• No results found

Geen afval Afval

5) Specifiek afval van wervelbedoven

Wervelbedovens steunen op het inblazen van een luchtstroom door een laag zand, zodanig dat het zand wordt opgewerveld. De snelheid van de luchttoevoer wordt zodanig hoog gekozen, dat het zand zich niet meer als een vaste stof maar als een fluïdum gedraagt.

Het afval wordt bovenaan het wervelbed toegevoerd. Het ondergaat door de turbulentie een intensieve menging met het zand, waarbij een goede warmteoverdracht plaatsgrijpt. De organische fractie van het afval vergast hierdoor en ontbrandt. Vliegassen worden met de rookgassen meegevoerd. Bodemassen bezinken in het bed en worden door continue of discontinue zeving uit het zand verwijderd. De efficiënte warmteoverdracht die in het wervelbed plaatsvindt, resulteert in een goede uitbrand.

De temperatuur in het wervelbed bedraagt typisch 800 – 900°C. Hogere waarden zijn niet mogelijk, door het risico op sinteren en smelten van het zand.

19 01 19 wervelbedzand

135 8.16.2.1 Afval van de fysisch-chemische behandeling van afval (19 02)

Alle reststoffen van specifieke, fysicochemische (voor)behandelingen van afvalstoffen worden hieronder gerangschikt. Deze fysicochemische behandelingen kunnen gaan van scheiden en ontwateren tot neutralisatie en ontgifting. De eventuele eindproducten van deze processen, zijnde het verharde, gestabiliseerde of gedeeltelijk gestabiliseerde afval, dienen onder 19 03 gecodeerd te worden.

Afvalstoffen die gemengd worden met het oog op een betere verwerkingsmogelijkheid nadien, worden opgenomen onder code 19 02 03 (mengsel van ongevaarlijke afvalstoffen) of 19 02 04*

(mengsel dat ten minste één gevaarlijke afvalstof bevat). Het eindproduct van deze behandeling (indien gestabiliseerd of verhard materiaal) dient onder 19 03 opgenomen te worden indien het nog over afvalstoffen gaat (die uiteindelijk bijvoorbeeld gestort worden).

Allerhande slib dat resulteert uit de fysico-chemische behandeling van afvalstoffen wordt hetzij onder code 19 02 05* (slib van fysisch-chemische behandeling dat gevaarlijke stoffen bevat) gerangschikt, hetzij onder code 19 02 06 (niet onder 19 02 05 vallend slib van fysisch-chemische behandeling).

Vloeibare chemische reststoffen die overblijven na scheiding (vb. decantatie, centrifugatie) worden ingedeeld onder code 19 02 07* (door afscheiding verkregen oliën en concentraten).

Brandbare reststoffen die, na behandeling van de oorspronkelijke afvalstof, nog overblijven, worden in 3 groepen onderverdeeld :

19 02 08* vloeibaar brandbaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat;

19 02 09* vast brandbaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat;

19 02 10 niet onder 19 02 08 en 19 02 09 vallend brandbaar afval (zonder gevaarlijke stoffen).

Andere resten met gevaarlijke stoffen worden opgenomen onder code 19 02 11* (overig afval dat gevaarlijke stoffen bevat), andere resten zonder gevaarlijke stoffen onder code 19 02 99 (niet elders genoemd afval).

8.16.2.2 Gestabiliseerd, verhard afval en verglaasd afval (19 03 en 04)

Onder deze noemer wordt afval ondergebracht dat door één of ander fysisch en/of chemisch proces zodanig behandeld is dat de fysische toestand van het afval en/of de mobiliteit van aanwezige polluenten veranderd is.

Verhard afval

Verhard afval heeft enkel een fysische wijziging ondergaan, bijvoorbeeld door passage via een filterpers of door andere compactering. Ook het toevoegen van kalk aan een slib kan de steekvastheid (en dus de stortbaarheid) verhogen. Het toevoegen van kalk heeft in dit laatste geval ook een stabiliserend effect, aangezien door de pH-verhoging de microbiële activiteit geremd wordt.

Aangezien door verharding de chemische samenstelling van een afvalstof niet wijzigt,

veranderen ook de uitloogkenmerken en de gevaarskenmerken van die afvalstof niet. Een als gevaarlijk ingedeelde afvalstof blijft daarom na verharding nog steeds gevaarlijk.

19 03 06* als gevaarlijk ingedeeld afval dat verhard is;

19 03 07 niet onder 19 03 06 vallend verhard afval.

Gestabiliseerd afval

In gestabiliseerd afval daarentegen is door chemische omzettingen de mobiliteit van de polluenten kleiner geworden. Toevoegstoffen die men gebruikt om te stabiliseren zijn bijvoorbeeld kalk (microbiologische omzettingen worden beperkt) en cement (uitlogende componenten worden geïmmobiliseerd).

Deze chemische omzettingen hebben tot gevolg dat de chemische samenstelling van een afvalstof wijzigt en dat hierdoor ook het gevaarlijk karakter kan wegvallen. Zolang echter het gevaarlijk karakter van een afvalstof niet volledig verdwenen is, met andere woorden wanneer

een gevaarlijke afvalstof slechts gedeeltelijk gestabiliseerd is, blijft de afvalstof in te delen als gevaarlijk afval.

Na een volledige stabilisatie, dit wil zeggen een immobilisatie van gevaarlijke stoffen en/of een volledige omzetting van gevaarlijke stoffen in niet gevaarlijke, bekomen we een niet-gevaarlijke afvalstof.

19 03 04* als gevaarlijk ingedeeld afval dat gedeeltelijk gestabiliseerd is;

19 03 05 niet onder 19 03 04 vallend gestabiliseerd afval.

Verglazingsafval

In Vlaanderen zijn er, voor zover ons bekend, geen verglazingsinstallaties actief. In Nederland worden, door de firma Edelchemie (Panheel), fotografische afvalstoffen behandeld. Een deel van het proces bestaat uit het verglazen van bodemassen, afkomstig van de pyrolyse van metaalsulfiden, tot bouwmateriaal. Door de aard van het verglazen (verharding en chemische immobilisatie), is verglaasd afval steeds als niet-gevaarlijk te beschouwen.

19 04 01 verglaasd afval;

19 04 02* vliegas en ander rookgasreinigingsafval (lees: “van de verglazingsactiviteiten”);

19 04 03* niet-verglaasde vaste fase (vb. metaalsulfiden in het proces van Edelchemie);

19 04 04 waterig vloeibaar afval van het ontlaten van verglaasd afval.

8.16.2.3 Afval van de aërobe of anaërobe behandeling van afval (19 05 en 06) Aërobe behandeling

Hier wordt enkel de aërobe behandeling van vast afval in beschouwing genomen, met andere woorden de eigenlijke compostering. De aërobe behandeling van slib in beluchtingsbekkens komt onder waterzuivering aan bod (hoofdstuk 8.17). Compostering kan gezien worden als een (partiële) oxidatie van organisch materiaal. Vermits het om een biologisch proces gaat, door middel van microörganismen, wordt het gekenmerkt door een relatief lage temperatuur (< 80°C) en een beperkte reactiesnelheid. De biodegradeerbare fractie wordt hierbij omgezet in CO2 en anorganische (minerale) componenten. Door de verhoogde temperatuur worden potentieel pathogene micro-organismen gedood en wordt water verdampt. Uit het niet of moeilijk afbreekbaar materiaal en door de microbiële aanmaak van polymeren (humificatie), ontstaat een donkere, amorfe massa.

Gezien zuivere compost het eindproduct is en als secundaire grondstof als bodemverbeterend middel wordt ingezet, is voor dit eindproduct geen afvalcode voorzien. Indien echter deze compost om één of andere manier afgekeurd wordt, dient ze wel als afvalstof opgenomen te worden. De afvalstoffen die hier ingedeeld moeten worden zijn echter voornamelijk de niet composteerbare resten die afgescheiden worden voor, tijdens of na het composteringsproces.

19 05 01 niet-gecomposteerde fractie van huishoudelijk en soortgelijk afval;

19 05 02 niet-gecomposteerde fractie van plantaardig afval, dierlijk afval;

19 05 03 afgekeurde compost;

19 05 99 niet elders genoemd afval

Percolaat van compostering kan indien elders verwerkt aangeduid worden met de code 16 10 02. Voor lokaal te zuiveren percolaat is geen specifieke code van toepassing en moet

noodgedwongen code 19 05 99 gebruikt worden.

Anaërobe behandeling (“vergisting”)

Bij anaërobe digestie, ook vaak vergisting genoemd, wordt biomassa in afwezigheid van zuurstof afgebroken. Ongeveer 50 - 60% van de afbreekbare organische koolstof wordt hierbij omgezet in biogas. De vergisting resulteert in een aanzienlijke volumevermindering van het organisch materiaal.

19 06 03 vloeistof verkregen bij de anaërobe behandeling van stedelijk afval;

137 19 06 04 digestaat van de anaërobe behandeling van stedelijk afval;

19 06 05 vloeistof verkregen bij de anaërobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval;

19 06 06 digestaat van de anaërobe behandeling van dierlijk en plantaardig afval;

19 06 99 niet elders genoemd afval (vb. afgescheiden grove delen).

8.16.2.4 Afval van de shredding van metaalhoudend afval (19 10)

Shredding van metaalhoudend afval gebeurt voornamelijk met het oog op afscheiding van het ferro-deel, dat dan bij de schroothandelaars of rechtstreeks bij de verwerkers (staalindustrie) wordt afgezet. Als inputstromen kunnen onder andere autowrakken en elektrische/elektronische apparatuur worden ingezet. In principe moeten de inkomende afvalstromen ontdaan zijn van alle gevaarlijke afvalstoffen.

De reststoffen van deze activiteit worden ingedeeld in deze EURAL-rubriek. Het gaat hier over het lichte shredderresidu (fluff, 19 10 04) en het zware shredderresidu bestaande uit

ferrometalen (19 10 01), non-ferro’s (19 10 02) en andere materialen (19 10 06).

De samenstelling van shredderafval, zowel op deelstroom-niveau als op componenten-niveau, varieert sterk, afhankelijk van de herkomst.

.

8.16.2.5 Afval van de regeneratie van olie (19 11)

Om afvalolie te regeneren kunnen diverse processen worden gebruikt, maar de meeste

processen bevatten een destillatiestap, om de verschillende kooktrajecten uit de afgewerkte olie te scheiden. De destillaten die op deze wijze bekomen worden, kunnen ingezet worden bij de aanmaak van nieuwe basisolie. De destillatiestap wordt voorafgegaan door een aantal specifieke voorbehandelingen, die van installatie tot installatie kunnen verschillen.

De belangrijkste processtappen zijn : 1) Toevoegen van NaOH

Voorafgaandelijk aan bewerking wordt de afgewerkte olie meestal behandeld met NaOH om de aanwezige organische zuren te neutraliseren. Deze zuren zouden anders verderop in het behandelingsproces corrosie kunnen veroorzaken.