• No results found

Geen afval Afval

Categorie 3-materiaal zijn dierlijke bijproducten die geen ernstig gevaar opleveren voor de verspreiding van op mens of dier overdraagbare ziekten, zoals afval van voor menselijke

9.2 Grafische sector

9.2.1 Sector- en procesbeschrijving met bespreking van afvalstoffen

In de grafische sector worden verschillende deelprocessen in beschouwing genomen :

― voorbereiding;

― vormvervaardiging (in metaal, rubber, kunststof);

― drukproces (offset, diepdruk, flexo, zeefdruk, digitaal).

9.2.1.1 Voorbereiding

De voorbereiding omvat het geheel van handelingen die leiden tot het vervaardigen van de drukvorm. Waar vroeger fotografische film werd gebruikt als middel om de tekst en beelden te verwerken en een drukplaat te maken, gebeurt de voorbereiding nu hoofdzakelijk digitaal.

Teksten en beelden worden gedigitaliseerd, vervolgens via geïntegreerde computersystemen (Desktop publishing, DTP) bewerkt en tot pagina’s opgemaakt, en vervolgens rechtstreeks afgedrukt (digitaal drukken) of naar een drukvorm gezet (computer to plate, CTP).

Aan digitale drukvoorbereiding zijn geen sectorspecifieke afvalstoffen verbonden. In bedrijven waar nog met fotografische film gewerkt wordt, zijn onder meer volgende afvalstoffen relevant:

films, fotografisch papier, montagefolie, maskerfolie, fixeermiddel, ontwikkelaar, activator, additieven, poetsdoeken, spoelwater van ontwikkelingsmachines en andere afvalstoffen gerelateerd aan fotografische processen.

Specifieke EURAL-codes voor deze afvalstoffen zijn :

09 01 01* ontwikkelvloeistof en activatoroplossing op basis van water (na ontwikkeling);

159 09 01 03* ontwikkelvloeistof op basis van oplosmiddelen (na ontwikkeling);

09 01 04* fixeervloeistof (na ontwikkeling);

09 01 05* bleek- en bleekfixeervloeistof (na ontwikkeling);

09 01 06* zilverhoudend afval van ter plaatse behandeld fotografisch afval;

09 01 07 fotografische film en papier die zilver of zilververbindingen bevatten (niet ontwik-kelde films en papier);

09 01 08 fotografische film en papier zonder zilver of zilververbindingen (afgewerkte, ontwik-kelde films en papier);

09 01 13* niet onder 09 01 06 vallend waterig vloeibaar afval van ter plaatse uitgevoerde te-rugwinning van zilver;

09 01 99 niet elders genoemd afval (vb. montagefolie, maskerfolie, ...).

Indien montagefolie selectief wordt ingezameld (eventueel met andere zuivere

kunststofstromen) dient dit onder code 20 01 39 (kunststoffen) te worden opgenomen.

Resten van activator of andere chemische additieven, evenals niet gebruikte fixeeroplossing of ontwikkelaar, moeten onder EURAL-rubriek 16 05 (bij afgedankte, gevaarlijke chemicaliën) opgenomen worden.

Lege verpakkingen en poetsdoeken dienen onder EURAL-rubrieken 15 01 en 02 als gevaarlijk afval ingedeeld te worden.

Filmafval van oude of intussen gedigitaliseerde stocks dient onder respectievelijk onder code 09 01 07 voor niet-ontwikkelde films en code 09 01 08 voor ontwikkelde films.

9.2.1.2 Vormvervaardiging

Afhankelijk van de gebruikte druktechniek bestaan de drukplaten uit andere materialen.

De offset drukplaten bestaan meestal uit platgewalst aluminium waarop een laag

fotopolymeren is aangebracht. Nadat via een laser het beeld op de plaat is overgebracht, dient de rest van de fotopolymeren weggespoeld te worden. Het spoelwater wordt gerecycleerd en hergebruikt Er bestaan ook enkele alternatieve technieken, zoals de waterloze offset

druktechniek die gebruik maakt van siliconen en waar de platen niet gespoeld dienen te

worden. De belangrijkste afvalstoffen bij offset zijn aluminiumplaten, ets – en correctiemiddelen, poetsdoeken en verontreinigd spoelwater.

Bij flexo worden zowel rubberen als fotopolymeren drukvormen gebruikt. Bij de rubbervorm wordt het beeld via een laser in het rubber gegraveerd. Een fotopolymeren drukvorm wordt met UV-licht belicht, waarna de niet-belichte delen worden weggeblazen of weggespoeld. De belangrijkste afvalstoffen bij flexo zijn spoelwater, rubberresten, afvalwater met

prepolymeerresten, polymeerresten, harsresten, matrijsresten (karton met hars) en vervuilde poetsdoeken.

Bij diepdruk worden verkoperde drukcilinders geëtst of gegraveerd. Daarna worden ze

galvanisch bedekt met een extra chroomlaag om de cilinder te harden en beschermen tegen de wrijving tijdens het drukproces. Na het drukken wordt de chroomlaag verwijderd, en de

bovenste koperlaag via frezen verwijderd en gepolijst zodat het beeld verdwijnt en de cilinder voor een nieuwe drukopdracht gebruikt kan worden. De belangrijkste afvalstoffen bij diepdruk zijn chroomzouten voor aanmaak van chroombaden, koperzouten voor aanmaak koperbad, nikkelzouten voor aanmaak nikkelbad, ijzerchloride (etsvloeistof), hydroxideslib, koperslijpsel, alkalisch ontvettingsmiddel, correctiemiddelen, koperbad, nikkelbad, ontchromingsvloeistoffen, ontvettingsmiddelen, vervuilde poetsdoeken, additieven voor verschillende baden,

afdekkingsvloeistof ontvettingsbad, zuren, pigmentfilm, polijstpasta, glijmiddel voor gravurewalsen, reductiemiddel voor chroombadvloeistof en spoelwater.

Bij zeefdruk wordt de drukvorm aangebracht in een aluminium raam dat bespannen is met een gaas. Meestal wordt bewerkt nylongaas gebruikt, maar ook metalen of zijden gaas komen voor.

Het gaas wordt vetvrij gemaakt en vervolgens wordt een lichtgevoelige emulsie aangebracht.

Daarna wordt het gaas belicht, eventueel bijgewerkt en tenslotte afgespoeld met water. Voor bepaalde toepassingen kan het beeld rechtstreeks via laser op de zeef worden belicht zonder

tussenstap met een film of ander tussenmedium. Zeefdrukramen kunnen veelvuldig worden hergebruikt. De belangrijkste afvalstoffen zijn gebruikt zeefdrukgaas, vervuild spoelwater, solventen, fotografische films en afvalwater (mogelijk vervuild met sporen van inkt, zilveremulsie, reinigingsmiddelen).

Specifieke EURAL-codes voor deze afvalstoffen zijn :

08 03 16* afval van etsoplossingen (diepdrukplaten);

08 03 19* dispersieolie (offset);

09 01 02* ontwikkelvloeistof voor offsetplaten op basis van water;

09 01 06* zilverhoudend afval van ter plaatse behandeld fotografisch afval;

09 01 07 fotografische film en papier die zilver of zilververbindingen bevatten (niet ontwik-kelde films en papier);

09 01 08 fotografische film en papier zonder zilver of zilververbindingen (afgewerkte, ontwik-kelde films en papier);

09 01 13* niet onder 09 01 06 vallend waterig vloeibaar afval van ter plaatse uitgevoerde te-rugwinning van zilver;

14 06 02* overige gehalogeneerde oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen (vb. PER-spoelmiddel voor flexodrukvormen);

14 06 03* overige oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen (vb. butanol);

16 02 16 niet onder 16 02 15 vallende uit afgedankte apparatuur verwijderde onderdelen (vb. UV-lampen).

Diverse afvalstoffen uit chemische oppervlaktebehandeling van metalen, EURAL-rubriek 11 01 (zie onder 9.5.) zijn ook van toepassing. Ook afvalstoffen uit mechanische oppervlaktebehande-ling van metalen (vb. bij het graveren), EURAL-rubriek 12 01 (zie onder 0.) komen vrij.

Verpakking, poetsdoeken en filtermateriaal moeten ingedeeld worden onder EURAL-rubrieken 15 01 en 15 02.

Resten van fotopolymeer en andere chemicaliën dienen als chemisch afval te worden afge-voerd (EURAL-rubriek 16 05).

Rubberen cliché-vormen of uitgeharde polymeren kunnen als selectief ingezamelde kunststof-fractie worden opgenomen onder EURAL-code 20 01 39 (kunststoffen).

Afval van koperen drukvormen (diepdruk), aluminium drukplaten (offset), Torayplaten of ZnO-platen kunnen als metaal afval selectief worden ingezameld en afgevoerd (EURAL-code 20 01 40).

9.2.1.3 Drukproces

Bij offset bevat de drukplaat wateraantrekkende delen (die geen beeld bevatten) en waterafsto-tende delen (die het te drukken beeld omvatten). De plaat wordt vochtig gemaakt, zodat de inkt alleen op de waterafstotende delen van de plaat zal hechten. Vervolgens wordt de inkt via een rubberdoek aangebracht op het papier of karton. In het vochtwater zitten meestal stoffen die de oppervlaktespanning beïnvloeden zoals isopropylalcohol, en andere toevoegingsmiddelen. De belangrijkste afvalstoffen bij het offsetprocédé zijn : inkt-, vernis en dispersielakresten, papieraf-val, vervuilde reinigingsmiddelen (vb. isopropanol), poetsdoeken en vochtwater.

Bij flexo liggen de drukkende delen verhoogd op de drukvorm. De beïnkting gebeurt meestal onrechtstreeks via een rasterwals en het contact met papier of karton gebeurt door een tegendrukcilinder. De meest voorkomende afvalstoffen zijn: inkt- en lakresten (op basis van oplosmiddel of waterbasis), resten van papier, kunststof en textiel, oplosmiddelresten, oude flexovormen (zie ook bij vormvervaardiging), destillatieresiduen, vervuilde poetsdoeken en reinigingsmiddelen.

Bij diepdruk De diepdrukcilinder loopt door een inktbak waaruit hij overvloedig inkt opneemt.

De overtollige inkt wordt verwijderd door een rakel en vervolgens wordt het papier door een tegendrukcilinder tegen de drukcilinder aangedrukt en bedrukt. De belangrijkste afvalstoffen zijn inkten, resten van oplosmiddel (vb. tolueen), resten van papier, cellofaan, kunststof en

aluminiumfolie, slib met inkt, actieve kool met VOS, destillatieresidu en poetsdoeken.

161 Bij zeefdruk wordt gebruik gemaakt van het doordrukprincipe. De inkt wordt op de zeef ge-bracht en met een rakel over de drukvorm gestreken. In een tweede beweging wordt met de ra-kel druk uitgeoefend waardoor een contact tussen de inkt in de zeef en het te bedrukken sub-straat wordt gerealiseerd. Op de plaatsen waar geen verharde delen aanwezig zijn (de afbeel-ding) wordt de inkt door de drukvorm gedrukt. Na gebruik worden de zeefdrukramen gereinigd met oplosmiddelen en vervolgens met water nagespoeld. De belangrijkste afvalstoffen zijn res-ten van inkres-ten, lakken en vernissen, reinigingsmiddelen, oplosmiddelen, VOS, vervuilde poets-doeken, resten van papier, kunststof en textiel, en vervuild spoelwater.

Bij digitaal drukken wordt geen gebruik gemaakt van een drukvorm, maar wordt het beeld rechtstreek via toner of inkt aangebracht. De belangrijkste afvalstoffen zijn gebruikte toners, inktafval, papierafval, VOS, reinigingsmiddelen en poetsdoeken.

Specifieke EURAL-codes voor deze afvalstoffen zijn :

08 03 07 waterig slib dat inkt bevat (van reiniging);

08 03 08 waterig vloeibaar afval dat inkt bevat (van spoeling);

08 03 12* inktafval dat gevaarlijke stoffen bevat;

08 03 13 niet onder 08 03 12 vallend inktafval;

08 03 14* inktslib dat gevaarlijke stoffen bevat;

08 03 15 niet onder 08 03 14 vallend inktslib;

08 03 19* dispersieolie (bij offset);

14 06 02* overige gehalogeneerde oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen (vb. TRI als verdunnings- of reinigingsmiddelen);

14 06 03* overige oplosmiddelen en mengsels van oplosmiddelen (vb. isopropanol);

16 02 15* uit afgedankte apparatuur verwijderde gevaarlijke onderdelen;

16 02 16 niet onder 16 02 15 vallende uit afgedankte apparatuur verwijderde onderdelen.

Lege verpakkingen, vervuilde poetsdoeken en filtermateriaal dienen onder EURAL-rubrieken 15 01 en 15 02 te worden ingedeeld.

Resten van chemicaliën dienen onder EURAL-rubriek 16 05 te worden opgenomen.

Lege toners en cartridges horen onder EURAL-rubriek 16 02 15* (gevaarlijk) of 16 02 16 (onge-vaarlijk). Ze zijn al dan niet gevaarlijk afhankelijk van welke inkt werd gebruikt. Indien niet gewe-ten is of het al dan niet om gevaarlijke inkgewe-ten gaat, dienen de toners of cartridges als gevaarlijk ingedeeld te worden.

Restanten van de drukdragers horen onder EURAL-rubiek 20 01, met name papier- en karton-afval hoort onder code 20 01 01, textielkarton-afval onder code 20 01 11, kunststofkarton-afval onder code 20 01 39.

Lege inktcartridges van bedrijven die ingezameld worden met de bedoeling om opnieuw ge-vuld te worden, worden NIET als afval aanzien, onder volgende voorwaarden :

― het gaat over intacte, niet beschadigde, lege cartridges;

― de cartridges zijn goed verpakt zodat ze niet beschadigd kunnen worden;

― er mogen geen andere afvalstoffen worden meegenomen;

― de opgehaalde cartridges worden RECHTSTREEKS afgevoerd naar de hervuller;

― de hervulde cartridges moeten als dusdanig herkenbaar zijn voor de koper.

Indien NIET aan deze voorwaarden wordt voldaan, dienen de cartridges WEL als afval te wor-den beschouwd.

9.2.2 Overzicht van mogelijke afvalstoffen

In onderstaand overzicht worden de sectorspecifieke afvalstoffen nog een samengevat. Voor de niet-sectorspecifieke afvalstoffen, zoals verpakkingen, kantoor- en kantine-afvalstoffen, afval van onderhoud van machines, enz. verwijzen we naar hoofdstuk 8 uit deze handleiding.