‘Nu blijft ze toch wel alleen,’ zei ik in de gang. ‘Papa is naar de Bank.’
‘Maar Joost, wat zou je met Tante Suzanna willen beginnen?’
‘'k Weet niet. Aangenaam bezig houden. Met haar kouten of zoo.’ Ik liep nog even
terug naar de kamer. ‘Tante, als Hans mocht gaan huilen, 't zal wel niet, maar als U
hem hoort, zou U dan even willen gaan kijken of hij goed ligt? Hij begint al zoo te
woelen.’
Verbeeldde ik het mij, of glimlachte Tante Suzanna? ‘Zeker Joop,’ knikte ze, en
opgewekter voegde ik me weer bij Connie. Het was een wat nevelige, zoele avond,
zooals September ze vele heeft. We liepen gearmd, Connie en ik. ‘Het is net alsof
we nog op de H.B.S. zijn,’ zei Connie, en versprong even om met mij in de pas te
blijven.
‘Ils sont passés ces jours de fête,’ declameerde ik zoo tragisch, dat een dame ons
onthutst bekeek.
‘Nu wat jij maar jours de fète noemt,’ zei Connie. ‘We hebben die tijd wat vaak
verwenscht.’
‘Toch hebben we, alles bij elkaar genomen, een heerlijke jeugd gehad.’
‘Ja.’ Connie zuchtte. ‘Zouden Pop en Kees thuis zijn?’
‘De Parkieten? Die zijn altijd thuis. Je weet toch, dat ze hun vacantie in Mook
hebben verdaan? Om eenzaam te zijn.’
Ik luidde aan Kees zijn deurbel, en Duitsche Lotte deed open.
‘Mijnheer en Mevrouw zijn niet tois!’ zei ze.
‘O, maar voor mij wel. Kom Connie.’ Vastberaden stapte ik de onthutste Duitsche
Lotte voorbij. ‘Beneden of boven?’ vroeg ik over mijn schouder.
‘In de serre,’ fluisterde Duitsche Lotte.
Ik sloeg een roffel op de deur van de eetkamer. ‘Ja?’ riep Pop's stem. In de serre
met de gordijnen dicht, zaten Pop en Kees. Kees in een los fluweelen jasje met tressen
gegarneerd, en geen vest, en Pop in een zijden gebloemde kimono.
‘Heeft Lotte geen belet gegeven?’ vroeg Kees, en keek me aan als een buldog, die
bijten wilde.
‘Jawel geliefde, maar ik heb haar tegen de grond geslagen, en ben over haar
verslagen lichaam naar binnen geschreden. Ik heb Connie bij me.’
‘We zijn toch voor Joop altijd thuis,’ zei Pop met een vinger op Kees zijn
voorhoofd. ‘En voor Connie ook. Kom hier zitten jongens.’
Kees scheen in het onvermijdelijke te berusten en stak een sigaret op. ‘Leuk is die
lamp hè?’
‘Ja engel. Maar waarom doe je de gordijnen niet open. 't Is hier zum Stikken.’ Ik
strekte mijn vinger uit naar de trekker, maar Kees sloeg met zijn aschbak op mijn
hand. ‘Joop, doe niet zoo onmogelijk. Alle intimiteit gaat weg met die open gordijnen.’
‘Thee?’ vroeg Pop. ‘Mannetje, jij nog thee?’
‘Graag vrouwtje. Zal ik je helpen?’ Kees had zijn sigaret weggelegd en stond al
naast Pop met de arm om haar middel. Connie's wangen bolden op van de lach, net
als vroeger. Ik strekte mijn beenen uit, en ik zei: ‘Als jij ooit voor de Wilde & Co.
naar Indië gestuurd wordt Kees, dan mag je wel voor
Pop en jou alleen een boot afhuren. Ik heb nog nooit zoo iets aandoenlijks gezien.’
Connie proestte het uit, en hief haar zakdoek en verdween er in. Kees keek onthutst
en beleedigd tegelijk, en Pop lachte.
In de serre zaten Pop en Kees.
‘O, je hoeft je voor mij niet te beheerschen,’ zei ik moederlijk tegen Kees. ‘En voor
Connie ook niet. We kunnen nog een massa van jullie leeren.’
‘Ik ben er trotsch op,’ verklaarde Kees, ‘om mijn liefde te kunnen toonen. Ik vind,
dat de verhouding tusschen Popje en mij velen tot voorbeeld kan strekken.’
‘O, ongetwijfeld,’ beaamde ik enthousiast, ‘Zou je er niet een boek over kunnen
schrijven? Of op gezette tijden tegen entree jullie verhouding aan het publiek kunnen
demonstreeren? Bijvoorbeeld: Hoe schenkt een echtpaar, dat elkaar bemint, thee?
Dan plaats je Pop voor de theetafel en jij met je arm om haar schouders er naast, en
als Pop suiker in de kopjes doet, doe jij er melk in.’
‘De nonsens, die jij er uitgooit,’ viel Kees me vertoornd in de rede.
‘Ja maar jongetje, jij inspireert me.’
‘Nu, ik wil je dit wel zeggen,’ zei Kees, terwijl hij Pop teeder meenam naar haar
stoel en haar daar behoedzaam invlijde, ‘zooals Leo en jij samen omgaan, dat vind
ik geen ideale verhouding hoor.’
‘Hè Kees, hoe kun je 't zeggen?’ zei Connie verontwaardigd.
De tranen schoten naar mijn keel. Ik dacht aan onze avonden, als zwijgen alleen
reeds geluk was... Maar ik schudde mijn hoofd lachend: ‘We staan niet allemaal op
zoo'n hoog liefdesplan als jij.’
‘Mannetje, wat ben je stout,’ dreigde Pop.
‘Wat zeg je daar? Ben ik stout? Gauw, doe boete.’
Ik vlijde me dieper in mijn stoel. ‘Toch krijg je me direct niet weg, dank zij je
zachtzinnigheid. En je kunt gerust weeïg doen, dat kan me niets schelen. En Connie
ook niet.’
‘Ik kan gerust wàt doen?’ vroeg Kees, en hief zijn hoofd van Pops keel.
‘Weeïg!’ zei ik met klem. ‘Krijgen we nog thee? Kom Con, laten wij 't maar zelf
inschenken. Voor die tortelduiven is thee niet zoo'n noodzaak als voor ons.’
‘Heb je al wat van Leo gehoord?’ vroeg Pop.
‘Telegrammen. Draadloos. Nee, de inhoud mag je niet weten Kees.’
‘Ja, die kan me nog al wat schelen. Zit Leo al in Indië?’
‘Al lang, Zijn boot was een vliegschip. Dat deed er maar drie dagen over.’
‘He Kees, je kunt toch soms erge dwaze vragen doen,’ werd Pop opeens even
menschelijk. ‘Vin je 't prettig in Huize van Dil, Joop?’
‘Zalig. Een leuke kimono heb jij aan.’
‘Die heb ik voor haar gekocht,’ zei Kees.
‘Erg toepasselijk met al die parkieten. Ik vind er jullie artistiek uitzien. Heeft de
wilde Her ook zoo'n buis?’ En ik wees op het fluweelen jasje.
‘Wat kan mij dat schelen?’ tierde Kees.
‘Nee, ik dacht het, omdat jij zijn Co. bent. Toe Con, zeg ook eens wat.’
‘Dit interieur verblindt me,’ zei Connie op gezwollen toon. ‘En het slaat me met
stomheid.’
‘Heeft Connie ons huis al eens gezien vrouwtje?’ Kees leefde op. ‘Nee? Dan moet
ze dat toch noodzakelijk even zien. Kom, we gaan samen mee.’
‘Ik blijf hier wel,’ zei ik. ‘Ik kan jullie huis droomen tot op de vliering. En dan
mag ik zeker de gordijnen wel even opentrekken. Als ik jullie weer op de trap hoor,
trek ik ze wel weer dicht.’
‘Natuurlijk Joost,’ lachte Pop. En Kees, die zijn mond reeds geopend had, sloot
hem weer gelijk een visch.
De krant, die Pop en Kees zeker samen hadden zitten lezen, lag op de grond. Ik
haalde hem met de punt van mijn schoen naar me toe. Tien keer las ik hetzelfde
berichtje. Toen wist ik nog niet of het over een brand of een diefstal ging.
‘Leo,’ dacht ik, ‘als ik je maar even kon zien.’ Ik knipte met mijn oogen. De
maanden zouden jaren zijn!
‘Niet denken, niet denken,’ dacht ik. En ik liep naar de piano, sloeg voorzichtig
de toetsen aan - bij Kees doe ik alles voorzichtig - en ik neuriede: ‘There was an old
nigger, they called him Uncle Ned...’ Jaren geleden had Leo dat voor ons gezongen.
De stappen op de trap. Ik vloog naar de gordijnen, en sloot ze.
‘Zong jij?’ vroeg Kees.
‘Ja geliefde. Kom Con, leef je nog, na al dat schoons bewonderd te hebben? Dan
gaan we.’
‘De sleutel,’ waarschuwde Con.
‘O ja, de sleutel van Julie's kasteel.’
Pop en Kees gingen hem samen van boven halen. Toen ze beneden kwamen, zei
Kees: ‘Als je nog zingen kunt nu Leo weg is, dan moet ik zeggen, dat jij er je verdraaid
weinig van aantrekt Joop.’
‘Ja, jij bent een groote geest,’ prees ik. ‘Dag parkietekinderen. Jullie geluk heeft
me weer goed gedaan.’
‘Ik kom morgen naar Hans kijken,’ beloofde Pop.
Op straat zei Connie: ‘Waar wou je bloemen koopen Joop?’
‘In een winkel.’
‘Maar kind, die zijn gesloten.’
‘Stoffel,’ schold ik me zelf. ‘Nu, dan moet het morgen maar. Julie komt pas tegen
een uur of vijf thuis. Ga je met me mee? Kom me dan tegen twee uur halen.’
‘Ja graag.’ Connie bracht me nog tot mijn huisdeur, en toen ik de vestibule betreden
had, kwam weer dat onmogelijke eenzame gevoel over me. Ik liep letterlijk
schoorvoetend door naar de serre, waar Tante Suzanna zat te breien, met het lorgnet
In document
Cissy van Marxveldt, Joop en haar jongen · dbnl
(pagina 81-86)