• No results found

129STOWA 2012-42 Bestrijding Blauwalgenoverlast

(59-78%), maar in de ABB-behandeling volledig afwezig (0%). Een verschil tussen de ABB- behandelingen in Eindhoven en Dongen is dat in Dongen waterplanten enorm ontwikkelden en in Eindhoven totaal niet; de waterplanten in Dongen stierven overigens aan het eind van het experiment massaal af en veroorzaakten anoxia en vissterfte.

turbiditeit en doorzicht

De kansen voor ondergedoken waterplanten nemen onder andere toe als het zonlicht dieper in het water door kan dringen en kieming/uitgroei mogelijk maakt. In Dongen en Eindhoven (Stiffelio) is er een niet-lineair verband gevonden tussen het doorzicht (Sd) en de troebelheid (NTU), waarbij de bodemzichten uit de analyse zijn gelaten, van het water in de vijvers en de compartimenten (Figuur 95). De relatie laat zich beschrijven met de formule:

Met behulp van deze vergelijking zijn de NTU-metingen omgezet in doorzicht, zodat ook voor de vele bodemzichten een doorzichtwaarde is verkregen en hier een EKR-score aan kon worden gekoppeld. Een vergelijking van de helderheid van het water geeft aan dat deze voor de gebaggerde compartimenten en de louter ABB-compartimenten vergelijkbaar is (Figuur 95). In de Stiffelio-vijver is het water in de Phoslock® behandelde enclosures en in de controle

helderder dan in Dongen.

Figuur 95 relatie tussen de troebelheid (ntu) en het doorzicht in de compartimenten in dongen en in eindhoVen (links) en de uit deze relatie berekende doorzichten bij de Verschillende behandelingen (rechts)

Waterplanten

De waterplanten bleken vooral tot ontwikkeling te komen in de compartimenten waarin interne eutrofiëring beperkende maatregelen in combinatie met ABB waren getroffen (Figuur 96). De biomassa bij oogsten was hoger in Dongen dan in Eindhoven en in beide gevallen werd de hoogste opbrengst gehaald uit de Phoslock® + PAC + ABB behandelingen(Figuur 96). De geringere waterdiepte in Dongen zou hier een oorzaak van kunnen zijn.

164

dergelijk instroom van P met inkomend grondwater te beperken (http://www.watermozaiek.nl/images/f/f3/Jack_Hemelraad_6_april.pdf l). Voor het inpompen betekent dit dat er bij voorkeur gedefosfateerd wordt, waarbij de neergelagen fosfaatzouten niet in de vijver accumuleren.

Gemiddeld genomen reduceren de behandelingscombinaties met baggeren en ABB de eutrofiëring in Dongen met 85%, maar in Eindhoven met slechts 3%. De Phoslock®

combinaties reduceren in Dongen de eutrofiëring met 72% en in Eindhoven met 73%. Alleen ABB is in Eindhoven niet succesvol (+6%), maar in Dongen reduceert het de eutrofiëring met 60%.

Alle behandelingen in Dongen reduceren het blauwalgenchlorofyl-a over laatste jaar van de onderzoeksperiode (september 2010 tot en met augustus 2011) ten opzichte van de controle compartimenten (Figuur 94). In Eindhoven daarentegen is de blauwalgenreductie in de Phoslock® combinaties het sterkst (86 – 93%), in de

gebaggerde compartimenten aanzienlijk (59 -78%), maar in de ABB behandeling volledig afwezig (0%). Een verschil tussen de ABB behandelingen in Eindhoven en Dongen is dat in Dongen waterplanten enorm ontwikkelden en in Eindhoven totaal niet; de waterplanten in Dongen stierven overigens aan het eind van het experiment massaal af en veroorzaakten anoxia en vissterfte.

Turbiditeit en doorzicht

De kansen voor ondergedoken waterplanten nemen onder andere toe als het zonlicht dieper in het water door kan dringen en kieming/uitgroei mogelijk maakt. In Dongen en Eindhoven (Stiffelio) is er een niet-lineair verband gevonden tussen het doorzicht (Sd) en de troebelheid (NTU), waarbij de bodemzichten uit de analyse zijn gelaten, van het water in de vijvers en de compartimenten (Figuur 95). De relatie laat zich beschrijven met de formule:

!

"

#

$

%

&

+

'

=

!"#!$%&

&'#'()"

*+,

-

.#!/%&

!"#

$%

(r2 adj = 0.797).

Met behulp van deze vergelijking zijn de NTU metingen omgezet in doorzicht, zodat ook voor de vele bodemzichten een doorzichtwaarde is verkregen en hier een EKR score aan gekoppeld kon worden. Een vergelijking van de helderheid van het water geeft aan dat deze voor de gebaggerde compartimenten en de louter ABB compartimenten vergelijkbaar is (Figuur 95). In de Stiffeliovijver is het water in de Phoslock®

behandelde enclosures en in de controle helderder dan in Dongen.

165

Figuur 95: Relatie tussen de troebelheid (NTU) en het doorzicht in de

compartimenten in Dongen en in Eindhoven (links) en de uit deze relatie berekende doorzichten bij de verschillende behandelingen (rechts).

Waterplanten

De waterplanten bleken vooral tot ontwikkeling te komen in de compartimenten waarin interne eutrofiëring beperkende maatregelen in combinatie met ABB waren getroffen (Figuur 96). De biomassa bij oogsten was hoger in Dongen dan in Eindhoven en in beide gevallen werd de hoogste opbrengst gehaald uit de Phoslock® + PAC + ABB behandelingen(Figuur 96). De geringere waterdiepte in Dongen zou hier een oorzaak van kunnen zijn.

Figuur 96: Biomassa van waterplanten bij

oogsten in de verschillende compartimenten in Eindhoven en Dongen.

130

STOWA 2012-42 Bestrijding Blauwalgenoverlast

Figuur 96 biomassa Van Waterplanten bij oogsten in de Verschillende compartimenten in eindhoVen en dongen

12.2.2 lanthaan in de WaterFase

In de Phoslock® behandelde compartimenten wordt vlak na de applicatie en incidenteel

gedurende de onderzoeksperiode (2 maal in twee jaar) de Nederlandse lanthaannorm overgeschreden (Figuur 97). In tegenstelling tot de enclosures (zie Figuur 97), wordt er hier geen geleidelijke toename van de filtreerbaar lanthaanconcentratie waargenomen.

Figuur 97 Verloop Van de lanthaanconcentraties (µg l-1) in de phoslock® + abb compartimenten (a, links) en in de phoslock® + pac + abb compartimenten (b, rechts). de rode lijn geeFt de nederlandse lanthaannorm Weer

12.2.3 Waterpeil

In de compartimenten in Eindhoven en Dongen werd een sterk fluctuerend waterpeil gesigna- leerd met een duidelijk seizoenpatroon. Dit patroon was hetzelfde in beide wateren en ver- toont een zeer grote overeenkomst met de grondwaterstand (Figuur 93). De vijvers zijn ook beiden niet geïsoleerd van het grondwatersysteem: dit is dus eigenlijk logisch. Als referentie hiervoor is het meetpunt in het natuurgebied Smalbroeken in het dal van de Beerze ten zuid- oosten van Boxtel genomen (http://www.grondwaterstandinbrabant.nl) en weergegeven als inzet met grijze achtergrond in Figuur 98.

165 Figuur 95: Relatie tussen de troebelheid (NTU) en het doorzicht in de

compartimenten in Dongen en in Eindhoven (links) en de uit deze relatie berekende doorzichten bij de verschillende behandelingen (rechts).

Waterplanten

De waterplanten bleken vooral tot ontwikkeling te komen in de compartimenten waarin interne eutrofiëring beperkende maatregelen in combinatie met ABB waren getroffen (Figuur 96). De biomassa bij oogsten was hoger in Dongen dan in Eindhoven en in beide gevallen werd de hoogste opbrengst gehaald uit de Phoslock® + PAC + ABB behandelingen(Figuur 96). De geringere waterdiepte in Dongen zou hier een oorzaak van kunnen zijn.

Figuur 96: Biomassa van waterplanten bij oogsten in de verschillende compartimenten in Eindhoven en Dongen.

12.2.2 Lanthaan in de waterfase

In de Phoslock® behandelde compartimenten wordt vlak na de applicatie en incidenteel

gedurende de onderzoeksperiode (2 maal in twee jaar) de Nederlandse lanthaannorm overgeschreden (Figuur 97). In tegenstelling tot de enclosures (zie Figuur 97) wordt er hier geen geleidelijke toename van de filtreerbaar lanthaanconcentratie waargenomen.

Figuur 97: Verloop van de lanthaanconcentraties (µg l-1) in de Phoslock® + ABB

compartimenten (A, links) en in de Phoslock® + PAC + ABB

compartimenten (B, rechts). De rode lijn geeft de Nederlandse lanthaannorm weer.

12.2.3 Waterpeil

In de compartimenten in Eindhoven en Dongen werd een sterk fluctuerend waterpeil gesignaleerd met een duidelijk seizoenpatroon. Dit patroon was hetzelfde in beide wateren en vertoont zeer grote overeenkomst met de grondwaterstand (Figuur 93). De vijvers zijn ook beiden niet geïsoleerd van het grondwatersysteem dus dit is eigenlijk logisch. Als referentie hiervoor is het meetpunt in het natuurgebied Smalbroeken in het dal van de Beerze ten zuidoosten van Boxtel genomen (http://www.grondwaterstandinbrabant.nl) en weergegeven als inzet met grijze achtergrond in Figuur 98.

Het grondwaterpeil kan gedurende het jaar behoorlijk verschillen, omdat het sterk onder invloed van het klimaat staat, in de vorm van neerslag en verdamping. In natte perioden ('s winters) staat het hoger dan in droge perioden ('s zomers). Dit patroon wordt dus ook in beide vijvers gezien, maar de onderliggende wijze van beïnvloeding verschilt in beide vijvers. Maximale grondwaterstandfluctuatie bedraagt zowel in Dongen als in Eindhoven ± 50 cm. In Eindhoven wordt het waterpeil in de vijver niet

131