• No results found

4.2 Natuurbeheer

4.2.4 Soortgerichte beheermaatregelen

4.2.4.1 Algemene faunagerichte beheermaatregelen 4.2.4.1.1 Belang van nectarplanten

Nectarbronnen vormen een belangrijke habitatcomponent van heel wat insectensoorten.

Hoewel tijdens de bloeiperiode van Struikhei een groot nectaraanbod aanwezig is, kunnen heideterreinen in de rest van het actieve seizoen (lente-begin zomer) een heel nectarme omgeving vormen. Behoud van bloemrijke en ruigere delen in de graslanden, vrijstellen en behoud van belangrijke nectarplanten in de bosranden zoals wilg, braam en Sporkehout zijn hierbij van groot belang voor tal van nectarbehoevende soorten.

4.2.4.1.2 Belang van structuurbepalende elementen

Tal van soorten (o.a. Groentje, Nachtzwaluw, Boompieper, Boomleeuwerik, enz.) hebben baat bij de aanwezigheid van structuurelementen in de heide zoals boomopslag en verspreide bomen en struiken. Een aantal soorten (o.a. Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Harplus flavescens, enz.) hebben ook nood aan de aanwezigheid van voldoende open (stuif)zand.

4.2.4.1.3 Kleinschalig werken i.f.v. structuurvariatie

Grootschalige beheermaatregelen kunnen ongunstig zijn voor aanwezige populaties van fauna bepaalde faunasoorten. Vooral minder algemene en lokaal voorkomende soorten kunnen hierdoor verdwijnen. Een uniform beheer over een grote oppervlakte zorgt evenmin voor de nodige structuurvariatie. Kleinschalig werken geniet de voorkeur.

4.2.4.2 Nachtzwaluw [RL Bedreigd; Habitatrichtlijn Bijlage I]

Gerichte maatregelen kunnen er voor zorgen dat de huidige kleine populatie nog kan toenemen. De Nachtzwaluw is een broedvogel van vnl. structuurrijke heiden en open naaldbossen op zandgronden. De soort vertoont een voorkeur voor halfopen en gediversifieerde overgangen van open naar bos. De hoogste dichtheden komen voor in structuurrijke heide met 10 - 30 % boomopslag. Nachtzwaluwen hebben bovendien een voorkeur voor plaatsen waar droge, witte of gele dekzanden dagzomen.

Geschikte maatregelen zijn ten eerste het creëren van halfopen en geleidelijke overgangen tussen bos en heide; daarbij kan bv. een gegolfde of onregelmatige bosrand nagestreefd worden zodat de randlengte tussen bos en heide vergroot. Ten tweede is het creëren en behouden van zandige open plekken en het laten staan van bomen en bomengroepjes op de heide gunstig voor de soort.

110 Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle www.inbo.be

4.2.4.3 Boomleeuwerik [RL Bedreigd; Habitatrichtlijn Bijlage I]

Boomleeuwerik komt op het militair vliegveld op een kleine oppervlakte in relatief hoge dichtheden voor. De totale populatiegrootte is echter beperkt en onderhevig aan schommelingen. Uitbreiding van geschikt habitat kan zorgen voor een uitbreiding van de populatie. Boomleeuwerik verkiest open, droge heideterreinen en schraal begroeide duinen met verspreide boom- of struikopslag en kale zonbeschenen plekken. Het is een soort die vrij grote aaneengesloten ruimte nodig heeft.

Uitbreiding van geschikt leefgebied door kappen van (naald)bos met het oog op herstel van heide en schraal begroeide duinen is noodzakelijk. De soort heeft eveneens baat bij een bosrandbeheer dat streeft naar de ontwikkeling van halfopen en geleidelijke overgangen tussen bos en heide.

4.2.4.4 Gekraagde roodstaart [RL Kwetsbaar]

Gekraagde roodstaart komt nog relatief talrijk voor op en rondom het militair domein, vnl. in de open naaldbossen en halfopen, verbossende randzones en overgangen naar de open heide. De ondergroei van deze bossen is bij voorkeur niet al te weelderig. In de Kempen verkiest de soort lichte, halfopen eiken-berkenbossen of oude dennenbossen en gemengde bossen met veel open plekken. Een optimaal habitat bestaat uit overgangszones tussen heide en bos en licht beboste randen van zandverstuivingen en landduinen. Dichte naaldhoutbestanden worden vermeden.

Een aangepast bos- en bosrandbeheer kan zorgen voor de instandhouding van de populatie van deze kwetsbare soort. De geleidelijke omvorming en dunning van naaldhoutbestanden kan bijkomende geschikte biotopen (ijle bossen) opleveren. Het bosbeheer moet ruimte laten voor de aanwezigheid van dood hout en kan daarmee zorgen voor extra broedgelegenheid (holtes).

4.2.4.5 Groentje [RL Kwetsbaar]

Groentjes worden nog slechts sporadisch op het terrein waargenomen. Zonder een gericht beheer is de kans groot dat deze soort binnen afzienbare tijd uit het gebied zal verdwijnen.

Specifiek beheer in functie van deze soort is zeker nuttig aangezien tal van andere soorten hiervan mee profiteren.

Het Groentje leeft vnl. aan de rand van de heide, op de overgang naar bos en in structuurrijke heide met verspreide boomopslag. Belangrijk voor deze soort is het gecombineerd voorkomen van verschillende specifieke hulpbronnen: (1) voldoende nectarplanten (vnl. braam, sporkehout), (2) verspreid staande boompjes en struikjes die dienst kunnen doen voor de balts en als uitkijkplaats voor territoriale mannetjes, (3) voldoende waardplanten voor de rupsen (vnl. Gewone dophei, maar o.a. ook Sporkehout, Struikhei, Gewone brem en Gaspeldoorn) en (4) voldoende warme, zonbeschenen hoekjes.

Maatregelen voor het behoud van deze soort zijn in eerste instantie het behoud van opslag van verspreide struiken en boompjes op de heide. Het is evenwel wenselijk de successie niet te ver door te laten gaan waardoor het leefgebied dichtgroeit. Regelmatig kappen is nodig.

Ook het creëren van geleidelijke overgangen van bos naar heide is noodzakelijk voor de vlinders. Aanwezigheid van voldoende nectarplanten is eveneens belangrijk. Het vrijkappen van nectarplanten zoals Sporkehout of braamstruwelen in zonbeschenen bosranden kunnen voor de soort een nuttige maatregel zijn. Groentjes hebben bovendien een voorkeur voor vochtige heidebiotopen. Herstel en uitbreiding van vochtige heide zijn daarom noodzakelijk.

www.inbo.be Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle 111

4.2.4.6 Heideblauwtje [RL Kwetsbaar]

Heideblauwtjes worden jaarlijks slechts in kleine aantallen waargenomen. Vermoedelijk gaat het dan ook om een kleine en kwetsbare populatie. Een gericht beheer is noodzakelijk voor het voortbestaan van de soort op het militair domein.

Het heideblauwtje leeft in zowel droge als natte heidevegetaties, vaak op de overgang van droge naar natte heide. De soort verkiest een open structuurrijke heide met hier en daar kale grond en gebruikt hoofdzakelijk Gewone dophei en Struikhei als waardplant. De rupsen leven vooral op jonge heideplanten die in een lage vegetatie groeien of op kale grond staan.

Oude heidestruiken zijn niet voedzaam genoeg voor de rupsen. Voor het behoud van deze vlinder moet het beheer van de heide gericht zijn op het ontwikkelen of in stand houden van jonge successiestadia in zowel droge als natte heidevegetaties. Dit kan door kleinschalig plaggen en gefaseerd maaien. Plaggen zorgt voor de geschikte omstandigheden waar heideplanten kunnen kiemen vanuit de aanwezige zaadbank. Ook maaien kanvoor verjonging van de heide zorgen.

4.2.4.7 Heivlinder [RL Kwetsbaar]

De Heivlinder (RL Kwetsbaar) is iets talrijker aanwezig dan het Heideblauwtje, maar zelden worden grote aantallen genoteerd. Een gericht beheer moet zorgen voor het behoud van geschikt leefgebied voor deze soort. Als waardplant wordt vnl. schapegras gebruikt, maar ook andere grassen zoals struis- en zwenkgrassen worden gebruikt. Graspollen die omringd zijn naakte bodem of korte vegetatie genieten de voorkeur.

Een geschikt beheer moet ervoor zorgen dat schrale en lage vegetaties behouden blijven of gecreëerd worden met hier en daar open plekken. Ook een voldoende nectaraanbod tijdens de vliegperiode (juli – augustus) is belangrijk. Plaggen en gefaseerd maaien is nodig om de heide in een vroeg successiestadium te houden. Het verbossen van heide en dichtgroeien van open zand moet vermeden worden. In het leefgebied moet bovendien voldoende nectar te vinden zijn, evenals plaatsen met een kale bodem. Struiken of bomen op de heide bieden de vlinders beschutting en schaduw bij warm weer.

4.2.4.8 Heidesabelsprinkhaan [RL Zeldzaam]

Heidesabelsprinkhaan komt op het militair domein voor in een drietal gescheiden populaties.

Het is vooral een soort van vochtige heide. Door de verdroging van het terrein is nauwelijks nog vochtige heide aanwezig en leeft de soort nu teruggetrokken in een drietal gescheiden populaties in half-open, verboste en sterk vergraste locaties (schaduwrijker en dus een vochtiger microklimaat). Voor een duurzame overleving van de soort op lange termijn is herstel en uitbreiding van vochtige heidebiotopen noodzakelijk.

4.2.4.9 Klein warkruid [RL Kwetsbaar]

Klein warkruid is een éénjarige parasiet die voornamelijk op jonge struikhei te vinden is. Het voorkomen van Klein warkruid is dan ook sterk afhankelijk van het gevoerde beheer (Meulebroeck et al. 2006). Een kleinschalig en gefaseerd maaibeheer is nodig om de soort in stand te houden en uit te breiden. Een regelmatig maaibeheer zorgt voor lichtrijke openingen in de vegetatie, zodat Klein warkruid zich kan vestigen. Deze parasiet heeft slechts een beperkte verspreidingscapaciteit. Het verjongen van de heide dient te gebeuren binnen het bereik van bloeiende individuen. Maaien gebeurt best na de zaadzetting van Klein warkruid, in augustus-september. In functie van het voorkomen van Klein warkruid in het zuiden van bestand 5a, is het wenselijk dat hier een aangepast, kleinschalig en gefaseerd maaibeheer gevoerd te worden rondom de huidige groeiplaats van de soort.

112 Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle www.inbo.be

4.3 Bosbeheer