• No results found

a Bestelling of ‘eisch’ en vraagstelling

Jaarlijks sturen Heeren xvii een uitvoerige lijst van gewenste retourgoederen naar Batavia. Het hoofdkantoor distribueert de bestellingen over de factorijen in Azië. Deze bestelling noemt men de ‘eisch van rhetouren’. Onderling richten de vestigingen in de Oost ook ‘eischen’ op el-kaar en kantoren met een directe verbinding met Nederland, waaronder Batavia en Ceilon, doen dat eveneens op Patria. De voldoening van een ‘eisch’ binnen Azië voelen de partners als een plicht waarover geen discussie wordt gevoerd of rechtvaardiging gevraagd, hoewel het ‘ei-schende’ kantoor de leverende factorij geen cent betaalt. Op de pagina in het grootboek (dat Ba-tavia samenstelt) betreffende de betrokken kantoren, worden de leveranties boekhoudkundig verrekend, gecrediteerd in het ene geval, gedebiteerd in het andere. Dit is een voorbeeld van een modernere boekhoudkundige opvatting in Azië ten opzichte van het gevolgde systeem in Patria. Wanneer evenwel Nederland een ‘eisch’ ontvangt, verwachten Heeren xvii een recht-vaardiging van de hoeveelheden van, in dit geval, Ceilon. Maar mogelijk geldt het voorschrift slechts voor de latere jaren van de Compagnie. Zowel zorgvuldigheid als soort van artikelen ko-men in het volgende hoofdstuk uitvoerig ter sprake.

De ‘eisch’ die Nederland voor een bepaald jaar op Ceilon richt, gaat steevast vergezeld van een uitvoerige kwaliteitsbeoordeling van een (jaren eerder) besteld, verstuurd en (recentelijk) ver-kocht retour. Bij de beoordeling van dit vroegere retour voegt Patria een ‘rendement’ of ‘be-vinding’, dat de winstpercentages noemt op de verkochte ponds- en stukgoederen, met uit-zondering overigens van kaneel. Tussen het moment dat Amsterdam of Middelburg de ‘eisch’ op papier zet en Colombo de beoordeling van de bestelling onder ogen krijgt verloopt een lan-ge periode. Vijf jaar zit tussen beide momenten43! Men is geneigd te denken dat dit een onver-antwoord lange periode is, maar in bijna alle gevallen verschilt de ‘eisch’ op Ceilon nauwelijks van het ene jaar op het andere. Colombo is dus gewend op de Overwal alvast een voorbestelling te maken en die te preciseren als de ‘Vaderlandsche eisch’ wordt ontvangen. Meestal geeft dit geen problemen of het moest zijn dat de leverantie van de grovere soorten katoenen stoffen vaak wat ruimer uitvalt dan de ‘eisch’.

Interessant is te bezien of een verband bestaat tussen ‘eisch’ en ‘voldoening’ (van het bestelde artikel). Het onderzoek richt zich op twee artikelen, kaneel en textiel, en op twee aspecten van de ‘eisch’, de kwaliteit en de kwantiteit. De vraag is in hoeverre Heeren xvii in staat zijn Ceilon te ‘sturen’ in de voornaamste relatie tussen ‘heer’ en ‘dienaar’, de commerciële. In feite kan het kantoor, door de langzame communicatie en het ontbreken van elke directe controle van bui-ten, Patria de verhalen opdissen die haar het beste uitkomen. Gezien de aard van het contact is voor Scheherazade echter niet al te veel tijd ingeruimd: er moesten en zouden zaken worden gedaan.

43 Aldus: najaar 1766 formuleert Patria de ‘eisch’, die in de zomer van 1767 Batavia bereikt; via haar, in de herfst van hetzelfde jaar, Colombo. Dit betreft de bestelling voor boekjaar 1767/68 die augustus 1768 in de pakhuizen van Galle ter verzending in november van dat jaar en in januari 1769 gereed ligt. In de zomer van laatstgenoemd jaar bereiken de goederen Patria en worden in de herfst of in het voorjaar van 1770 geveild. De rendementen gaan met de kermis- of met de kerstvloot van 1770 scheep, bereiken Batavia zomer 1771 en komen tenslotte september of oktober in handen van de Raad van Ceilon.

De vier jaren na de beëindiging van de oorlog met Kandia (1765) lijken van Nederland uit be-zien een poging de leveranties vanuit Ceilon (opnieuw?) strak te controleren. Het regent in de eerste jaren klachten over de kwaliteit van de ontvangen kaneel en textiel en aan het einde van de korte periode van vier jaar besluit Nederland de ‘eisch’ van lijwaten zelfs voor twee jaar op te schorten. Patria zegeviert in alle opzichten over het zich achter ‘frivoliteiten’ verschuilende kantoor44.

b Kaneel

‘De reuckbast van het jaar 1767’, schrijven Heeren xvii, ‘is smaekeloos, enkele baalen zijn dik van stock en van binnen met grov hout opgevult’. Ceilon krijgt een aantal afgekeurde balen re-tour om zich te kunnen inleven in de verbolgenheid van Heeren Meesteren. Meer opmerkin-gen volopmerkin-gen en de toon tussen beide partijen is gedurende twee jaar uitermate scherp. In dit soort bijzondere situaties verloopt de correspondentie via snellere kanalen dan boven geschetst en kan een missive binnen twee jaar worden beantwoord. De oorzaak van de slechte kwaliteit lijkt te liggen in de verleidelijke premie die de kapitein van de kaneel, de latere gouverneur Van de Graaff, opstrijkt boven een bepaald aantal verzonden balen. De kapitein ontvangt in 1767 voor de 4.023 balen boven het quotum een bedrag van f 8.046 (waarschijnlijk Indisch geld en daarom met 17,5% te reduceren). Voor één baal of fardeel wordt 80 pond aangehouden, maar in feite is er een ‘merckelijk onderscheid’ tussen het gewicht der balen. Ook daarop zou de kapi-tein een stuivertje kunnen overhouden. De verzending naar Nederland is in de jaren na de Kan-diaanse oorlog opmerkelijk hoger dan het gemiddelde, maar zeer veel kaneel kan wegens de slechte kwaliteit niet worden verkocht op de veilingen. Men moet juist in deze jaren temeer op de kwaliteit letten daar kaneel van mindere hoedanigheid uit China en Zuid-India (de cassia45

kaneel) in Europa wordt aangeboden. Van de Graaff diende zich dus wel te verantwoorden en beterschap te tonen.

Patria wint de strijd en binnen een paar jaren verdwijnen de klachten. Enkele jaren achtereen volgt openlijke lof voor de uitzonderlijke kwaliteit van de stokken, maar tegen het einde van de jaren zeventig zakt de kwaliteit weer weg. Gezien de expertise op Ceilon heeft dat laatste al-les te maken met nonchalance en vormen van eigenbaat van zowel de leverende ‘sjalias’ als de ontvangende partij op het eiland. Een monster van elke baal kaneel moet immers door de apo-theker van Galle op de tong worden getest, hetgeen elk jaar opnieuw een zware beproeving vormt voor de voc-functionaris.

De kwaliteit controleert Patria met succes. De kwantiteit bezien we nu. De voc streeft er naar elk jaar 400.000 pond (5.000 fardelen) kaneel op de veilingen aan te bieden. Op de ‘eisch’ staat veelal: ‘kaneel, zoveel mogelijk’, maar aan beide zijden van de oceanen weet men wat dat woord betekent. In Nederland houdt men rekening met een verlies tijdens het transport (vergruizing,

44 Het zuiverst proeft men de verbitterde, schampere, ironische, striemende woorden die de Heeren in vergadering bijeen uiten, te Amsterdam of te Middelburg, en daarna (ongetwijfeld gekuist) op papier zetten, in het onderdeel ‘extract à extract’ (of: ‘rescriptie op de Generale Missieve uit het Vaderland’) die is te vinden in het elk jaar uitdijende generale jaarverslag. De citaten zijn afkomstig uit die brie-ven.

45 In 1768 ligt in Hoorn onder de voorraden kaneel de soort ‘kanneel van China’. In 1789 wordt over gro-te aanvoer van Chinese kaneel gesproken.

zeewater, indrogen) van circa 8%. Dit heet de spillagie, die voor vrijwel elk product een officieel vastgesteld percentage bedraagt. De keurmeesters in Patria zullen vervolgens en afhankelijk van het plichtsbesef op Ceilon, een bepaalde hoeveelheid stokken afwijzen. Een toezending van 450.000 pond, zeg ongeveer 5 650 balen, is voldoende gezien de verkooppolitiek van Hee-ren xvii. In de vijftienjarige periode 1765-1780 verscheept Ceilon gemiddeld iets meer dan 427.500 pond of 5.340 balen per jaar, een vrij aardig resultaat en een bewijs voor de macht van Nederland over de vestiging in Azië. In de negen jaar na de Engelse Oorlog (1785-1794) expor-teert het eiland jaarlijks een geringere hoeveelheid: gemiddeld 378.000 pond of 4.725 fardelen. Een lager resultaat bij een even hoge ‘eisch’ vanuit Nederland. Terwijl voordien de Compagnie een beslissend gedeelte van de kaneel inzamelt op het grondgebied van de koning van Kandia, is voc-Ceilon wat de leverantie van kaneel betreft na de Engelse Oorlog vrijwel zelfvoorzie-nend. Dit maakt de lagere levering begrijpelijk, maar pleit eveneens voor het plichtsbesef van de dienaren.

In Nederland lijken Heeren xvii een weldoordachte handelspolitiek te volgen met betrekking tot de ‘inkoop’ (men kan beter spreken van verplichte leverantie, waarvan de effectiviteit af-hangt van het gezag en de diligentie van de bedienden) en de verkoop van de kaneel. In het midden van de jaren vijftig stijgen de veilingprijzen van kaneel binnen enkele jaren explosief46. Tot zelfs meer dan het dubbele van de vrijwel onveranderlijk gebleven prijs van de halve eeuw tevoren. En het prijsniveau blijft na 1750 hoog tot soms zeer hoog. Heeren xvii verminderen het aanbod in die tijd tot ongeveer 400.000 pond per jaar, eisen een uitzonderlijke kwaliteit om zich van de cassia kaneel te kunnen onderscheiden en zijn daarmee zeker van hoge inkomsten. De aanplant van kaneelstruiken (sinds het midden van de jaren zeventig) wordt door Patria even-eens goed in de gaten gehouden. Teveel kaneel is onnodig en een tekort kan worden voorkomen ‘als men maar wilt kan men ons behoorlijk dienen’, menen de Heeren in Patria.

c Lijwaat en katoengaren

Wij bezien nu het samenspel tussen ‘eisch’, kwaliteit en kwantiteit bij de leverantie van textiel of lijwaat, geproduceerd en ingekocht op de Overwal47. De kwaliteit van de geleverde doeken wordt bij de Patriase bestellingen voorgeschreven en bij aflevering getest door de zeer terzake zijnde keurmeesters in Tutucorijn en de andere vier loges. Ook in Galle zijn keurmeesters, maar deze weten veel minder waarover zij oordelen, hetgeen tot aardige confrontaties aanlei-ding geeft. Ondanks dit alles neemt de kwaliteit in de jaren na de Kandiaanse oorlog schrikba-rend af. Heeren xvii wijzen Colombo op de daling van het bruto winstpercentage van alle soor-ten lijwaat. Dit vermindert in enkele jaren van 60% (kennelijk een vrij gebruikelijk en acceptabel geacht percentage) naar 40% en vervolgens tot 15%. Gespecificeerd naar het onder-scheid fijne en grove doeken blijkt dat de betere soorten (onder de naam ‘sortiados’) nog wel

46 Posthumus, Prijsgeschiedenis, 147-149 geeft de prijzen die op de Beurs in Amsterdam worden gemaakt; deze prijzen liggen volgens de berekeningen van Steur circa 10% hoger dan die uit de directe verkoop tussen voc en koper. Zie Steur, Herstel, bijlage IX, 248-250.

47 In SLNA 1/1087, ongepag., en uit de serie ‘duplicates and annexes’ komt men een ‘extract uijt den eisch van rhetouren uijt Indien’ tegen, dat zeer gedetailleerd de aanbreng van lijwaten becommenta-rieert: ‘... agt te geeven dat de stukken van de bleek koomende gesuijverd worden van de kleijne steentjes die wanneer het catoen van de grond word opgenoomen daaraan blijven kleeven, also dat niet geschiedende die steentjes zeer pligtelijk in het cattoen kleene gaatjes maaken...’. Een harde hand die de moedwillige, grove onverschilligheid uitroeit was zeker nodig.

wat opbrengen, maar dat op de ruwe doeken, die 80% van de leveranties uitmaken, soms tot 5% verlies wordt geleden.

Abrupt besluiten Heeren Meesteren de bestellingen voor twee jaar op te schorten. Waarschu-wingen vanuit Nederland dat dit staat te gebeuren, ben ik niet tegengekomen. Het katoenga-ren blijft van de maatregel uitgesloten. Ontsteltenis alom op de Overwal, waar generaties lange cont(r)acten tussen inlandse kooplieden en voc-dienaren kennelijk tot een gezellige sfeer van veel geven en (kritiekloos) (af)nemen – en keuren – waren ontspoord, iets waar de zaken in Nederland wel onder moesten lijden. Eenzelfde periode van zeer slechte kwaliteit kwam einde jaren dertig (1738/1739 wordt enkele malen genoemd als dieptepunt) overigens ook voor. Optreden van Van Imhoff maakte daar een einde aan. Van Angelbeek, de latere en laatste gouverneur van Ceilon, wordt als Opperhoofd van Tutucorijn aangesteld en dit heeft effect.

Met ingang van 1772 hervat Nederland de bestellingen van lijwaat. Eerst voorzichtig, ui-teraard. Maar onder Van Angelbeek die persoonlijk op inspectie gaat, is de ‘procure’ of levering van het lijwaat in goede handen. Patria oordeelt over het effect van zijn optreden in de volgen-de woorvolgen-den: ‘(dat) ... volgen-deezen rijcken en uytgebreivolgen-den tak (werd) gebracht tot zulk eeene stap van volmaaktheid . [dat] ... meermaals een heel kapitaal winst [dwz. 100%] kon worden behaalt’. En op de in 1776 verkochte lijwaten wordt zelfs ‘een ongemeenen winst’ behaald. Ook hier blijkt overtuigend de autoriteit die Patria heeft. Als beloning van het kleine groepje dienaren dat zich vrijwel exclusief op de Overwal bezighoudt met de inzameling van het lijwaat – er viel op deze enclaves weinig te besturen, in tegenstelling tot het eiland zelf – krijgen zij na de hervatting van de bestellingen vanaf 1774 en in navolging van de dienaren op de Coromandel een premie. Als de rendementen aantonen dat 50 of meer procent op een variëteit was behaald, ontvangen de bedienden 5% van de overwinst ter verdeling48. De dienaren werkzaam op de Overwal heb-ben de reputatie de ‘nooddruftigsten’ van het gehele gouvernement te zijn en aldus sneed het mes aan twee kanten.

Tenslotte de hoeveelheden. Er zijn talloze soorten lijwaten, de fijne en de grove om mee te be-ginnen, maar daar binnen talrijke variëteiten en deze kennen weer een aanduiding naar plaats van productie en binnen dit naar Letter A of B. We brengen ze terug tot vier hoofdgroepen: het ‘guinees’ en het ‘salmpoeries’ (beide grof katoen) enerzijds en anderzijds de ‘caatjes’ en

‘kal-48 Vastgesteld per miss. uit Nederland van 19/10/1774; ingangsdatum het retour van 1773. Het hoogste bedrag ter aanmoediging wordt uitgekeerd over de lijwaatinzaam van 1779 (SLNA 1/1107, ongepag.). De dienaren ontvangen dat jaar f 26.186 ter verdeling, wat betekent dat de hoofdsom f 523.730 heeft bedragen. Aardig is te zien dat de drie schepen van het retour van 1779 voor f 580.172 aan lijwaten vervoeren. Dus, slechts 4% van alle Overwalse textiel bracht minder dan 50% winst op. Het groepje bedienden, onder de stimulerende en meeprofiterende leiding van Van Angelbeek – die nog tijd over-houdt om zich als rijstkoopman te profileren – bedraagt 30 personen. Zij beuren gezamenlijk f 11.000 aan gage en daarenboven nog eens f 5.000 aan rantsoenen per jaar, althans volgens de generale mon-sterrollen. Het douceur van f 26.000 betekent aldus een buitengewone stimulans. Of de bezorgers van het geestelijk en lichamelijk welzijn, de proponent en de drie chirurgijns, ook door mammon be-dacht werden en of de ‘bleekers’, ‘verwers’ en andere ambachtslieden ook konden meedelen, is niet bekend. Waarschijnlijk wel, want elk goed functionerend autoritair bestel is voor meer dan honderd procent van een mede-‘levende’ cliëntèle afhankelijk.

manganies’ (een fijnere kwaliteit). Het is te begrijpen dat, hoewel Nederland zeer precies soort en onderverdeling opgeeft, een tekort bij de ene variëteit wel eens door een ‘teveel’ van het an-dere werd gecompenseerd. Niet altijd tot tevredenheid van de autoriteiten in Nederland of Ba-tavia, overigens. Uit de soms tegenstrijdige orders en tegenorders van Patria en de hoofdplaats aan de ene kant en de suggesties en voornemens van Colombo aan de andere zijde, is het niet mogelijk een consistent beeld op te bouwen over wat nu de werkelijke bedoeling was wanneer een specifieke bestelling niet ten volle kon worden voldaan. En dit gaf uiteraard ruimte tot schipperen.

Voor de periode 1765-1780 hebben wij uitgezocht hoe Ceilon de ‘eisch’ kwantitatief beant-woordt49. In de jaren na de Engelse Oorlog hangt leverantie af van de politieke situatie op de Overwal en van de aanvoer van goud uit Europa ter betaling van die ‘eisch’. Factoren die door het gouvernement Ceilon niet zijn te beïnvloeden. Een analyse van de gegevens uit dat tijdperk brengt daarom eerder het effect van politieke verhoudingen aan het licht dan de bestuurlijk-commerciële prestaties van Ceilon en blijft om die reden achterwege. De totale ‘eisch’ over 15 jaar (1765-1780) van het ‘guinees’ bedraagt 379.000 stuks; Patria ontvangt daarvan 91,4% of 346.580 stuks. De ontvangst van het ‘salmpoeries’ bedraagt 94,9% van het bestelde, van de ‘caat-jes’ 83,2%, van het ‘kalmanganies’ 93,5% en tenslotte van het katoengaren 96,6%. De vier soor-ten lijwaat bijeengenomen: ‘geeischt’ 955.000 stuks, verzonden 875.000 stuks en dus een ver-vulling van de ‘eisch’ van bijna 92%. Vergeleken met de negen boekjaren 1751/52 tot en met 1759/60 is sprake van een enorm verschil. In die jaren bedroeg de totale ‘eisch’ 825.000 stuks, verzonden werden 450.000 pieces, dat wil zeggen dat slechts 55% van de bestelling werd vol-daan.50. ‘Vader’ Nederland was van tijd tot tijd kennelijk onmisbaar voor de goede orde. Het optreden van Heeren xvii was dus zowel gewenst als effectief.

d Een vaderlijk oog

Samenvattend valt te constateren dat Nederland een goede greep heeft op het economisch ge-beuren in het gouvernement Ceilon, zeker wanneer men de resultaten van het onderzoek over de eindjaren zestig stelt tegenover die van de jaren zeventig. In het decennium 1770-1780 zien wij de effecten van het gestrenge optreden van Heeren xvii in Nederland gedurende de korte periode dat Ceilon zijn balans moet hervinden na de uitputting en chaos van de oorlog met Kandia. In de middenjaren van het decennium is de vraag naar producten uit Ceilon buitenge-woon groot, maar primair blijft de kwaliteit van hetgeen wordt verzonden. Die kwaliteit ver-dient de hoogste lof. De jaren na de Engelse Oorlog lijden onder de slechte financiële toestand van de voc, maar de bestellingen van vrijwel alle Ceilonse producten, en ditmaal betrekken wij ook de cardamom, peper en koffie in de beschouwingen, zijn zelfs groter dan die in het decen-nium 1770-1780. Aan afzetmogelijkheden en/of kansen voor Ceilon om tekorten van elders in Azië aan te vullen, kennelijk geen gebrek; bovendien liggen de prijzen na de Engelse Oorlog in Europa gunstiger dan tevoren.

49 Voor de vindplaatsen: zie de ‘eisch’ uit Nederland.

50 Over deze negen jaar gespecificeerd naar soorten: guinees, de ‘eisch’ 320.000 en de leverantie 121.000 stuks of pieces (38%); salmpoeries: bestelling 420.000, levering 266.000 stuks (63%); caatjes: 33.000 te-gen 11.600 (35%) en kalmanganies 52.000 tete-gen 50.700 (97,5%). Katoengaren: 162.000 tete-gen een ver-scheping van 161.200 pond (99,5%). Bron: SLNA 1/932 en 1/933, ongepag.

De zorgvuldigheid waarmee de Nederlandse tak van het bedrijf de aangevoerde Ceilonse handelsartikelen op kwaliteit, op kwantiteit en op winstgevendheid beoordeelt, spreekt uit de naar Colombo verzonden uitputtend-uitvoerige rendementen. Daarenboven weet men in Amsterdam, in Middelburg en op de overige vier Kamers vrij goed wat de concurrentie in haar schild voert en de prijzen die tot stand komen op de Europese markt zullen daarom onderling niet al te veel hebben uiteengelopen. Zo deelt Patria haar bedienden op Ceilon mee dat de verkoop van lijwaten van 1779, in geheel Europa gerekend, door een mindere aanvoer van 600.000 stuks dan gewoonlijk, tot goede prijzen had geleid. Ruim 70% op de Overwalse en ruim 60% op die komende van de ‘Cust’ (Coromandel) was de winst geweest. Voor de aanstaan-de verkopingen verwachtte men lagere prijzen ten gevolge van een grotere aanvoer van ‘Coro-mandelse- en Bengaalse doeken ten getale van 306.295 stux’, die in zes schepen (en waar-schijnlijk door particuliere Engelse kooplieden) in Deense havens worden aangebracht. De vermelding van het exacte aantal pieces wekt verbazing. Bedrijfsspionage51? Als uit de prijs-couranten blijkt dat de twee leggers ‘dubbelde arak’ van de beste kwaliteit – ter preuve door de Raad toegestuurd – goede prijzen maken, stuurt burger De Waas uit Colombo een jaar later een flinke hoeveelheid naar de Republiek. Klein concludeert na een onderzoek van de ‘Japan-se rendementen’ dat ‘geen enkele systematische samenhang viel te berekenen tus‘Japan-sen de loop der rendementen enerzijds en de inkoop van de ingevoerde goederen anderzijds’52. De