• No results found

Wie na lezing van de voorgaande bladzijden een zekere schroom – maar ook gezonde eerbied en reserve – gevoelt bij het overnemen van getallen uit De Korte’s bijlagen, heeft de boodschap van dit hoofdstuk naar bedoeling begrepen. De twee uiteindelijke, steeds verder ingedikte be-dragen van de jaarlijkse inkomsten en uitgaven in Azië hebben een fascinerende ontstaansge-schiedenis en intrigerende lotgevallen achter de rug. De pennist op het schrijfkantoor heeft zichzelf vereeuwigd. Over het gehele zevende decennium gerekend draagt Ceilon voor één-zes-de bij aan één-zes-de uitgaven en voor één-zevenéén-zes-de aan één-zes-de inkomsten in één-zes-de Oost. Om enig vat te krijgen op de achtergrond van De Korte’s cijfermateriaal werd in dit hoofdstuk dus een vijftien procent van de te begane weg bewandeld. Er valt dus nog wel wat te doen. Wie de rijke archieven in Col-ombo uit ervaring kent, weet dat daar voldoende materiaal op lager niveau aanwezig is om de achtergronden van de Ceilonse cijfers nog eens serieus onder de loep te nemen.

De voornaamste conclusie uit dit hoofdstuk is de vloeiende, ononderbroken lijn van basisgetal naar gerecapituleerd bedrag. De ‘missing link’ tussen Korte Vertoning en generaal journaal ligt, hoe fragmentair ook bewaard gebleven, in het Sri Lankaans archief. Uit dit materiaal bleek dat de ‘journals’ en de ‘ledgers’ – met opzet is de ongemeenzaam klinkende Engelse omschrij-ving van Jurriaanse gebruikt – van de dessavonie Colombo zo fraai de basis vormden voor Kor-te Vertoning en generaal journaal, dat geconcludeerd werd dat een verloren gegaan eigen Cei-lons journaal en eigen CeiCei-lons grootboek moet hebben bestaan. De enige post waar Batavia aan heeft kunnen vijlen en schaven teneinde zonder gebruikmaking van een saldo debet en credit in evenwicht te brengen, zijn de vrijwel oncontroleerbare eendagsvliegen, de crediteuren. Vooralsnog moet de conclusie daarbij blijven. Tussen de werkelijkheid van het schrijfkantoor en de realiteiten in en van de pakhuizen kan niet anders dan een groot onderscheid hebben

be-127 De Grote Kas gaat vooraf aan de Kleine Kas. De inventarisnummers zijn gemakkelijk in de Overgeko-men Brieven en Papieren te vinden.

staan, maar kwantitatief bewijs zal nooit gevonden worden. Voor het componeren van een per-fect samenhangend financieel verslag zullen ongeschreven, op jarenlange ervaring berustende gebruiksregels hebben bestaan. Die uit te voeren kostte alleen al op Ceilon meer dan een half miljoen manuren per jaar128. De restanten ten kantore zijn hoogstwaarschijnlijk voor een deel imaginair, maar speelden een onmisbare rol in het hele schrijfkantoor verhaal. Het Indisch Ka-pitaal is daarmee gedeeltelijk waardeloos papier. Een serie veronderstellingen in deze alinea waar over te discussiëren valt.

Zoals was te verwachten en zoals in alle openheid tevoren aangekondigd, zijn een niet gering aantal vragen onbeantwoord gebleven. De verschillen tussen het cijfermateriaal in gerelateer-de bronnen, door voldoengerelateer-de voorbeelgerelateer-den geïllustreerd, intrigeren pijnlijk wanneer men in an-dere gevallen een fraaie, tot op de penning nauwkeurige overeenstemming ziet. Even intrige-rend zijn de ongerijmdheden die tussen generale monsterrol en Korte Vertoning en tussen de posten rantsoenen en salarissen onderling op de Staat gevonden werden. De berekende werke-lijke tekorten in de ‘huishouding’ zijn een ander voorbeeld van uitkomsten die – hoe precies ook in de originelen terug te vinden – een gevoel van onzekerheid achterlaten. Klopt het alle-maal? Voortgaand onderzoek naar logische relaties tussen aantallen en bedragen bij de door de voc geëmployeerde dienaren zou nog wel eens voor meer verrassingen kunnen zorgen. Ceilon is een buitengewoon stabiel kantoor. De verhouding volgens de Korte Vertoning tussen inkomsten en uitgaven en de verhouding tussen de deelposten onderling laat dat in voldoen-de mate zien; maar ook voldoen-de onvoldoen-derliggenvoldoen-de absolute getallen verrassen vrijwel nooit voor wie het kantoor een beetje kent. In dit opzicht is het gouvernement een prachtig object van studie voor de gehele Aziatische tak van het bedrijf. De contingenties van Batavia, Bengalen, de Coroman-del, de Mallabaar en Soeratte vindt men hier niet. Het zevende decennium, vallend in de peri-ode Falck, bleek door de rijke en vaak unieke documentatie en de relatieve bestendigheid van omstandigheden een uitstekend – net niet te lang en net niet te kort van tijdspanne – onder-zoeksveld voor talloze analyses, waarvan een twintigtal tabellen verantwoording aflegt. Van 1700 tot 1760 toont de Korte Vertoning een financieel zeer gezonde vestiging. Voor de huis-houding waren in die periode geen of nauwelijks contanten nodig. Een berekening van het-geen in het boekjaar 1776/1777 aan hulp van buiten werd ‘geëischt’ levert een verrassend posi-tief beeld op. Voorzichtigheid is echter geboden bij de conclusies uit de toelichtende tabel en verder onderzoek is aan te bevelen.

De praktische resultaten van dit hoofdstuk zijn te verdelen naar twee aparte, elkaar vaak ra-kende, gebieden. Voor voc-Azië in het algemeen – maar zeker vanuit het perspectief van Cei-lon – is van belang in te zien dat de befaamde intra-Aziatische handel in de achttiende eeuw vooral de logistiek van het bedrijf ten dienste stond. Mogelijk, maar daar dient onderzoek het bewijs voor te leveren, werd veel scheepsruimte (tegen betaling, maar waar verantwoord?) door particuliere goederen in beslag genomen. Eveneens vanuit Ceilon bezien, valt op dat de vader-landse koopmanschappen, voor circa 60% door Patria op de ‘eisch’ voldaan, een onnodig kleine rol spelen. Particulieren overheersen in deze op zich niet onvoordelige tak van handel. In hoofdstuk III zal blijken dat het assortiment dat zij aan lieten voeren zeker zo interessant was

128 Een spelletje met getallen: reken dat op geheel Ceilon 300 man elke dag acht uur met het boekhoud-kundige schrijfwerk bezig zijn. Reken 275 werkdagen in het jaar en men komt op 660.000 manuren.

als de Compagnie haar onderdanen bood. Een herwaardering van de winstpercentages op de Indische zowel als op de Patriase koopmanschappen toont duidelijk aan dat de reële marges veel kleiner waren dan de rendementen tot 1785 beweren. Een 30 tot 40% opslag boven de in-koopsprijs voor allerlei kosten deed het winstpercentage aanmerkelijk dalen. Op veel koop-mansgoederen uit Java werd zelfs verlies geleden. In de voorgaande alinea werden al enkele conclusies exclusief geldend voor Ceilon genoemd. In de volgende alinea gaan wij daarmee door.

De onderverdeling ‘grote’ en ‘kleine’ intra-Aziatische handel richt de aandacht op de inkom-sten die uit de handel in arecanoten, olifanten en (voor Patria afgekeurd) Madurees lijwaat wer-den genoten. De eerste tak van handel herstelt zich geleidelijk na de Kandiaanse Oorlog, de tweede zet de dalende lijn onstuitbaar voort. Op een olifant, zo berekende dessave Billing in 1787, leed de Compagnie in feite zwaar verlies. Falck en Van de Graaff bevrijden de handel in ar-reek van de banden waarin zij – hoewel eertijds daaronder bloeiend – nu gekluisterd lag. Pacht-inkomsten, en de wederwaardigheden van de pachter ingeval hij ingebreke bleef, en de in-komsten uit allerlei leveranties werden geanalyseerd. Over de koopmanschappen werd al gesproken. In de meeste gevallen waren tabellen het uitgangspunt van het betoog.

Ik realiseer mij met de behandeling van de boekhouding op Ceilon een economische geschie-denis – in traditionele stijl – te hebben geschreven. Het relatief grote belang van het eiland binnen het Aziatische bedrijf rechtvaardigt deze exercitie volkomen.

h o o f d s t u k 3

Assignaties

1 Inleiding

Ieder najaar vervoegt zich een bonte stoet civiele en militaire dienaren – in rang variërend van assistent tot gouverneur en van kolonel tot soldaat – bij de houder van de Kleine Kas te Colom-bo, te Galle of Jaffna met het verzoek een grotere of kleinere geldzending naar Europa ‘in kas’ te mogen ‘tellen’. In de latere jaren van de achttiende eeuw overschrijdt het aanbod van wie geld naar Europa wenst over te maken vrijwel steeds de limiet, wat leidt tot een rangorde van acceptatie op grond van het doel van de overboeking. De storting van de toegelaten bedragen vindt plaats in de maanden voorafgaande aan het vertrek van het laatste retourschip, begin fe-bruari. Aldus valt het bewijsstuk van de afdracht in de loop van oktober van hetzelfde jaar de gerechtigde in handen en kan deze voor de verhoopte, overeengekomen of in bewaring te hou-den gelhou-den zijn handtekening plaatsen.

Het bewijsstuk van de storting wordt assignatie of wissel(brief)1genoemd. In drievoud ‘ge-maakt’ (zoals men in die tijd schrijft) en uit het oogpunt van securiteit met verschillende sche-pen naar het vaderland verzonden. Uitbetaling geschiedt op één van de zes Kamers in de Re-publiek, ofwel na afloop van de najaars- ofwel aan het einde van de voorjaarsveiling van de Aziatische handelswaar2. Dit hoofdstuk analyseert de assignaties die gedurende de gehele achttiende eeuw van Ceilon werden overgezonden, wat conclusies oplevert die in algemenere beschouwingen niet worden gevonden3. In het tweede deel van het hoofdstuk komen een aan-tal financieel-economische activiteiten van de voc-dienaar op Ceilon ter sprake. Eventueel ver-band met het assignatieverkeer is niet het uitgangspunt. De paragrafen één tot en met vijf van het hoofdstuk behandelen de relatie van de bediende met het verre buitenland, met Neder-land, terwijl onderdeel zes zich bezighoudt met de activiteiten van de dienaar in het binnen-land, op Ceilon, om het simpel te zeggen. In deze laatste sectie zouden aanwijzingen kunnen voorkomen van illegale activiteiten, maar overtuigend zijn zij niet.

1 Beide termen, assignatie en wissel, komt men zonder onderscheid in de officiële correspondentie tegen. Toch is er een verschil. Heeren xvii waarschuwen herhaald de assignatie niet als wissel te ge-bruiken (o.a. in: SLNA 1/1114, ongepag., extract Patriase Missieve d.d. 20/11/1785). De wissel is een instrument in het goederenverkeer en heeft – met alle implicaties daaruit volgend – een commer-cieel doel. De assignatie heeft oorspronkelijk geen andere bedoeling dan de dienaar in staat te stel-len geld naar familieleden in Europa over te maken.

2 Kamer Amsterdam, waarop alle assignaties in eerste instantie worden getrokken, verdeelt de uit-betaling naar rato over de overige vijf Kamers. De door Amsterdam opgestelde lijsten geven veel minder details over de assignaties dan de door Ceilon naar Nederland gestuurde memories. 3 De literatuur over de assignaties is schaars. Verspreide opmerkingen in publicaties met een wijdere

horizon en drie artikelen, alle van de hand van Gaastra, Private Money, Particuliere Geldstromen en

a Globale bedragen

De als onderbetaald4beschouwde dienaren van de Compagnie versturen gedurende de gehele achttiende eeuw een bedrag van twaalf miljoen gulden5op assignatie van Ceilon naar Neder-land. Het betreft een kleine 3.000 individuele transacties6, waarvan het totaalbeeld in de loop van de eeuw duidelijk verandert. Het boekjaar 1755/1756 vormt binnen die ontwikkeling een abrupte scheidslijn. Gedurende de eerste helft van de eeuw zien wij een tiental individuele transacties per jaar die per stuk een twintig procent hoger uitvallen dan de latere overboekin-gen. Tot 1755 wordt per jaar f 42.800 overgemaakt, daarna gemiddeld f 227.000, dat wil zeggen meer dan het vijfvoudige. De bedragen per assignatie worden kleiner (van f 4.800 naar f 3.800 gemiddeld) en het jaarlijkse aantal neemt toe (van 10 naar 59). Niet zelden verstuurt eenzelfde persoon een tien- of meertal assignaties naar het vaderland, wat overigens slechts geldt voor de latere jaren van de eeuw. Een andere, eveneens van het ene op het ander jaar (1750/1751) optre-dende ontwikkeling is het loslaten van de gouden pagode als verplichte munt van storting. Tot het midden van de jaren zestig wordt niet gesproken over een bovengrens aan het jaarlijk-se bedrag aan assignaties dat Ceilon op Nederland mag trekken. Tusjaarlijk-sen wat Heeren xvii aan-vaardbaar achten en de behoefte van de dienaren op het eiland bestaat kennelijk een balans, een evenwicht dat in de loop van de jaren vijftig/jaren zestig binnen enkele jaren verstoord raakt. Eerst (1765) geldt een limiet van 200.000 gulden, later (1778) een bovengrens van 300.000 gul-den Indisch7. Dit plafond wordt stilzwijgend losgelaten in de jaren volgend op de Vierde En-gelse Oorlog (1780-1784). Ter toelichting op de tabel: onder ‘teller’ of ‘storter’ wordt verstaan de persoon die in Azië het geld in kas deponeert dat later door een van de Kamers in Nederland wordt uitbetaald aan de geadresseerde van de assignatie (tabel 42).

Intrigerend is te speculeren naar de reden van de abrupte toename naar een zo veel hoger (en blijvend) niveau van het assignatie-verkeer vanaf midden jaren vijftig. Twee uitgangspunten dienen zich daarbij aan. Het eerste: waren er mogelijk al een flink aantal jaren ‘structureel’

gro-4 Het zou de moeite waard zijn een aparte studie te wijden aan de materiële en immateriële arbeids-voorwaarden van de werknemers van de Compagnie. Voor de Aziatische context is de relatieve koopkracht van het officiële inkomen interessant. Waren er tijdens het Ancien Régime veel maat-schappijen die hun arbeidsvoorwaarden op papier zetten? Bij mutilaties ontving de dienaar een vergoeding: ‘het verzet van een verminkte ledemaat’ (f 400 voor een verloren pink; bij de oorlogs-vloot bestond ook iets dergelijks, maar daar was het de Staat die de verantwoording voor zijn ver-dedigers nam).Voor een commercieel bedrijf een unieke regeling?

5 Is dit Nederland, is dit Indisch, is dit Indisch zwaar? Uitgegaan is van het bedrag dat volgt achter de rituele woorden: ‘in Nederland uit te betalen met ...’.

6 De bedoeling is het overzicht binnen het TANAP-project van het Nationaal Archief in Den Haag op internet beschikbaar te stellen.

7 In 1778 (effectief in 1779 of 1780) bepalen Heeren xvii het totale jaarlijkse bedrag aan assignaties op drie miljoen gulden. Bengalen mag één, de Kaap en Ceilon elk drie ton op Patria trekken. De over-blijvende 2,3 miljoen gulden valt Batavia toe. Voor de Mallabaar, Soeratte en de Coromandel wordt ‘geen som ... bepaalt, wijl zij slechts zelden geld op Nederland trekken’. Intrigerend is de opmer-king over de Coromandel, een gebied waar grote vermogens ontstonden. Mossel, Van Eck, Van Vlissingen kennen in dit opzicht op Ceilon huns gelijken niet. In deze jaren spreekt Azië al over een ‘buitengemeene geldelosen toestand ... hier ten hoofdplaatse en op de andere etablissementen ... nevens de volstrekte onmogelijkheid de toegestane 30 tonnen gouds in contant te bekoomen’ (SLNA 1/1104, ongepag., extract Patriase Missieve d.d. 3/4/78).

te kapitalen op Ceilon aanwezig, geld dat nu plotseling op assignatie naar Nederland werd ver-zonden? Of betekent die plotselinge toename ook een toename (over slechts enkele jaren en daarom toch wel erg plotseling te noemen) van de kapitalen die in Azië werden verdiend? Het gaat dus tussen een aantrekkelijker wijze van remitteren of een groter aantal mogelijkheden particulier iets ‘bij te sprokkelen’. Om met het laatste te beginnen, enkele suggesties. Liet de Compagnie vanaf deze jaren een deel van de ‘zorg’ voor haar onderdanen in Azië (aanvoer van Europese consumptie goederen) aan haar dienaren over in hun rol van privé-ondernemer? Na-men de mogelijkheden tot ‘vrije verdiensten’ van haar personeel in Azië plotseling aanmerke-lijk toe, hetgeen uit plakkaten, advertissementen of extracten uit de Bataviase en Nederlandse notulen dient te blijken? Verslapte de aandacht voor of veranderden de opvattingen over niet-toegestane vrije verdiensten? Hing een en ander samen met de commerciële bloeiperiode van de Compagnie tijdens de jaren vijftig van de achttiende eeuw? Of moeten wij, daarentegen, denken aan een verband met de financiële problemen van de voc? In hoeverre spreken wij over een algemeen verschijnsel op de kantoren van de voc in Azië? Rond het jaar van plotselinge toename zijn geen relevante verordeningen gevonden in het Nederlandsch – Indisch Plakkaat-boek8of opmerkingen in de correspondentie tussen Colombo en Heeren xvii en Batavia. Het cargasoen uit Patria verandert niet van grootte of samenstelling en binnen de groep tellers valt

8 Een plakkaat gedateerd 29/03/1754 (SLNA 1/2483, ongepag.) zegt: ‘... met relatie tot de Vrije Vaart op het Eyland Ceylon, geheel en al sal werden geresilieert, en dienvolgende alle qualificatiën en li-centiën ingetrokken en vervallen by deesen’. Alleen de graanhandelaars mochten nog komen, waarbij zij ‘geene krameryen etc. ... die zij buyten de rijst gewoon zijn aan te brengen’ meer mogen aanbieden.

Tabel 42 Overboeking van geld per assignatie naar Nederland, vijfjaarlijks gemiddelde (1700-1795)

totaal aantal per persoon totaal aantal per persoon

bedrag tellers gemiddeld bedrag tellers gemiddeld

1700/1705 18.720 10,4 1.800 1750/1755 43.990 24,0 1.833

tweede helft van de eeuw, plotselinge toename 1705/1710 67.680 10,4 6.507 1710/1715 55.701 7,0 7.957 1755/1760 137.989 38,2 3.612 1715/1720 54.914 7,8 7.040 1760/1765 176.862 52,0 3.401 1720/1725 32.376 7,4 4.375 1765/1770 288.253 73,4 3.927 1725/1730 34.690 6,4 5.420 1770/1775 202.686 68,8 2.946 1730/1735 29.952 4,4 6.807 1775/1780 210.936 65,8 3.205 1735/1740 59.904 11,0 5.446 1780/1785 126.093 36,0 3.502 1740/1745 23.040 8,0 2.880 1785/1790 420.641 84,0 5.007 1745/1750 49.954 18,0 2.775 1790/1795 252.387 50,5 4.997

In de laatste vijfjarige periode valt het boekjaar (1793/1794), een jaar zonder transacties tenge-volge van oorlogshandelingen ter zee tussen de Republiek, Engeland en Frankrijk.

niets bijzonders op. Zowel vóór als na de cesuur domineren enkele grote zenders, waaronder gouverneur Loten en equipagemeester Orelius. Vooral de plotselinge omslag blijft intrigeren. Een extract uit de notulen van de Raad van Indië uit september 1754, enkele maanden later op Ceilon ontvangen, lijkt een hint te geven9. De beraadslagingen in Casteel Batavia noemen het enorme voordeel voor de Compagnie van de ter overzending naar Nederland in kas gestorte penningen, accepteren geïnteresseerden die niet bij de Compagnie werkzaam zijn en schaffen het rabat af ‘voor soo lange tijd ...’. November 1755 wordt op Ceilon f 64.365 gestort en in janu-ari 1756 f 72.453. Voordien over een vol jaar niet meer dan een goede f 40.000, dit boekjaar dus bijna f 137.000. Het is mogelijk dat deze beslissing de in de voorgaande alinea genoemde facto-ren een flinke stimulans hebben gegeven. Maar verklaart de resolutie de gesignaleerde vervijf-voudiging op Ceilon? Pas later vullen een enkele maal buitenlanders de Kleine Kas met goud en zilver, de toename ligt dus volledig binnen de Ceilonse context. De afschaffing van de pagode als verplichte munt van storting zal ook een rol spelen, maar duidelijkheid bestaat ook hier niet (onderdeel 2 de letters f, g en h): er blijven vragen.

b Zonder vooroordeel

De spaarzame opmerkingen in de historische literatuur over geldtransacties per assignatie naar Europa leggen de nadruk op twee in elkaars verlengde liggende aspecten. Deze zijn: de opvallende hoogte van de overboekingen en, daarin zijn oorsprong vindend, de opvatting van een dubieuze oorsprong van de verzonden penningen. Gezien het relatief geringe salaris van de Compagniesdienaar verwijst het omvangrijke assignatie-verkeer in deze presentatie van za-ken naar illegale, corrupte en zelfzuchtige werknemers, ofwel naar de mentaliteit die de Maat-schappij aan het einde van de eeuw tenslotte noodlottig wordt. V.O.C. betekent aldus niet meer en niet minder dan: Vergaan Onder Corruptie. Hoewel soms grote bedragen per assignatie worden overgeboekt, bepaalt een eenzijdige nadruk op dit soort opvallende transacties en de aandacht voor slechts twee vestigingen – Batavia en Hougli – bedoelde voorstelling van za-ken10. Voor het kantoor Ceilon, voor de Mallabaar, de Kaap en voor het overgrote deel van de uit de hoofdplaats en vanuit Bengalen verzonden assignaties geldt eerstgenoemd aspect zeker niet. Het beeld dat oprijst uit de analyse van de Ceilonse assignaties weerspiegelt de kleinscha-ligheid van het economische leven op het eiland. Exorbitante bedragen zijn een zeldzaamheid: ‘Wijl op Ceilon geen gegoede luijden zijn die eenig geld naar Europa kunnen overmaken’, zo verduidelijkt Colombo de superieuren in Patria.

9 SLNA 1/1051, ongepag., een extract uit de generale notulen gedateerd 20/9/1754. Batavia richt zich tot alle kantoren ‘... de Comp: daardoor niet alleen van dat wissel of gelt profiteren, maar ook tijdig gerieft soude worden ... [met penningen] die men anders ... teegens de gewonen excessieven intrest van 1 percent ‘smaands [in Azië dus] te negotieeren [heeft] ... buiten ... de risico van de zee’. ‘Om