• No results found

Soortgerichte monitoring (fauna en flora)

Het voorkomen van een aantal soorten (indicator-, doel- en/of aandachtsoorten) zal op geregelde tijdstippen worden opgevolgd. In eerste instantie moet dit een beter beeld geven over de toestand en evolutie van de doel- en aandachtsoorten op zich. In tweede instantie vertelt de aanwezigheid van bepaalde (indicator)soorten ook wat meer over de kwaliteit en toestand van de natuur in het gebied of van specifieke natuurtypen in het gebied (en kan de link gelegd worden met gevoerde beheer).

6.6.1 Multi-soortenmonitoring (fauna)

Voor de soortgerichte monitoring wordt gebruik gemaakt van een multi-soortenbenadering waarbij een beperkte set van indicatieve soorten uit verschillende soortengroepen worden opgevolgd (Van Dyck et al. 2001). De multi-soortenbenadering richt zich vnl. op de informatie-inhoud van soorten. Er wordt gebruik gemaakt van een set van soorten uit verschillende taxonomische groepen die samen drager zijn van meer en vooral complementaire informatie.

Voor een dergelijke soortenbenadering kan gebruik gemaakt worden van de multi-soortenlijsten (fauna) opgemaakt door De Cock et al. (2008), die bedoeld zijn voor het

136 Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle www.inbo.be

opvolgen en evalueren van de kwaliteit van specifieke natuur(doel)typen. Minimaal dient de aan- of aanwezigheid van de soorten uit de multi-soortengroepen (per doeltype) jaarlijks opgevolgd worden. Bij voorkeur worden echter meer precieze aantalsgegevens verzameld bv. aan de hand van territoriumkartering (broedvogels – zie § 6.6.3) of telroutes (ongewervelden – zie § 6.6.4). Voor de samenstelling van de multi-soortenlijsten wordt verwezen naar De Cock et al. (2008). De beschikbare multi-soortenlijsten voor volgende natuur(doel)typen zijn van toepassing voor het militair domein (tussen haakjes wordt het overeenkomstige N2000-habitattype vermeld:

 Droog heischraal grasland (6230)

 Struisgrasland (6230) gedetailleerd opvolgen van alle vermelde soorten een arbeidsintensieve aangelegenheid is en enige specialistische soortenkennis vereist is. Indien de jaarlijkse opvolging van de multi-soortengroepen als te tijdrovend wordt ingeschat, kan men zich beperken tot een minder frequente opvolging (bv. 3 tot 5 jaarlijks) van de multisoortengroepen. Minimaal dient de opvolging van een beperkt aantal gebiedsspecifieke doel- en aandachtsoorten te gebeuren zoals voorzien in § 6.6.2, waarbij ook meerdere soorten uit de multi-soortengroepen zijn opgenomen. Het niet opvolgen van alle faunasoorten uit de multi-soortenlijsten opgesteld door De Cock et al. (2008) (zie § 6.6.1) betekent echter een verlies van informatie-inhoud i.f.v. de evaluatie van de kwaliteit van specifieke natuurtypen. Er wordt evenwel nog steeds heel wat informatie vergaard over de aanwezigheid van specifieke habitataspecten van de soorten die wel worden opgevolgd.

6.6.2 Monitoring van doel- en aandachtsoorten

Voor de soortgerichte monitoring werd gepoogd een praktische en haalbare soortenlijst van op te volgen doel- en aandachtsoorten op te stellen, op maat van het gebied. De lijst beperkt zich tot enkele zeer goed herkenbare en karakteristieke soorten voor de beoogde natuurdoeltypes, aangevuld met specifieke doelsoorten (vaak Rode Lijst-soorten), habitatrichtlijnsoorten of andere specifieke aandachtsoorten. Deze lijst werd samengesteld op basis van volgende criteria:

 Een op te volgen soort moet typisch zijn voor 1 of hooguit enkele vegetatietypes;

 De soort moet goed herkenbaar zijn;

 De soort moet vindbaar zijn (zonder speciale vangsttechnieken, geen verborgen levensstijl);

 De soort mag niet té zeldzaam en niet té algemeen zijn;

 De aanwezigheid van de soort moet een indicatie geven over de kwaliteit van zijn leefgebied;

 Doelsoorten uit het beheerplan (veelal Rode Lijst-soorten)

 Soorten die op de Bijlage van een Europese habitatrichtlijn staan.

Op basis van deze criteria werd onderstaande lijst bekomen. De lijst is hoofdzakelijk beperkt tot vogels, libellen, dagvlinders, sprinkhanen en hogere planten. Volgende soorten zullen jaarlijks worden opgevolgd:

www.inbo.be Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle 137

Minimaal dient jaarlijks de aan- of afwezigheid van deze soorten vastgesteld te worden. Het is echter aan te bevelen een meer gedetaileerde inschatting van de talrijkheid te bekomen.

Voor broedvogels is een nauwkeurig inschatting van het aantal broedparen mogelijk via territoriumkartering (zie § 6.3.3). Voor andere soortengroepen zoals bv. dagvlinders en sprinkhanen is het lopen van een vaste monitoringroute aangewezen (zie § 6.4.4). Sommige soorten (bv. Heideblauwtje, Groentje) zijn echter in dermate lage aantallen aanwezig dat het uitstippelen en lopen van een route voorlopig weinig zinvol lijkt. Wel is het nuttig de waarnemingen jaarlijks te noteren en op kaart op te tekenen om toch een beter beeld van de verspreiding en de aantallen te bekomen. Gekende vindplaatsen (voormalige waarnemingen) dienen jaarlijks bezocht te worden.

Bovenstaande lijst kan desgevallend aangevuld worden met andere aandachtsoorten, afhankelijk van de beschikbare tijd en middelen.

6.6.3 Territoriumkartering bijzondere broedvogels

Jaarlijks wordt een selectie van karakterisiteke broedvogelsoorten opgevolgd aan de hand van territoriumkartering. Tijdens verschillende bezoekrondes worden waarnemingen die wijzen op de aanwezigheid van een territorium of de aanwezigheid van nest ingetekend op een gedetailleerde luchtfoto. Op die manier kunnen territoria worden afgebakend en wordt informatie verkregen over het aantal en de verspreiding van de getelde broedvogels.

Territoriumkartering wordt beschouwd als de meest universele en betrouwbare methode (Hustings et al. 1985). Voor een meer uitgebreide beschrijving van deze methode wordt verwezen naar Van Dijk (2004) of Vermeersch et al. (2000).

Volgende soorten worden jaarlijks geteld: Boomleeuwerik, Boompieper, Roodborsttapuit, Nachtzwaluw, Gekraagde roodstaart, Veldleeuwerik, Wulp.

6.6.4 Telroutes voor opvolgen van dagvlinders en sprinkhanen

Bij insecten is het meestal onmogelijk om de grootte van een populatie precies vast te stellen. Om toch een idee van de evolutie van de aantallen te krijgen, worden aantal geteld op vooraf bepaalde, vaste telroutes. Hierbij worden verspreid in het gebied enkele telroutes gelopen van 50-500m, waarbij alle exemplaren van de te monitoren soort(en) die worden waargenomen binnen een denkbeeldige kooi rondom de waarnemer (10 m voor en 5m aan weerszijden van de waarnemer) geteld worden. Dagvlinders worden visueel geteld.

Sprinkhanen kunnen zowel visueel als auditief geteld worden.

6.6.5 Monitoring van korstmossen

Gezien de uitzonderlijk waardevolle (terrestrische) korstmosvegetaties in de stuifduinen en prioniersgraslanden op het militair domein, is het opvolgen van de korstmosflora sterk aangewezen. Vooraleer te starten met de monitoring ervan is eerst een verdere uitgebreide inventarisatie noodzakelijk. Monitoring van de korstmosvegetaties kan gebeuren a.h.v.

permanente kwadraten (PQ’s). Hier kan best beroep gedaan worden op iemand met de nodige soortenkennis wat korstmossen betreft.

6.6.6 Monitoring van bodembewonende ongewervelden

Recente inventarisaties hebben aan het licht gebracht dat op het militair domein een zeer waardevolle invertebratengemeenschap voorkomt met tal van zeldzame en bedreigde

138 Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle www.inbo.be

soorten. Een ecologisch zeer belangrijke groep betreft de bodembewonende ongewervelden, met soortengroepen als loopkevers, spinnen en mieren als belangrijk(st)e vertegenwoordigers. Voor deze soortengroepen werd vastgesteld dat een groot aantal karakteristieke soorten van heide, (hei)schraal grasland en stuifzandbiotopen voorkomt, waaronder tal van Rode Lijstsoorten. Naar Vlaamse normen kan het militair domein als een

‘hotspot’ beschouwt worden voor deze soortgroepen, vooral wat betreft het aantal karakteristieke en bedreigde soorten. Het voorkomen van de typische, habitatspecifieke soorten is vaak afhankelijk van het gevoerde beheer. Vele soorten kunnen als indicator fungeren voor de kwaliteit van een vegetatie of de aanwezigheid van een specifieke vegetatiestructuur en kunnen waardevolle informatie opleveren over de toestand van de biotopen waarin ze voorkomen. Opvolgen van deze soortengemeenschappen is dan ook een waardevolle aanvulling op de standaardmonitoring van vegetaties en (doel)soorten van meer

‘toegankelijkere’ soortengroepen

Voor deze soortengroepen bestaan reeds goede inventarisatiegegevens verkregen d.m.v.

(gebiedsdekkend) gestandaardiseerd bodemvalonderzoek (uitgevoerd door Maarten Jacobs).

Voordeel van deze inventarisatiemethode is dat dit onderzoek op dezelfde wijze in de toekomst herhaald kan worden. Er wordt naar gestreefd om dergelijke (gebiedsdekkende) inventarisatie om de 10-15 jaar te herhalen (met vangstations op dezelfde locaties en over eenzelfde vangstperiode). Bij dit bodemvalonderzoek wordt (bij voorkeur) gewerkt met een vangstperiode van 1 jaar waarbij per vangstation een serie van van drie vangpotten wordt ingegraven in de bodem en gevuld wordt met een fixatievloeistof. Voor dit onderzoek dient beroep gedaan te worden op iemand met gespecialiseerde soortenkennis.

6.6.7 Intekenen van doelsoorten op kaart

Naast het opvolgen van aanwezigheden of aantallen van (doel)soorten is het ook van belang de ruimtelijke verspreiding van soorten op te volgen, m.n. voor op gebiedsniveau schaarse tot zeer zeldzame soorten. Een eenvoudige methode om de verspreiding van soorten in het gebied op te volgen, is het regelmatig in kaart te brengen van vindplaatsen. Dit gebeurt door in het juiste seizoen gericht naar bepaalde soorten op zoek te gaan in het gebied, en alle waarnemingen zo precies mogelijk op kaart te zetten. Dit laat toe om de kern van de popluatie te bepalen, veranderingen op te merken, en relaties te ontdekken met de toestand van de vegetaties of met het gevoerde beheer (Vanreusel 2009). Waarnemingen op deze manier verzameld mogen echter niet altijd zomaar met elkaar vergeleken worden over jaren heen. In sommige jaren wordt misschien meer gezocht, in andere jaren minder, of de weersomstandigheden zijn zeer verschillend. Voor alle in § 6.6.2 vermelde doel- en aandachtsoorten worden de vindplaatsen jaarlijks op kaart ingetekend.

www.inbo.be Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle 139

7 Kostenraming

Een kostenraming voor de gehele planperiode (20 jaar) is een moeilijke oefening. Enerzijds is het niet mogelijk om eventuele toekomstige prijsevoluties van beheeringrepen in rekening te brengen. Daarnaast wordt een flexibel beheer nagestreefd waarbij kan ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen en nieuwe beheerinzichten. Omwille van deze onzekerheden wordt enkel een kostprijs geschat voor de belangrijkste beheermaatregelen die in de loop van de planperiode zullen worden uitgevoerd.