‘De maan, die ik je beloofd had,’ wees ik Connie. ‘En het nachtegalengezang
volgt. Dat wacht op de mise en scène.’
‘Joop,’ zei Connie opeens, ‘weet je, wie mij toch altijd het liefst geweest is? Je
kunt het raden, want jij hebt nog je best gedaan om de relatie te bevorderen.’ Mijn
gedachten sprongen jaren terug.
‘Ru Duyff,’ zei ik.
‘Ja, gek he? Ondanks alles heb ik toch aan hem altijd het meest gedacht. Nooit
heb ik hem meer teruggezien, en ik weet niet eens wat er van hem geworden is. Hij
kan best getrouwd zijn. En toch...’
Connie brak af. Het leek, of vlak naast ons de nachtegaal losbarstte in een
schaterende jubel. Ik zag, hoe Connie haar handen klemde om de
gen van haar stoel. We bewogen niet, en we luisterden, ademloos...
Zoo vonden Jog en Leo ons, die van hun heiwandeling terugkwamen. Het knerpen
van het grint deed de nachtegaal verstommen. En wij ploften weer in het gewone
leven terug.
‘Nog post van Julie?’ vroeg Jog.
‘Neen Meneer, je bent net éen dag hier. Dan had Julie haar billets d'amour met de
luchtpost moeten dirigeeren.’
‘Neen, ik dacht soms...’ begon Jog, en woei met een gekleurde borstzakdoek.
‘De gedachte was loffelijk Jog. Ik plaagde je maar even. Daaraan zul je wel wennen
gedurende je verblijf ten mijnen huize. Mannen, nog thee?’
‘Graag,’ zeiden de mannen en Connie lichtte met haastige vingers de theemuts
van de trekpot.
‘Jullie forsche schreden hebben de nachtegaal het zwijgen opgelegd,’ klaagde ik
dan.
‘Werkelijk?’ vroeg Leo en hij keek me onderzoekend aan, fluisterde dan aan mijn
oor: ‘Moe? Je ziet bleek Joost.’
‘Komt van de maan,’ blies ik terug in zijn oorschelp.
‘Zal ik eens een nachtegaaltriller nabootsen?’ vroeg Jog, en hij keek wat verlegen.
‘Kun je dat Joachim? Heusch? Jog, ik ken je vanaf de schoolbanken, en dat heb
je me nooit verteld.’
‘Het is niets bijzonders. Kijk me niet zoo aan Joop, dan word ik afgeleid.’
‘Ik kijk, omdat ik zulke talenten in je ontdek. Weet Julie het?’
‘Maar kind, je hebt me nog niet eens gehoord!’ weerstreefde Jog. Ik borg mijn
hoofd achter Leo's arm. ‘Kom dan Jog.’
Toen floot Jog door de stille avond een zoete, lang aangehouden triller. En alsof
hij daarop alleen had gewacht, antwoordde de nachtegaal jubelend,
juichend, rap en uitdagend klom zijn fluiten langs een octaaf van toonen, en hoog,
heel hoog trillerde zijn keeltje luchtig en licht en zuiver als glas. Ik voelde hoe Leo
zijn arm zacht om me heensloeg. Ik kroop wat dichter naar hem toe. En ik smeekte
stil om Connie's geluk. Het was Grietje, die de betoovering verbrak.
‘Mevrouw, moet ik het fleschje nog gaan klaarmaken?’ Het was, of ik uren was
weggeweest. ‘Hoe laat is het dan?’
‘Bij elven Mevrouw.’
‘Grietje, we hadden de tijd heelemaal vergeten.’
‘Kan ik je nog helpen Joop?’ vroeg Connie.
‘Ga maar mee naar boven. Dan kun jij de nachtkleertjes klaarleggen, terwijl ik
Hans help. Wil je?’
Op de trap stak Connie haar arm door de mijne.
‘Zulke avonden maken me goed,’ zei ze ernstig.
En toen was er weer het feest van het wakker worden van onze jongen. Ik sloeg
zacht de dekentjes weg. De kleine rosige beentjes strekten zich, en de oogleden
knipperden.
‘O Joost, wat schattig. Daar kan ik uren naar kijken.’ Connie's stem klonk heesch.
Opeens zoende ik haar. En terwijl ik voorzichtig, voorzichtig mijn jongen uit zijn
veilige nestje nam, zei ik zacht en nadrukkelijk: ‘Jij zult ook nog eens zoo rijk en
gelukkig worden, Connie.’
‘Dan zal ik me voorbereiden om dat waard te worden,’ zei Connie, en er was een
plechtige klank in haar stem.
Het werd elke avond een eeredienst, gewijd aan onze jongen. Grietje kwam boven,
en ging voor de lamp staan. ‘Anders schijnt het licht misschien in zijn oogjes.’
En ik boog me over de geurigheid van zijn halsje, over zijn gansche hulpelooze
lijfje met de nog doellooze armen en beentjes, en aanbad hem, mijn jongen. Ook Leo
en Jog stapten voorzichtig naar
binnen. Als een prinsje lag Hans op zijn kussen. Grietje hief de flesch. Neen, die zag
hij nog niet. Maar zijn oogen sloten zich half, en het onderlipje trilde verdacht.
‘Och engel, wat plagen we je, kom maar hier mijn groote jongen.’ Nog even de
weelde van zijn wangetje tegen de mijne. Toen lag hij in zijn wieg, en gretig dronk
hij. Langzaam zakten de oogleden neer.
‘Hij slaapt,’ fluisterde Connie.
Voorzichtig, voorzichtig dekte ik hem toe. Grietje schoof geruischloos weg. En
wij praatten in Leo's kamer nog even na.
‘Die eerste tijd met Mol staat me nu weer zoo levendig voor de geest,’ zei Jog.
‘Weet je nog wel Joop?’
‘Of ik het weet. Wat heeft die dochter van jou ons getiranniseerd.’
‘Ja,’ zuchtte Jog. ‘Jullie zoon is voorbeeldiger.’
‘Och, dat zegt nog niets. Zijn stoute hoedanigheden sluimeren natuurlijk nog.’
Toen stond Connie op. ‘Kinderen, ik ga naar bed. Ik heb een heerlijke avond
gehad.’
‘Jog, heb je nog meer van die onvermoede gaven?’ informeerde ik opeens.
‘Geen enkele, tot mijn spijt.’
‘Je bent haast de rattevanger van Hameln. Die floot toch ook zoo meesleepend,
dat alle ratten van de stad achter hem aanhopsten?’
‘De vergelijking is niet kwaad. Maar die Meneer floot op een fluitje, en wat ik
presteer is eigen kunst. Joop, je zult me nog ijdel maken. Merk je wel, hoe theatraal
ik me uitdruk?’
‘Ik geloof, dat onze Joop naar bed moet Jog,’ zei Leo. ‘Als ze dergelijke dingen
gaat beweren... enfin, je kent dat nog wel van vroeger.’
‘Dag Meneer,’ zei Connie.
‘Wat?’ vroeg Jog, en deed of hij haar uitgestoken hand niet zag.
‘Dag Jog!’ Connie lachte even, als van ouds. ‘Wie had dat vroeger gedacht,’ zei ze,
‘toen ik altijd maar hoopte op school, dat Uw proeven zouden mislukken.’
‘Dat Uw?’ zei Jog.
‘Dat jouw proeven zouden mislukken,’ verbeterde Connie. Ze wuifde ons toe
vanaf de deur. Ze liep leniger, en zag er al beter uit, dan toen ze bij ons kwam.
Dankbaar was ik. Maar toen we op onze kamer kwamen, en ik nog vanaf het balcon
uitkeek over de hei, die een rustige, blauwe, eindelooze zee leek, zei ik tegen Leo,
die naast me kwam staan: ‘Ik voel soms, dat ik onze jongen een beetje mis, nu we
niet meer samen met hem zijn. Ik bedoel, ik geniet meer van hem, wanneer wij hem
's avonds samen helpen en...’
Ik keek naar Leo op. ‘Begrijp je wel, wat ik meen? Ik klaag niet hoor. Denk dat
niet Leo. Ik vind het heerlijk, dat Connie het hier zoo naar haar zin heeft, en Jog
vindt het ook prettig, denk je niet?’
‘Jog is enthousiast. Hij zei het vanavond nog. Maar je bent ook een lieve gastvrouw
Joost.’
Ik blies mijn wangen op. Gek, dat ik zoo gauw bewogen word de laatste tijd. ‘Zie
je wel Leo, ik groei van trots.’
*
**
Juli deed zijn intrede met storm en regen. Hans Willem bleef binnen in zijn wiegje,
en sliep onbekommerd door, de gansche, lange dag.
‘Je ziet, dat hij groeit van de slaap,’ zei Grietje, waarom Gijbertje het weer
uitbulkte.
‘Heb je ooit zoo'n mal schaap gezien?’ vroeg G 1 me verbaasd. ‘Nee, zegt U zelf
Mevrouw, is daarom nu wat te lachen?’
Ik klopte G 2 bedarend op haar schouder. ‘Dat gaat wel over met het klimmen der
jaren.’
‘Nu, 't is te hopen,’ zei Grietje hartgrondig.
Connie en ik wandelden, ondanks de regen,
huld in regencapes en stormhoeden, mijlen over de hei. Soms liepen we om het
hardst. Of we zongen onze oude Engelsche moppen, waar Connie een valsche, maar
welgemeende tweede stem bij fantaseerde. Dan kwamen we thuis verwaaid en
verwilderd, en Grietje die onze natte schoenen meenam, en de druipende jassen,
schudde haar bezadigde hoofd. ‘Dat U daar nou plezier in hebt.’
‘Joost, ik geniet uitbundig,’ verklaarde Connie, en viel scheef op het pianostoeltje
neer, terwijl ze opgewekt een valsche fox-trott aanhief. Ze eindigde met een daverend
accoord. ‘Zou Hans daarvan wakker kunnen worden? Nee? O gelukkig. Zeg Joop,
welke tooverkracht zit hier in de lucht, die alle muizenissen spoorslags verjaagt. Ik
pieker haast niet meer, ik slaap uitstekend, en ik voel me weer de oude worden.’
‘O, dat komt, omdat je door de heilzame invloed van S. & M. evenwichtiger wordt.
Ja, dat is mij zoo vaak voorgepreveld Con, dat ik het droomen kan.’
‘Ik krijg zelfs moed, om deze winter ons saaie huis in de stad levendiger te maken.’
‘Hiep ho!’ zei ik. ‘Maar je blijft hier zoo lang, tot dit een hartsverlangen van je
geworden is. En daar komt Grietje met de koffie. Con, hebben we nog meer te
begeeren?’
Het was op een van deze wilde regendagen, dat Jog na een week-end wat stil en
In document
Cissy van Marxveldt, Joop en haar jongen · dbnl
(pagina 49-54)