mino. ‘Kom, kom, niet zoo'n sombere toon op dit geanimeerde bal. Daar komt de
Ruyter aanstappen. Wedden, dat ik binnen de vijf minuten weer hier ben?’
Maar de Ruyter stelde zich niet voor, en hief meteen een lofzang aan over mijn
‘allercharmantst’ gewaad. En hij zaagde er zoo aan een adem over door, dat ik er
geen woord tusschen kon krijgen. Toen hij eindelijk prevelde: ‘Weet U, wat ik zoo
verbazend origineel vind aan Uw costuum? Die vleugels. Het is, of ze leven.’
‘Ja, dat zei mijn kleindochtertje ook vanavond,’ knikte ik. ‘Ze zei het natuurlijk
minder poëtisch, want ze is pas acht jaar, maar ze bedoelde hetzelfde.’ De Ruyter
verkilde, en leverde me na drie minuten weer bij Jog af.
‘Ik heb bezoek gehad van het apachenpaar, en van Carmen en José. Maar ze zijn
al weer verdwenen.’
‘Opgenomen in de mallemolen van het leven,’ zei ik. ‘Vind je dat hier niet
toepasselijk? Ik ben al tot Grootmoeder bevorderd.’ Jog zweeg. Ik dacht: ‘Daarom
wilde Julie dat ik mee zou gaan. Ze wist natuurlijk, dat hij er zijn zou, en Jopie moest
als bliksemafleider dienen. Om Jog bezig te houden.’
Jog zei: ‘Ik heb wat hoofdpijn Joop. Zullen we even in de foyer gaan zitten? Daar
is het koeler. Dan kùn je meteen iets gebruiken.’
‘En Julie... O, daar komt de IJskoningin aan. Die kan Julie bij ons sturen.’ Maar
ik wist wel, dat Julie niet komen zou.
In de foyer zaten we lang, Jog en ik. Ik vertelde hem van Hans, van G 2. Verzon
maar wat, om hem af te leiden. Opeens greep Jog over de tafel heen naar mijn hand.
‘Joop, is dit bal van jou uitgegaan? Zooals Julie het voorgesteld heeft?’
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Merk je niet, hoe ik me amuseer.’
‘Joop, wees even ernstig.’
‘Maar dat ben ik Jog.’
‘Heeft Julie er niet bij jou op aangedrongen, dat jij mee zou gaan, omdat zij het
zoo graag wilde?’
‘Welneen Jog. Jij weet toch wel, dat ik niet iemand ben, die me gauw laat
meesleepen.’
Jog stond opeens op. ‘Ik ga naar huis. Er gebeuren hier dingen, die ik niet begrijp.
Hoe kun je 't zeggen Joop, dat het toeval is, dat Julie hier die Graadt van de Putte
ontmoet heeft? Of wist jij er van Joop?’
‘Hoe kun je dat vragen?’
Jog rukte zijn masker weg. ‘Ik stik hier.’
‘Ik heb je nooit zoo gezien Jog.’
Hij nam zijn hoofd in zijn handen. ‘Ik begrijp niets meer. Ik weet niets meer. Alles
gaat me ontzinken Joop.’
Vanuit de zaal klonken nog de tonen van de muziek flauw door. Ik legde mijn
hand op Jogs schouder. ‘Jog, beheersch je. Laten de anderen je zoo niet zien. Doe
niet zoo tragisch over een onnoozel huppelpartijtje van Julie en de Baron. Ik ken je
niet meer Jog.’
‘Je weet toch ook, hoe Julie geweest is al die maanden. Als éen het weet, dan ben
jij het wel, hoe ik met haar getobd heb, en haar heb ontzien. Heb je straks haar stem
gehoord Joop? Zoo heeft die stem van haar in maanden niet geklonken. Julie is niet
meer tevreden met mij Joop, dat is het.’
‘Jog, wat een onzin. Je overdrijft schromelijk. Zoo was Julie vroeger ook. Apatisch
en lusteloos. Dat gaat weer voorbij. Heusch. Je zult zien na dit bal-masqué is ze weer
maanden vroolijk en genoeglijk. Jog, daar komen menschen. Bestel maar iets.
Champagne voor mijn part. Dat zal je opwekken.’
En zoo bleven we daar samen zitten, en hoe lang het wel duurde, ik wist het niet.
Julie zagen we niet. En ik praatte maar tegen Jog, ik ratelde maar door om hem af te
leiden. Eindelijk stond hij op. ‘Laten we in de zaal teruggaan, Joop.’
‘Ben je weer kalm Jog?’
Toen nam hij mijn hand in de zijne met de oude hartelijke greep.
‘Ja Joost, dank je wel.’
De rest van de avond was als een droom. Nog even zagen we Julie. Ze riep van
de arm van de Raadpensionaris: ‘Ik heb jullie overal gezocht.’ Ze dreigde ons met
de vinger. ‘Waar waren jullie?’ En zonder ons antwoord af te wachten: ‘Ik ga
soupeeren met Baron Graadt van de Putte, Jog, ontferm jij je over Joop?’
Om ons heen barstte de muziek weer los in nieuwe schetterende klanken. En ik
lachte maar mee met Kitty, die aan mijn oor fluisterde: ‘Na het démasqué wordt het
pas genoeglijk. Dan mag Kees Pop wel aan zijn mouw vastlijmen. Anders raakt hij
haar zeker kwijt.’
Ik bleef bij Jog na het démasqué. Ik soupeerde met Jog. Julie zagen we niet. Jog
spande zich in, om nog opgewekt te zijn. We lachten om het verbouwereerde gezicht
van Kees' collega, die me passeerde met een snoezig herderinnetje. Hij lachte ook...
daverend.
Om vier uur stonden we in de Hall. Kit zei: ‘Joop, wat zie jij er verpieterd uit.’ En
de Bobbel, met een breed armgebaar betoogde: ‘Ja, fuiven kan niet iedereen.’
In document
Cissy van Marxveldt, Joop en haar jongen · dbnl
(pagina 174-177)