaken hebt toegegeven.
Hecht u hart niet aan die ijdele dingen, waarin de Caesars en Pharaoh's hun heil
hebben gezocht, maar zoekt uw eere, even als de profeten en apostelen, in armoede
en nederigheid... Een iegelijk mensch is verantwoordelijk voor zijn eigen ziel. Gij
hebt in deze wereld geen deel. Deze wereld is voor de ongeloovigen, niet voor u.
Verloochent haar dan, en kiest wat God wil dat gij zult verkiezen, en kiest niet wat
de ongeloovigen begeeren. Moge God mij en u allen vergeven, en ons deelgenoot
maken van het lot der rechtvaardigen. Amen.’
Dezelfde ernst spreekt uit de tien geboden, die hij zijn volgelingen voorhield. Zij
luiden als volgt: 1. ‘Drink geen wijn, maak geen wijn, verkoop geen wijn. 2. Beveel
uw vrouw en kinderen dagelijks de vijf gebeden te doen. 3. Steel niet, en doe geen
overspel. 4. Doe thuis uw huisgebeden, en doe ze evenzeer als ge op reis zijt. 5.
Beveel uw vrouw en kinderen, dat ze zich kleeden en het aangezicht omhullen. 6.
Verbied uw vrouw te weenen over de dooden en ze grafwaarts te geleiden. 7. Wees
eerlijk en trouw, en haal geen
buit. 8. Laat den bruidschat van uw vrouw niet te hoog zijn, tien dollars is genoeg
voor een maagd, en vijf dollars voor een weduwe. 9. Laat uw vrouw of dochter geen
vee weiden met mannen, en ga alle onzedelijkheid te keer; en 10. als gij een slaaf of
een stuk vee verdoold vindt, breng het bij zijn eigenaar terug. Wees getrouw, en
gehoorzaam deze bevelen. Ze komen tot u van God en zijn Mahdi. En zoo niet, ge
zult ten verderve gaan.’ Ernst is aan veel in deze prediking en leiding niet te
ontzeggen, en toch voelt men bij niets zoo sterk als bij zulk een optreden de hoogheid
waarmee het Christendom boven den Islam uitgaat. De Mahdi was een wellusteling,
die in zinnelijkheid is ondergegaan en de Khorân verbood dit niet. De Mahdi zocht
zijn sterkte in de slavenhandelaars, wier belangen door Gordon bedreigd waren, en
niets in zijn religie verzet zich hiertegen. En eindelijk de Mahdi is door stroomen
bloeds tot zijn macht gekomen, en dat grijpen naar het zwaard was hem door zijn
religie niet alleen veroorloofd, maar als plicht opgelegd. Leg hiernaast nu het: ‘Wie
een vrouw aanziet om haar te begeeren, heeft alreede overspel met haar gedaan in
zijn hart,’ en dat andere: ‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld, anders zouden
mijne dienaren voor mij gestreden hebben. Wie met het zwaard slaat, zal door het
zwaard vergaan;’ of ook den brief van Paulus aan Philemon, wiens slaaf tot den
apostel was gekomen, - en de tegenstelling tusschen evangelie en Khorân sluit schier
elke vergelijking uit. Maar juist dit onzuiver karakter van het Mahdisme in zijn
vermenging van fanatieke piëteit, vrijlating van het sexueel zinnelijke, buitzieke
krijgshaftigheid, en drang naar afwerping van het Egyptische juk, heeft in de tachtiger
jaren van de vorige eeuw het lot van Soedan beslist. Bij elke nieuwe overwinning
die de Mahdi behaalde, klom niet alleen zijn roem, maar wou ook het geloof in zijn
goddelijke zending aan beslistheid. Al spoedig kon hij tot aanvallen overgaan. El
Obeid, de hoofdstad van Kordofan, viel hem door uithongering in handen. Hicks
Pacha's leger werd op 3 November 1883 dicht bij Kaschgil schier geheel vernietigd,
een corps dat uit 7000 man infanterie en bijna 2000 man ruiterij, met twintig stukken
geschut bestond, en waarvan geen 300 man behouden weerkeerden. Ook naar den
kant van de Roode Zee begon onder Osman Digma het Madhisme zich uit te breiden,
en Baker Pacha, die oprukte om de verbindingslijn van Berber met Suakim vrij te
houden, onderging
een besliste nederlaag. Zoo scheen de profetie van den Mahdi zich te vervullen, dat
zijn heirmacht onweerstaanbaar zou wezen. Reeds bleef te Khartoem geen andere
verbinding met de buitenwereld meer over dan langs de Nijl; en ook die verbinding
dreigde ten slotte te worden afgesneden, toen ook Berber welhaast in de handen der
Mahdisten viel. Het gevaar waaraan de kleine Egyptische bezettingen te Khartoem,
in Darfur en in Bahr-el-Ghazal verkeerden, klom met den dag. Ook te Londen zag
men den ernst van den toestand in, en thans werd nogmaals op Gordon een beroep
gedaan, om zich in allerijl naar Khartoem te begeven, en te redden wat te redden
viel, edoch onder uitdrukkelijken last, om de geheele ontruiming van Soedan voor
te bereiden. Gordon poogde met den Mahdi tot een accoord te geraken, erkende hem
als hoofd van Kordofan, en vatte zelfs het voornemen op zelf naar hem toe te gaan.
Terecht werd dit laatste hem van Caïro uit beslist verboden. Zonder eenigen twijfel
zou de Mahdi hem gevangen hebben gebonden. En toen zocht Gordon de onrust der
gemoederen op andere wijze te bezweren, door het verbod van slavernij in te trekken.
Wel heeft Gordon zich hierop verdedigd, dat hij niet den slavenhandel, maar alleen
het bezit van slavernij vrij liet voor wie nu eenmaal slaven hadden. Maar het feit lag
er toch toe dat de man, die het eerst en het krachtigst tegen den slavenhandel was
opgetreden, door den nood gedrongen, de slavenjacht thans feitelijk weer vrij moest
geven. En toch werkte deze maatregel niets uit. Heel Soedan keerde zich naar den
Mahdi, en de vraag was niet meer, hoe de Egyptische legermacht den Mahdi ten val
zou brengen, maar hoe Gordon met zijn klein corps nog heelhuids uit Soedan naar
Assoean terug zou kunnen keeren. De Mahdi die nu over een leger van 40,000 man
beschikte, kwam met verhaaste marschen uit Kordofan naar Omdurman, bezette het
fort, en begon aanstonds Khartoem zelf te bedreigen. In allerijl heeft men toen uit
Caïro een ontzettingsleger onder generaal Wolseley den Nijl op gezonden, een corps,
sterk genoeg om, had het twee dagen vroeger Khartoem bereikt, aan Gordon en zijn
gevolg althans vrijen aftocht te verzekeren; maar Wolseley toefde te lang. Hij kwam
te laat. De Mahdi, die stipt op de hoogte werd gehouden van Wolseley's tocht,
verhaastte toen den aanval op Khartoem, en op 22 Januari 1885 viel de zetel van het
Bestuur en daarmede een onmetelijke buit in zijn handen. Heel
Gordon's corps en al wat in Khartoem aan Egyptenaren of Europeanen nog levend
In document
Abraham Kuyper, Om de oude wereldzee. Deel 2 · dbnl
(pagina 168-172)