Hoofdstuk VIII.
Een paar weken later nam Schoonpapa me mee naar zijn kamer. Hij strekte een
uitnoodigende hand uit. ‘Waar wil je zitten Joop? Op de tafel, op het bureau, in de
prullemand...’
‘Het liefst op een stoel,’ zei ik. ‘En een beetje dicht bij U.’
Schoonpapa veegde een paar maal met een zijden zakdoek over zijn kruin, en zei:
‘Ik heb de informaties over de fa. Duyff & Zn. binnen gekregen. En... ze zijn prima.’
‘Wist ik wel,’ annonceerde ik onbewogen.
Schoonpapa glimlachte. ‘Het is merkwaardig Jopie, hoe alles je meeloopt, in het
geval Duyff-Ralandt. Heet je vriendin zoo niet? Want gisteren is een oud-zakenvriend
uit Bangkok, die ik in geen jaren ontmoet had, me komen opzoeken om bij mij te
informeeren, of ik...’
‘Nee,’ viel ik Schoonpapa met open mond in de rede.
‘Ja! Of ik geen relatie in zuidvruchten voor hem wist.’
‘En wat hebt U gezegd?’
‘Het eenige, wat ik natuurlijk in dit geval kon Zeggen. Dat ik de firma Duyff &
Zn. ten zeerste kon aanbevelen.’
‘Nu hebt U het toch verkeerd ingepikt,’ knorde ik. ‘U hadt Ru Duyff hierheen
moeten sleepen.’
‘Stil nu maar. Ik heb vandaag geschreven naar Duyff & Zn. Ik heb geïnformeerd of
de relatie van interesse voor hen is. En dat het me in dat geval zeer aangenaam zou
zijn een der firmanten te mijnen huize, let wel Joost, te ontvangen, om hem met mijn
Bangkoksche vriend in kennis te brengen.’
‘Daarvoor kom ik even op de leuning van Uw stoel zitten. Zoo. Wat een geweldige
schat bent U. En als Pa Duyff nu komt?’
‘Ja, hoor eens Joost, dan treft mij geen schuld. Ik heb mijn best gedaan.’
‘U hebt meer dan Uw best gedaan. En ik heb zoo'n idee, dat de buitenlandsche Ru
wel arriveeren zal. Morgen kunt U al antwoord hebben hè? En wat is die Bangkokker
voor een man? Heeft hij een baard? Ja? Dacht ik wel. Hoe stelt U zich het verloop
nu voor, Schoonpapa?’
‘Neen, hoe stel jij je dat voor?’ Ik dacht even na, terwijl ik Schoonpapa's manchet
uithaalde.
‘Kijk, aangenomen, dat Ru komt, dan confereert U hier zeker. Zou ik dan na een
tijdje binnen kunnen komen, alsof ik van de Prins geen kwaad weet? Dan kunt U mij
voorstellen aan de Bangkokker.’
‘Daar ben je dan al aan voorgesteld, want die dineert hier die dag.’
‘Nog beter. Dan stelt U mij voor aan Ru. Als U dan kans ziet de Bangkokker even
weg te loodsen, zoodat ik even een half uurtje met Ru alleen ben, dan moet het al
heel gek loopen, als ik me niet betreffende zijn hart georienteerd heb.’
‘Het is toch hoop ik niet een buitengewoon charmant jongmensch, waarvoor je
vroeger nog een H.B.S.zwak had?’ informeerde Schoonpapa eenigszins angstig.
‘Welneen Papaatje, hij had vroeger O-beenen, en ik vond hem absoluut
oninteressant. Maar smaken verschillen. Zou die Bangkokker nog wat voor Tante
Suzanna kunnen zijn?’
Hierop schudde Schoonpapa zoo, dat ik van de stoelleuning gleed.
‘Zou je dat zoo graag willen Joop?’
‘Och nee, maar ik heb zoo'n idee, dat het voor Tante Suzanna zoo goed zou zijn.’
‘En ik heb zoo'n idee, dat je besmet bent door de koppelbacil. Maar dit zeg ik je
Joost, ik bemoei me na vandaag, nergens meer mee hoor. Want ik zie jou wel in
staat, als op een onnaspeurlijke wijze de verbintenis Duyff-Ralandt gelukt, om
echtgenooten te gaan zoeken voor alle ongehuwde jonge dames, en mij maar steeds
voor de zakelijke kant te laten opkomen.’
‘Ja, U moet me maar op de goede weg zien te houden Schoonpapa, nu Leo er niet
is om dat te doen.’
‘Kleine meid,’ zei Schoonpapa, ‘je houdt je flink hoor.’
Ik klom weer op de stoelleuning, en Schoonpapa sloeg zijn arm om me heen. Zoo
zaten we een poosje stil, terwijl ik in de inktpot staarde. Toen zei ik: ‘Schoonpapa,
zoudt U mij de sleutel kunnen geven tot Tante Suzanna's ziel?’
Weer schudde Schoonpapa, maar ik knelde me aan zijn arm vast, en bleef zitten.
‘Je moet maar wat geduld hebben met Tante Suzanna,’ bracht hij er ten slotte uit.
‘O, dat heb ik wel. Maar Tante Suzanna is zoo gauw verbitterd. Zouden we haar
eens flink voeden met room en zoo, dat ze opdikt? Rondere personen zijn meestal
genoeglijk.’
‘Zoo rond kan ik jou anders ook niet vinden, Jodocus.’
‘O, maar ik heb ook een vinnige aanleg. Leo heeft een veredelende invloed op me
gehad. Ik stel me werkelijk erg veel van die Bangkokker voor, Schoonpapa.’
‘Joop, die man is getrouwd. Heeft zelfs al getrouwde zoons. Je wordt beslist een
gevaarlijke vrouw.’
Ik blies mijn wangen op. ‘Ja, dat ben ik altijd geweest.’
En daarmee was ons tête-à-tête geëindigd. De volgende dag toonde Schoonpapa
me samenzweerderig een brief, waarin stond dat de heer R. Duyff Jr. het genoegen
zou hebben de heer van Dil, indien het convenieerde, 's avonds om acht uur te
bezoeken. En ik wilde dankbaar de brief op mijn hart bergen,
.... toonde Schoonpapa me samenzweerderig een brief.
wat Schoonpapa verhinderde. De Bangkokker met de baard kwam dineeren, en ik
was meteen blij, dat hij getrouwd was, want hij was heel klein en dik, en reikte Tante
Suzanna tot aan haar heup. En ik houd niet van wanstaltige combinaties.
Mijn hart klopte om acht uur, alsof ik een minnaar ontvangen moest. En toen de
bel door het huis weerklonk, kleurde ik zoo, dat Tante Suzanna me vroeg, of ik me
bezeerd had. Betje kondigde aan: ‘Een Meneer Druif om U te spreken.’ Even kreeg
ik nog een benauwdheid, dat Tante Suzanna Druif en Duyff zou combineeren, maar
gelukkig niet.
‘Laat Meneer op mijn kamer,’ zei Schoonpapa en verdween toen daarna met de
Bangkokker ook naar boven.
‘Een lieve man,’ zei ik tegen Tante om iets te zeggen.
‘Wie?’ vroeg natuurlijk Tante Suzanna.
‘De Bangkokker.’
‘Daar kan ik niets liefs aan vinden,’ zei Tante Suzanna fier.
‘O nee? Wat is eigenlijk Uw ideaal van man?’ informeerde ik, terwijl ik met mijn
vruchtenmesje in de schil van mijn peer kerfde.
‘Aan zulke zotte dingen denk ik nooit.’ Tante Suzanna stond op. ‘Is het nog geen
tijd voor Hans?’
‘Ja, direct. Weet U, dat Leo altijd mijn ideaal geweest is?’
‘Dat is erg prettig voor je Jo,’ zei Tante Suzanna over haar schouder.
‘Ja, dat is het ook. Had U vroeger ook geen ideaal?’
‘Nee Jo. Ik had ernstiger zaken om me mee bezig te houden. En toen ik jong was,
was het niet commeil-faut om zoo ongegeneerd over mannen en idealen te spreken.’
‘Blij toe, dat ik toen niet geleefd heb,’ zuchtte ik. ‘Kom, gaat U mee naar boven
naar Hans Willem?’ Ik stak mijn arm door Tante Suzanna's, en ofschoon Tante
tegenstribbelde om gearmd een trap te beklimmen, wat in haar jeugd natuurlijk ook
niet comme-il-faut was, ik hield stevig vast, en leidde haar zoo naar de zoon, die
wakker was, en vergenoegd met zijn vuist de zilveren rammelaar, die Schoonpapa
in zijn wieg had opgehangen, berammeide.
‘Dag clubkind,’ zei ik. ‘Dag schattig clubkind! Neen, dat ben je niet hè? Je bent
Mama's jongen, en Tante Suzanna's jongen, en Papa's lieve, kleine baas, hè? Lach
dan eens Hans Willem! Lach dan tegen Mama.’ Maar Hans keek me recht en strak
aan, en bewoog geen spier.
‘Hoe vindt U dat Tante? Praat U eens tegen hem.’
‘A... dag... a... dag... a... dàg,’ kweelde die. ‘Moet hij dan komen?
Komme-komme-komme-kòm dan!’ Tante strekte haar armen uit. Hans Willen fietste,
kraaide en lachte tegelijk. En terwijl ik het babykussen klaarlegde, dacht ik, dat het
voor Hans Willem heelemaal niet moeilijk scheen om de sleutel tot Tante Suzanna's
ziel te vinden.
Om negen uur stond ik voor de deur van Schoonpapa's kamer, en draaide fier de kruk
om. Waarom Zou ik bevreesd zijn? Ru Duyff zou nog wel O-beenen hebben, en als
er niets terecht kwam van mijn schoone plannen, mijn best had ik gedaan. Zoo sprak
ik mezelf moed in, terwijl ik binnentrad. Natuurlijk deinsde ik een stap terug.
‘Ik wist niet, dat U bezoek hadt, Papa. Ik kwam U een postzegel vragen.’ Ziezoo,
de goede toon had ik te pakken.
‘Even voorstellen,’ zei Schoonpapa. ‘Meneer Duyff, mijn schoondochter Mevrouw
van Dil.’ Ik zag aan Ru's snuit, dat ik geen enkele herinnering bij hem opwekte, en
ik verkilde inwendig. Maar, terwijl ik zijn hand schudde, zei ik verrukt: ‘Bent U niet
Ru Duyff? Die op het gym ging? Ik herkende U direct,’ - wat ik jokte, want behalve
gelukkig de O-beenen, was Ru opgegroeid tot een zeer kranig, Engelsch uitziend
jongmensch. ‘Herkent U mij niet?’
Ik zag, hoe Ru in zijn gedachten langs volksstammen meisjes vloog. ‘Nee... e...
of toch...’ ik trapte achteruit naar Schoonpapa.
‘Ik geloof, dat de jongelui mekaar kennen. Zou jij Meneer Duyff even willen bezig
houden Joop? Dan kan ik Meneer Optenberg even die begrooting laten zien, waar
ik aan tafel van sprak. Die heb ik beneden. Bel eens om thee Joop. Misschien drinkt
U ook een kopje thee mee Meneer Duyff?’
‘O, heel graag,’ prevelde Ru, en keek me nog steeds onthutst aan.
Nauwelijks was de deur achter de Bangkokker en Papa gesloten, of ik zei verbaasd:
In document
Cissy van Marxveldt, Joop en haar jongen · dbnl
(pagina 109-115)