• No results found

a Vier partijen

In het assignatie-verkeer spelen vier partijen een rol: de dienaren in Azië, Heeren xvii, de ge-rechtigden in Nederland en het kantoor Ceilon. Deelnemers van onderscheiden kracht, voor al-le duidelijkheid gezegd. De dienaren in Azië zijn de eerste partij. Zij bieden geld aan ter over-boeking naar Europa met als doel, zoals meestal wordt aangenomen, veiligstelling van de oude dag of, even persoonsgebonden, noodzakelijke financiële steun aan vrouw, aan kinderen of an-dere magen. Beide intenties maken, naar later duidelijk wordt, slechts een klein deel uit van het verhaal. De veiligste en enig legale weg van overboeking is die per assignatie. Hoewel, waar-schijnlijk niet geheel juist. In het scheepssoldijboek komt een enkele maal (aan de creditzijde van de persoonsgebonden rekening-courant) een intrigerende bijschrijving voor die ver uit-stijgt boven de officiële gage van dat jaar. De bedoeling van deze constructie wordt duidelijk als men leest dat Thomas Nagel, landdrost van de Wanni, verzoekt ‘zijn soldijrekening te mogen lichten’ (en naar Nederland te sturen), ‘zich verplichtende het ontbrekende in kas te storten’. Aldus biedt zich een tweede wijze van overboeking van gelden aan, legaal of mogelijk alleen een enkele maal getolereerd, waarop niet eerder de aandacht is gevallen. Een speciaal raadsbe-sluit was overigens wel vereist voor dit soort overboekingen naar Patria11.

Heeren xvii stellen de regels vast en vormen daarmee de tweede partij. De voorschriften en voorwaarden hebben te maken met rentevergoeding, met berekening van kosten, met limite-ring van het totaalbedrag, maar vooral met het besluit over de koers van de in Azië gestorte munten bij uitbetaling in Nederland. Gaastra gaat uitvoerig in op laatstgenoemde

gen12. Eén maal komt voor dat een ontvanger, niet tevreden met de voorwaarden waaraan de zender en de ontvanger door de voc werd onderworpen, de assignatie naar Ceilon terug-stuurt13. In plaats van zelf geld naar de Oost te moeten zenden om het bedrijf draaiende te hou-den, maakt de voc gebruik van de door haar bedienden in Batavia, Colombo, Hougli, de Kaap of elders ter overmaking gedeponeerde bedragen14.

De derde partij bevindt zich in Nederland. Vrijwel altijd in Amsterdam, minder vaak in Middelburg, soms in ’s-Gravenhage, Utrecht of Haarlem. Soms in een provinciestadje als Zwol-le, in een dorpje als Scharnegoutum of, en even zelden, in Duitsland. Het levensonderhoud van gezin of ouders en de schoolopvoeding van kinderen wordt enkele malen expliciet genoemd of door aanvullende details op de assignatie gesuggereerd. Tenslotte de vierde partij: de vestiging Ceilon, waar het in kas gestorte geld een steeds belangrijker rol speelt ter financiering van de huishoudelijke uitgaven van de Maatschappij. Zeker in de jaren na de Vierde Engelse Oorlog draait de ‘huijshoudinge’ op het eiland vrijwel volledig op de ter overboeking naar Nederland in kas gestorte bedragen. Aan het einde van hoofdstuk II werd bij het onderdeel ‘de geldeisch’ gewezen op het belang in dezen van de gestorte assignaties. De competentie van Colombo ligt uiteraard binnen de grenzen van de verordeningen uit Nederland en Batavia; toch neemt de Raad van Ceilon van tijd tot tijd besluiten die tegen deze voorschriften indruisen, maar die zij met het oog op haar eigenbelang toch doorzet. In het vervolg komen een aantal van dergelijke beslissingen ter sprake.

De conclusie is duidelijk: elk van de vier partijen profiteert van het assignatie-verkeer, elk heeft een grotere of kleinere invloed op het proces en, meest van belang, voc-Ceilon kon in de laat-ste decennia van de achttiende eeuw simpelweg niet meer zonder het gestorte geld. Nog twee partijen zou men kunnen onderscheiden (vooral in verband met activiteiten die het daglicht schuwen), de tussenpersoon in Azië en die in Nederland. In notariële archieven liggen moge-lijk contracten die de rol van de intermediair – in de zin van zaakwaarnemer – belichten. Voor Ceilon zijn geen indicaties gevonden die verwijzen naar een tussenpersoon met speciale func-tie. De Prize Papers in het Engelse Nationaal Archief (waarover beneden meer) zijn daarvoor ook een bron. Wanneer een dienaar op een verafgelegen vestiging zelf niet in staat is de kleinkas-sier te benaderen, doet een ander dat voor hem, in alle openheid, met naam en toenaam. b Financieel-economische achtergronden

Ceilon is een doodarm land, niet of nauwelijks in staat voldoende rijst te produceren voor de ei-gen bevolking15. De drie belangrijkste exportproducten kaneel, olifanten en arecanoten finan-cieren de invoer van rijst, textiel en een aantal luxegoederen. In de vóór-koloniale tijd (tot 1500)

12 Gaastra, Particuliere geldstromen.

13 voc 7062, los blad, waar Gertner & Hansel een promesse per Alblasserdam (circa 1793/4?) naar Co-lombo doen terugsturen. Het blad zelf is zonder datum. Ik neem aan dat de promesse in dit geval gelijk staat aan de ‘simpele quitantie’ – waarover beneden wordt gesproken – met dien verstande dat de eerste een contractuele verbintenis is, de tweede constateert slechts dat het bedrag is ont-vangen en verbindt daaraan geen enkel recht. De teller accepteert bij voorbaat de beslissing van Heeren xvii.

14 Het artikel van F.S. Gaastra, Geld tegen Goederen, beschrijft het mechanisme.

15 De Portugezen arriveren begin 16e eeuw (1505); de bloeitijd van de grote ‘hydraulische beschavin-gen’ van Anuradhapura en Polonnaruva is dan al vier eeuwen geschiedenis.

domineren Arabische kooplieden de handel in kaneel. Voor de beide overige producten is de zuidelijke helft van het Indiase subcontinent de directe handelspartner. Met name vanaf de kust Coromandel varen jaarlijks talrijke inlandse barkiers of ‘kustelingen’ naar de Ceilonse handelsknooppunten16. Dit traditionele patroon verandert niet onder de Portugese en Neder-landse overheersing, met dien verstande, dat de opbrengsten uit alle drie takken van export nu in handen van de voc geraken. In hoofdstuk II werd het systeem van de kleine intra-Aziatische handel al uitvoerig besproken, deze alinea herhaalt wat noodzakelijk is als achtergrond voor begrip van de financieel-economische verhoudingen in verband met het assignatie-verkeer. Uiteraard stimuleert de aanwezigheid van de handelscompagnie in zekere mate de economie, maar de precaire handelsbalans met India blijkt toch verstoord. Kaneel brengt niets meer binnen, arecanoten staan onder een (voor de handelaar) star monopolie en olifanten blijken een modeverschijnsel uit voorbijgegane tijden (zie hoofdstuk II). De aankoop van textiel door de Compagnie met als doel verscheping naar Nederland wordt volledig met uit Europa aange-voerd goud betaald en staat buiten de beschouwing; het betreft een vrijwel perfect evenwicht van geld tegen goederen. De voc moet ook voor de huishouding een deel van het Europese edelmetaal aanwenden om de ‘drain’ naar India van het (op zich al) schaarse goud- en zilvergeld op het eiland te compenseren. Van de Graaff schat dat Ceilon elk jaar – en dat niet alleen na 1785, het jaar waarover hij oordeelt, maar eveneens daarvoor – een bedrag van circa 200.000 gulden op de handelsbalans met India tekortschiet17. Op het eiland, zowel in voc-Ceilon als in het koninkrijk Kandia, circuleert vrijwel uitsluitend kopergeld dat zonder problemen door een ieder wordt geaccepteerd, de militairen van de buitenlandse regimenten inbegrepen18. Voor dit verschijnsel zijn redenen die in de volgende alinea’s worden behandeld.

Wie een bedrag aan assignaties in kas wil storten, dient dit in goud te doen, althans zo is de si-tuatie aan het begin van de achttiende eeuw. Het probleem dat deze voorwaarde in de loop der jaren veroorzaakt, weerspiegelt de economische verzwakking van de Compagnie op Ceilon, vooral tengevolge van het verval van de kleine intra-Aziatische handel. De teller van de assig-natie koopt de gouden munten namelijk in met kopergeld en die transactie wordt voor hem, tengevolge van een voortdurend toenemend agio (de toeslag om van koper goud te ‘maken’) een steeds onvoordeliger zaak. Mocht de Compagnie hem bij uitbetaling in Nederland tege-moet willen komen door een gunstiger koers te hanteren dan zou voor de teller het probleem zijn opgelost. Maar die mogelijkheid hing weer ten nauwste samen met de financieel-econo-mische kracht van de ‘Gevenereeerde’. En ook wel iets met een morele opvatting. Men

behoor-16 Arasaratnam heeft hierover uitvoerig gepubliceerd. De titels in de literatuuropgave spreken voor zichzelf.

17 SLNA 1/1231, ongepag. miss. Colombo – Batavia d.d. 22/1/1793, paragraaf 20-24. Hij berekent: invo-er lijwaten en granen jaarlijks rds. 450.000, uitvoinvo-er arak en arecanoten rds. 200.000 à 250.000. Tekort dus meer dan rds. 200.000. Olifanten spelen geen rol meer aan het einde van de Neder-landse periode, zoals in het voorgaande hoofdstuk aangetoond.

18 Na de Engelse Oorlog moet Colombo Heeren xvii verklaren waarom het eiland financieel-mone-tair in de problemen is geraakt. Wij lezen: ‘kooper is geen nieuwigheid, voor veertig/vijftig en zeekerlijk voor veel meer jaren circuleeren duiten, doedoes en lood [de zogenaamde ‘pitjes’] op het eiland ... In die tijd ontving Colombo voldoende goude en silvere munten om in de huijshoudinge te gebruiken ... daarmee kon de gemeente dit goud en zilver voor aankopen van buiten gebruiken’. voc 3921, miss. van Colombo – Patria, d.d. 12/11/1791, 55 e.v.

de toch ‘munt tegen munt’ uit te betalen?, een uitgangspunt dat toch wel iets gecompliceerder was dan de Heeren meenden. De koers van uitbetaling (in Nederland) van de op Ceilon in kas getelde munt varieert in de loop van de achttiende eeuw: bewijs dat die koers de werking van de ‘markt’ weerspiegelt, hetgeen door de noodzaak van een agio al werd aangegeven.

c Uitbetaling

Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag van uitkering in Nederland spelen een drietal fac-toren een rol. Ten eerste is het redelijk de teller een zekere rentevergoeding aan te bieden. Ge-durende een maand of negen kan hij niet over zijn geld beschikken, terwijl de voc de gestorte bedragen onmiddellijk gebruikt voor haar huishoudelijke uitgaven. Zij bespaart zich aldus de kosten van transport en zeerisico en bovendien een flink bedrag aan rente. Aan de andere kant geniet de teller enkele onmiskenbare voordelen. De zekerheid dat het geld op het afgesproken tijdstip in handen van de begunstigde terecht komt en de zekerheid dat gedane, bijzondere toezeggingen worden gehonoreerd, rechtvaardigen een vergoeding. In een zeker percentage ‘rabat’, een korting op de uitbetaling, wordt het een en het ander verrekend.

Blijft over het probleem van de koers van uitbetaling (in Nederland) van de op Ceilon (en elders in Azië) in kas gestorte munten. We kunnen dit vraagstuk vanuit twee standpunten benaderen. Vanuit de theorie in de zin van het algemeen geldende voorschrift en vanuit de dagelijkse fi-nancieel-monetaire praktijk. Heeren xvii hebben oog voor de theoretische uitgangspunten; de kantoren en de tellers in Azië ontmoeten allerlei problemen die een strikte toepassing van het reglement vrijwel onmogelijk maakt. Wanneer de Compagnie voorschrijft niet dan met waardige en algemeen gangbare munten de assignatie in de Colombose Kleine Kas te storten, plaatst zij de teller van het over te boeken bedrag in de noodzaak het edelmetaal tegen de ter plekke en op dat tijdstip geldende marktprijs in te kopen. Dit leidt tot de vraag tegen welke aankoopprijs het voor de teller nog voordelig is zijn geld naar Nederland over te maken. En dat leidt vervolgens niet zelden tot een marchanderen met de autoriteiten ten kantore, met de Ra-den in Batavia en de Heeren in Nederland. De oorzaak van deze spanning ligt in het feit dat de Maatschappij steeds minder in staat is haar vestigingen in de Oost van gemunt en ongemunt edelmetaal te voorzien. Het streven van Heeren xvii om munt tegen munt (exclusief rente en rabat of kosten) uit te betalen, blijkt daarmee niet haalbaar. Het voordeel om bij het assignatie-verkeer uit te gaan van de ‘markt’ is dat het verschil tussen Indisch licht en zwaar en Neder-lands geld geen primaire rol meer speelt. Het percentage van berekend rabat, de uitbetaling van de munten in Nederland zijn plotseling secundair. Wij bezien wat de ‘assignatiepenning’ de dienaar kost en wij volgen zijn gedachtegang van het wel of niet ingaan op de voorwaarden van de Compagnie.

d Druk op Heeren xvii

Soms probeert de teller, door Colombo gesteund, een onterecht geachte koersverandering te omzeilen. De assignatie gaat in dat geval op de oude voorwaarden, onder de naam van recepisse en vergezeld van een verklarende brief van de Raad van Ceilon ter beslissing van Heeren xvii naar het vaderland. Wijst dit college het pleidooi af, dan ontvangt de teller de storting terug. De keuze is ‘alles of niets’ en wie ‘verliest’ krijgt het volgend jaar een nieuwe kans, maar dan op ’s Compagnies voorwaarden. In 1737/1738 en ook in het daaropvolgende boekjaar verstuurt Col-ombo aldus ‘assignaties’ in pagoden tegen 16 schelling, terwijl Nederland kort daarvoor tot 14 schelling uitbetaling had besloten. Heeren xvii zwichten echter niet.

Een andere vorm van druk door Colombo is de volgende. In de vroege jaren negentig stuurt een groep dienaren – in zakelijke verbinding met een aantal kooplieden in de Republiek – onder de naam van ‘simpele quitantie’ geld naar Nederland. Geld dat tegen de orders in niet werd ge-stort in half goud of zilver (het overige in koper en papier), maar volledig was voldaan in dui-ten en brieven van krediet (papiergeld). De storters onderwerpen zich bij voorbaat aan de be-slissing die de Heeren gelieven te nemen, maar de begeleidende brief uit Colombo komt wel met erg sterke argumenten. De afloop is mij niet bekend. Een volgend en laatste geval. Als Cei-lon vanaf 1779/1780 wordt toegestaan jaarlijks in plaats van twee, drie ton aan assignaties te mogen accepteren (op voorwaarde van een minder gunstige koers!), suggereert Colombo, heel braaf, de gebruikelijke twee ton te bestendigen. Op voorwaarde evenwel de oude, voordeliger koers voor de teller te mogen handhaven. De Heeren weigeren. Het lijkt mij onjuist deze dwin-gende suggesties vanwege de ondergeschikte op Heeren Meesteren te zien als poging het derste uit de kan te willen krijgen. Financieel-economische noodzaak, dat wil zeggen een te on-gunstige aankoopprijs van de te storten munten, is als motief te verdedigen. Zeker als men voor de besproken gevallen de kleine verschillen in koers (van 70 naar 72 stuivers, bijvoorbeeld) in ogenschouw neemt, lijken de marges voor wie met Europa in speciaal – namelijk in handels-– contact staat uitermate klein. Voor wie familie of magen van het nodige wilde voorzien zou hier geen onoverkomelijke barrière hebben bestaan: zoonlief in Leiden ontving simpelweg wat minder zakgeld. Op drie miljoen gulden gaat het om een half procent of 150.000 méér of min-der. Interessant, nogmaals, dat dit zozeer een punt is.

e Geen standpenning

Op Ceilon bestaat geen officiële standpenning, dat wil zeggen een munt die door de overheid wordt gegarandeerd (en zo nodig gesteund) en die het centrum vormt van een web van vaste re-laties tot een groep andere munten, zoals gebruikelijk tot voor kort op basis van het gehalte aan goud of zilver van het betaalmiddel, ofwel de intrinsieke waarde. De voc probeert het effect van de standpenning te bereiken zonder fysiek de munt te steunen. Zij stelt de verhouding in stuivers vast tussen de Nederlandse munten en de pagode, de ropij (de Soeratse- en de Ben-gaalse sicca-ropij), de fanum (eveneens op de Overwal geslagen) en talloze andere munten die op Ceilon circuleren. Vooral de (gouden) pagode is voor de Ceilonse economische verhoudin-gen van levensbelang. Met toestemming van de inlandse autoriteiten slaat de voc in ’s Com-pagnies Munten te Nagapatnam en Tutucorijn jaarlijks duizenden gouden pagodes. Ceilon kent – zoals gezegd – geen officiële munt en dit betekent dat de vastgestelde koersverhouding tussen al die Aziatische munten en de Nederlandse niet dan voor de eigen boekhouding impe-ratief is. Op de Overwal ‘wordt evenwel alleen gelet op de werkelijke waarde der geldspeciën, niet op de numerieke die de voc gelieft aan te houden’19. Uiteraard, zou men willen toevoegen, men zou als koopman wel bezopen zijn om de intrinsieke verhoudingen niet en de Compag-niesvoorschriften wel te volgen. De kans om in 1750 op Ceilon of op de Overwal een waardige gouden pagode voor 84 stuivers te kunnen aanschaffen (koersvoorschrift van de voc) is nihil. Gesteld tegenover de hoeveelheid goud- en zilvergeld waarover de Compagnie op Ceilon kan beschikken (de bron van dat bezit is in dit geval onbelangrijk) en waartegen de stuiver wegens gebrek aan edelmetaal niet kan worden ingewisseld (ook al heeft de Compagnie de koers offi-cieel vastgesteld), staat een door duurte onbereikbare pagode. Wie hem alsnog hebben wil, be-taalt een flink percentage aan opgeld.

Gevoelsmatig anders ligt deze materie wanneer Nederlandse munten, zoals de gouden ducaat, de zilveren dukaton en de aan laatstgenoemde munt gerelateerde rijksdaalder, daadwerkelijk in Azië worden gestort en later in Patria dienen te worden uitbetaald. De gulden mist men in het rijtje, hij fungeert in deze periode slechts als rekeneenheid. Even genoemde drie munten zijn in de Republiek zeer gangbaar en hebben een vrij stabiele in stuivers uitgedrukte onder-linge verhouding. Voor Heeren xvii is het moeilijk te verteren dat een in Azië gestorte dukaton – die in Nederland op 63 stuivers staat (officieel, maar de koers lag in de praktijk iets daarbo-ven) – met 70 of met 72 stuivers door haar Kamers moet worden uitbetaald20. ‘Moet’, want bij een lagere koers van uitbetaling zou de stroom van assignaties naar het vaderland en de toe-stroom van kwalitatief hoogwaardige munten in de Kleine Kas van Colombo snel zijn opge-droogd. Die drie Nederlandse munten moesten namelijk tegen een hogere prijs dan wat de Compagnie had bepaald, worden ingekocht in de Oost.

Vrijwel alle lopende betalingen op Ceilon zijn in kopergeld, in duiten (die in de boekhouding weer naar zilveren stuivers worden omgerekend). De bevolking van het eiland en de buiten-landse kooplieden hebben een zeker vertrouwen in deze ‘duit’ en dat alleen op grond van de jaarlijkse toestroom van gemunt- en ongemunt edelmetaal uit Europa21en van het gegaran-deerde assignatie-verkeer. Zo gewenst, kan men (met een klein opgeld) de duit voor een stuiver en de stuiver voor een gouden of zilveren munt omruilen. Zodra het edelmetaal wegvalt22, wat met het uitbreken van de Engelse Oorlog gebeurt, neemt de assignatie de rol van ‘anker’ over. En zolang het assignatie-verkeer op de gebruikelijke voet doorgang vindt, wordt de duit op Ceilon geaccepteerd. Tijdens de Engelse Oorlog worden assignaties via Mauritius naar Neder-land verstuurd. Hoewel de reguliere verbindingen waren verbroken was er op dat moment geen argument dat twijfel aan hervatting van het assignatie-verkeer rechtvaardigde en dat was voldoende garantie. De Zuid-Indiase koopman heeft aan die assignaties echter geen enkele boodschap en voor hem verliest de duit zijn aantrekkelijkheid, hij eist een betere munt. Eerst de zilveren stuiver (vaak als minderwaardig paiement – zie onder – vanuit Nederland aange-bracht) en als deze uit de circulatie verdwijnt of te duur wordt, stopt de handel. Wanneer op het eiland zelfs de koperen duit schaars wordt en wanneer de betaling van grote huishoudelijke be-dragen tot onoplosbare problemen aanleiding geeft, accepteert Ceilon tenslotte de door Bata-via opgedrongen invoering van de ‘Brieven van Krediet’ die dezelfde monetaire status hebben als de duit23.