• No results found

Hierbij komt dat Egypte voor het Christelijk Europa ook uit anderen hoofde het best bekende land van Afrika is. De patriarchen waren er heengetogen, en Israël had

er onder den drijver gezucht. Wonderbaar was Israël uit het land der Pharaönen

uitgeleid. De wijsheid der Egyptenaren was het uitgangspunt voor Israëls technische

ontwikkeling geweest. Eeuw na eeuw was Israël met Egypte in aanraking gebleven.

Groote koloniën van Joden hadden zich later in Egypte gevestigd. De heilige

Schriftuur van Israël was er door de Zeventigen in Grieksche vertaling voor Europa

ontsloten. En nog wijst men in Babylon, dicht bij Caïro, de plaats aan waar Maria

met het Kindeke Jezus vertoefd heeft, en de bron waaruit het Kindeke is gelaafd.

Ook de classieke studiën hadden bij ons gymnasiale en universitaire onderricht de

weetgierigheid met de kennis van dit onde wonderland verrijkt. Van de pyramiden

en van de sphinx wist men tot in onze dorpen te vertellen. Reeds Herodotus bracht

Egypte historisch in beeld, en wist ons te verhalen van de paradoxale toestanden aan

den Nijl, het land, gelijk hij meldde, ‘waar de vrouw zich in het bedrijf afslooft en

de man thuis aan het spinnewiel zit; waar mensch en vee in éen vertrek huizen; waar

de priesters gladgeschoren in stee van langharig zijn; en waar men van rechts naar

links leest, in plaats van links naar rechts’. De historie van Alexander den Groote

schoof gedurig Egypte naar den voorgrond, en Cleopatra heeft er haar droeve rol

afgespeeld. Ook in de historie der Christelijke Kerk trok Egypte als land van hooge

ontwikkeling aller aandacht tot zich. De grootste Kerkvaders waren er geboren of

hebben er gewerkt. Uit de dagen der Kruistochten leeft onder ons nog de heugenis

der scheepkens van Damiate. Al ging onder de Turksche heerschappij de glorie van

Egypte veelszins onder, sinds Napoleon bij de Pyramiden slag leverde, en

Champollion Europa in de onderzoekingen van Oud-Egypte's taal en kunst inleidde,

hernam Egypte almeer voor ons zijn aloude beteekenis. Nauwelijks had Engeland,

na het bombardement van Alexandrië en de onderdrukking van Arabi's opstand, de

teugels van het bewind over Egypte in handen genomen, of de oude welvaart keerde

niet slechts terug, maar werd door nog hooger bloei overtroffen. En wat, meer nog

dan dit alles, op nieuw aan Egypte een geheel eenige beteekenis in de constellatie

der machten verzekerde, was de doorgraving van de landengte van Suez.

Te Port-Said, waar ik, na onstuimige overvaart, uit Jaffa landde, ontvangt men van

de beteekenis van het Suez-kanaal terstond den vollen indruk. Voorheen, en zoolang

Frankrijk's hegemonie in den Levant gold, was Alexandrië de groote Egyptische

haven, waar alles wat van Europa kwam, binnenviel. En belangrijk als haven is

Alexandrië zeker nog, maar het is toch allengs stationair in zijn verkeer geworden,

en ging zelfs iets achteruit. Port-Said daarentegen is van een onbeduidend kustdorp

nu reeds uitgegroeid tot een stad van over de 50.000 inwoners, waaronder 12.000

Europeanen die er voor goed gevestigd zijn. Het ligt niet op den vasten wal, maar

op den noordtop van een eiland, dat zich langs het meer van Menzaleh uitstrekt. Onze

Consul, de heer C.E. Macdonald, had de vriendelijkheid mij van de Khediviale boot

te komen afhalen, mij bij de Douane door te helpen, en voorts de nieuw opgekomen

stad door te leiden. Ten Noorden van het kustlicht staat het indrukwekkende

standbeeld van De Lesseps. De stad is met breede, rechte straten flink aangelegd; er

is leven en verkeer in alle hoeken; maar de prachtige haven van waaruit men het

Kanaal invaart, oefent toch de grootste aantrekkingskracht. Machtige mailbooten,

oorlogschepen en handelsstoomers liggen in die haven voor anker. Ze is niet minder

dan 23 bunders groot, wordt door twee kolossale pieren tegen storm uit zee en tegen

verzanding door het Nijlslib beschermd, en nog steeds breidt de haveninrichting zich

op groote schaal uit. Die blijde uitkomst was

bij het opmaken van de eerste plannen voor het Kanaal niet voorzien. De Lesseps

zelf verklaarde in 1854, dat het Kanaal, voor stoomschepen onbruikbaar, alleen voor

zeilschepen dienst zou kunnen doen. En Cameron deelt mee (zie Silva White, the

Expansion of Egypt p. 318) dat De Lesseps naar Engeland schreef: ‘Ik vrij niet om

uwe stoomschepen, maar alleen om uw vele zeilschepen, die nu om de Kaap gaan.’

Bij den toenmaligen toestand der techniek kon men niet genoeg kolen laden. Maar

tusschen 1854, toen Said-pacha de concessie voor de doorgraving gaf, en 1869 toen

Ismaël pacha het Kanaal op luisterrijke wijze opende, ligt de uitvinding der

Compound-machine, die bijna de helft der brandstof uitspaarde. Hierdoor werd het

bezwaar voor den tocht door den Indischen Oceaan opgeheven en binnen korte jaren

de stoomvloot verdubbeld in getal. Zonder deze uitvinding ware vermoedelijk het

plan der doorgraving op een mislukking uitgeloopen, althans wat de financiën betreft.

Immers zelfs nadat de genoemde uitvinding reeds nieuw leven in de stoomvaart

begon te brengen, bleven toch aanvankelijk de uitkomsten der onderneming zoo

bitter teleurstellend, dat de obligatiën nog in 1872 op 7% stonden. Van uitkeering

van dividend was ganschelijk nog geen sprake. En de nood liep zelfs zoo hoog, dat

de Sultan, om de maatschappij tegen bankroet te vrijwaren, bij firman de

passageprijzen met 40% moest verhoogen. Er voeren in 1870 nog geen 500 schepen

heel het jaar lang door het Kanaal; thans daarentegen is dit cijfer tot 4000 gestegen,

en de vracht, die in 1870 nog slechts 500.000 tons bedroeg, op 16 millioen. Nederland

neemt door zijn koloniaal vervoer hierbij den vierden rang in. De inkomsten der

maatschappij overtroffen daardoor al spoedig de stoutste verwachtingen, en wijzen

thans tegenover een uitgave van 28½ mill. frcs., een inkomst aan van over de 100

millioen frcs. Ook hier bleek de Fransche Keizer juist te hebben gezien. Hij was het

die, in weerwil van Palmerston's verzet, het plan doordreef, en bij de schitterende

opening van het kanaal was Keizerin Eugénie de hoofdpersoon. Het was de Fransche

diplomatie en de Fransche veerkracht, die in deze grootsche onderneming had

getriomfeerd. Nieuw was het denkbeeld niet, om de Middellandsche zee met de

Roode zee te verbinden. Reeds Pharao Necho, van de 26ste dynastie, had in de 6

e

eeuw vóor Christus een analoog plan opgevat, maar het niet dan zeer ten deele

uitgevoerd en na versterf van 120.000 werklieden het

opgegeven. Darius heeft het daarna wel voltooid, maar sinds verzandde het weer.

En later wendde Keizer Trajanus, Amsum en veel later de Venetianen wel een nieuwe

poging aan, om van Caïro uit de Roode zee te bereiken, maar ook deze plannen

mislukten, en het was eerst Napoleon I, die inzag dat de landengte zelve moest worden

doorgegraven, zou men ooit een blijvend resultaat bereiken, en aan den ingenieur

Lepère den last opdroeg voor dit veel grootscher plan de schets te ontwerpen. Ook

nu echter liep het op niets uit, doordien Lepère in zijn berekening de onbegrijpelijke

fout maakte, om aan te nemen dat de Roode zee negen meter hooger lag dan de

waterspiegel der Middellandsche zee. Ware dit zoo geweest, zoo zou de doorgraving

naar het rijk der onmogelijkheden zijn verwezen, en De Lesseps' onsterfelijke

verdienste bestond nu juist hierin, dat hij deze fout van Lepère ontdekt heeft en den

bijna gelijken stand der beide waterspiegels voorrekende. Met Waghorn en Stephenson

heeft hij toen de definitieve plannen voor de doorgraving in gereedheid gebracht en

in 1854 aan den Khedive aangeboden, waarop 5 Januari 1856 de concessie, onder

latere goedkeuring van den Sultan in 1866, volgde. De Khedive leverde aan de

maatschappij, tegen een zeer matig daggeld, 25.000 arbeiders; een andere ploeg van

‘skilled labourers’ liet De Lesseps uit Europa, vooral uit Italië, komen. Reeds op 18

Maart 1869 kon de laatste dam worden doorgestoken, en nog in hetzelfde jaar, op

17 November, kon de opening plaats hebben. Beter dan iemand zag Ernest Renan

het hoog gewicht van de doorgraving in, toen hij, ambtshalve geroepen om De Lesseps

als nieuwgekozen lid der Fransche academie te begroeten, hem toeriep: ‘Tot dusver

lag de knoop der Levantsche staatkunde aan den Bosporus. Gij hebt een tweeden,

nog gewichtiger Bosporus geschapen. Bij uw Kanaal zal vroeg of laat de worsteling

om de wereldzee plaats grijpen. Gij hebt in uw plan het slagveld aangewezen voor

de groote machtsworsteling der toekomst.’ Toch is deze, op zichzelf volkomen

gegronde profetie niet in vervulling gegaan. Het is tusschen Frankrijk en Engeland

niet tot een uitbarsting gekomen, doordien Frankrijk vrijwillig het veld heeft geruimd.

Deze aftocht begon reeds in 1875, toen de Khedive, uit geldnood, de 177.000

aandeelen, die hij zich bij de concessie bedongen had, van de hand wilde doen. Hij

liet ze, naar men zegt, aan Frankrijk aanbieden, maar de Fransche regeering aarzelde,

daar de

Khedive contante betaling als beding stelde, en de honderdmillioen francs, die

hiervoor noodig waren, wist men te Parijs niet zoo opeens te vinden. Door dit

oponthoud kreeg lord Beaconsfield de lucht van wat er gaande was. Hij wist bij

Rothschild de 48 millioen gulden binnen twee dagen te vinden, en de koop was reeds

gesloten eer men te Parijs op den concurrent verdacht was. Den tweeden stap van

zijn terugtocht deed Frankrijk zeven jaar later, in 1882, toen het weigerde met

Engeland saam te gaan bij het bombardement van Alexandrië en in het onderdrukken

van den opstand van Arabi-Pacha. Engeland aarzelde geen oogenblik. Onder het

voorgeven dat zijn vloot op de reede van Alexandrië bedreigd werd, opende het

'tvuur. Twee dagen lang werden de forten gebombardeerd, en twee maanden later

reeds werd Arabi-Pacha bij Tell-el-Kebir geheel verslagen, en straks verbannen naar

Ceylon. Frankrijk had geweigerd om aan de actie deel te nemen, en hiermee feitelijk

zonder slag of stoot gebroken met zijn verleden en Engelands opperheerschappij

over het Kanaal en over Egypte bevestigd. Het kon dan ook kwalijk anders doen,

dan in 1904, bij de entente, ook formeel zijn medezeggenschap over Egyptische

aangelegenheden prijs geven, en kreeg nu, in ruil daarvoor, wel de vrije hand, voor

wat Engeland aangaat, in het wespennest van Marokko, maar om, tengevolge van

Duitschlands optreden, te Algeciras deze vrije hand tot zeer kostbaren en ondankbaren

politiedienst beperkt te zien. Reeds nu zit het bij Casabianca en Rabat met de handen

in 't haar, terwijl Engeland in Egypte al het profijt trekt van eigen doortastendheid

en Fransche besluiteloosheid.

Engeland kon wel onder Palmerston de doorgraving van de Landengte pogen tegen

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN