• No results found

2.3 Beschrijving van het biotisch milieu

2.3.4 Fauna

2.3.4.8 Mieren

Tabel 2.12 in bijlage 3 geeft een overzicht van de vastgestelde mieren op het militair domein. De tabel vermeldt tevens de Rode Lijststatus voor Vlaanderen (Dekoninck et al.

Foto 2.28: Tangpantserjuffer (Lestes dryas), een bedreigde soort die nog voorkomt aan een vennetje net buiten het militair domein. (Foto: M. Jacobs)

www.inbo.be Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle 71

2003). De gegevens werden bekomen door een bodemvalonderzoek in 2003 aangevuld met handvangsten (M. Jacobs) en werden op naam gebracht door J. Cortens.

Met een totaal van 29 vastgestelde soorten kan het vliegveld te Malle als een echte

mieren-‘hotspot’ voor Vlaanderen beschouwd worden. Er werden een groot aantal kwetsbare en bedreigde soorten vastgesteld, waarvan de meeste afhankelijk zijn van de droge heidevegetaties, heischrale graslanden, duingraslanden en lichtrijke bossen. Onderstaande bespreking van de verschillende soorten is gebaseerd op Dekoninck et al. (2003) en Schoeters & Vankerkhoven (2001).

Op het militair vliegveld komen verschillende vertegenwoordigers van het geslacht Myrmica (steekmieren) voor. Naast de algemene Gewone steekmier (M. rubra) komt de Zandsteekmier (M. sabuleti) voor. Dit is eveneens een algemene soort maar is specifiek gebonden aan (droge) zandbodems en komt talrijk voor in droge heidevegetaties en schrale graslanden. De soort mijdt nattere habitats, waar de Moerassteekmier (M. scabrinodis) dan weer veelvuldig voorkomt. De Bossteekmier (M. ruginodis) is een zeer algemene soort in de loof- en dennenbossen. Veel zeldzamer is o.m. de Lepelsteekmier (M. lonae; RL Bedreigd) die in tegenstelling tot zustersoort M. sabuleti koudere habitats prefereert zoals (vergraste) natte heide of xerotherme bossen. De Kokersteekmier (M. schencki) heeft een voorkeur voor droge heide met open plekken kaal zand of korstmossen. De soort vermijdt ruigere vegetaties en vergrassing heeft een negatieve invloed op de aanwezigheid van M. Schencki.

De Duinsteekmier (M. specoides) is een extreem thermofiele soort en prefereert stuifduinen, droge heide en schrale droge graslanden. De Kleine steekmier (M. rugulosa) is minder zeldzaam maar is wel een indicator voor voedselarme situaties: ze komt vooral voor in heischrale graslanden met een lage open begroeiing.

Ook de Sabelmier (Strongylognathus testaceus; RL Bedreigd) is een bijzonder zeldzame soort die uitsluitend voorkomt in uitgestrekte heidevegetaties. Het is een obligaat parasitaire soort bij mieren van het geslacht Tetramorium. Ze is dan ook vooral te vinden daar waar voldoende gastheernesten zijn. De aanwezige gastheersoort op het vliegveld is de Zwarte zaadmier (T. caespitum), een algemene soort op de zandgronden met een lichte voorkeur voor heidevegetaties en schrale graslanden.

Een andere zeer zeldzame parasiet op Zwarte zaadmier die recent (2008) op het militair domein werd gevonden is de Woekermier (Anergetes atratulus; RL Met uitsterven bedreigd).

Woekermieren foerageren zelden buiten het gastheernest en zijn daarom heel moeilijk te vinden. De soort is in Vlaanderen enkel bekend van enkele Limburgse locaties. De vondst soort van heidevegetaties en droge graslanden op

Foto 2.29: Bloedrode roofmieren (Formica sanguinea) met prooi (Driehoornmestkever). (Foto: M. Jacobs)

72 Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle www.inbo.be

zandbodems. De soort parasiteert vooral L. psammophillus en komt alleen voor als hoge nestdichtheden van de geschikte gastmiersoort voorkomen. De mieren komen dan ook alleen voor waar buntgrasvegetaties aanwezig zijn. De soort construeert haar nest vaak met een karakteristiek aardheuveltje waarvan de nestwand bestaat uit speeksel en samengeklit zand.

Op het vliegveld te Oostmalle zijn alle drie de in Vlaanderen voorkomende bosmieren terug te vinden. De aanwezig koepelnesten werden in kaart gebracht (zie kaart 2.26). De Zwartrugbosmier (F. pratensis) heeft een duidelijke voorkeur voor thermofiele, open habitats. De soort wordt in Vlaanderen dan ook bijna uitsluitend gevonden in heidegebieden.

Daar blijkt de soort zelfs andere bosmiersoorten weg te concurreren. De nesten worden vnl.

gevonden in open terrein met lage struwelen en langs bosranden. De soort heeft vaak eerder afgeplatte koepels die niet altijd even opvallend zijn als de nesten van de andere bosmieren.

De Kale bosmier (F. polyctena) is vooral in heidegebieden en bossen te vinden. Ze komt voor in zowel loof- als naaldbossen maar mijdt te natte bosbestanden. De soort vertoont een voorkeur voor dichtere bossen, hoewel nesten ook wel geregeld aan de rand van het bos worden gevonden. De Behaarde bosmier (F. rubra) komt net als F. polyctena zowel voor in loof- als naaldbossen en mijdt eveneens te natte omstandigheden. De soort zou een voorkeur vertonen voor bosranden (Seifert 1996) hoewel koepelnesten zowel kunnen worden aangetroffen aan bosranden als dieper in het bos.

Geen bosmieren zonder dienaarmieren

Een bekende groep mieren zijn onze koepelbouwende ‘bosmieren’ die nestkoepels tot wel 1,5 m hoog kunnen bouwen. Het zijn temporeel parasitaire mieren. Ze zijn voor het stichten van een nieuwe kolonie in een nieuw habitat afhankelijk van ‘dienaarmieren’. Het wijfje van de bosmier dringt het nest van de gastheer (de dienaarmieren) binnen, doodt al dan niet de aanwezige koningin en profiteert de komende maanden van het harde werk van de gastheerwerksters. Ze produceert dan eigen werksters die het overnemen van de gastheermieren en na enkele jaren bevindt zich op die plaats dan niet meer het onopvallende, ondergrondse nest van de dienaarmieren, maar een opvallende koepel bevolkt door een kolonie bosmieren.

In Vlaanderen kennen we 3 soorten bosmieren (subgenus Formica): de Zwartrugbosmier (Formica pratensis), de Kale bosmier (F. polyctena) en de Behaarde bosmier (F. rubra). Deze bosmieren hebben in Vlaanderen verschillende soorten dienaarmieren (subgenus Serviformica) ter beschikking w.o. de Bruine renmier (Formica cunicularia), de Grauwzwarte mier (F. fusca), de Duinbaardmier (F. lusatica) en de Rode baardmier (F. rufibarbis).

Bosmieren zijn dus enkel te vinden waar voldoende nesten van dienaarmier aanwezig zijn.

De bosmieren vormen een belangrijke schakel in bosecosystemen en zijn bovendien bij wet beschermd. In heel wat regio’s in Vlaanderen zijn onze inheemse bosmiersoorten drastisch achteruitgegaan of zelfs verdwenen. De nestkoepels worden een zeldzame verschijning.

Uit onderzoek blijkt dat heel wat heideterreinen steeds minder populaties van dienaarmieren herbergen (Lambrechts et al. 1999). De achteruitgang van dienaarmieren is dan ook een toenemende bedreiging. Mede doordat de dienaarmieren de laatste decennia sterk zijn achteruitgegaan zijn ook de bosmieren sterk bedreigd.

Ook de verschillende dienaarmieren (Serviformica’s) zijn hier vertegenwoordigd. De Grauwzwarte mier (F. cunicularia) is de algemeenste in Vlaanderen en vertoont een voorkeur voor allerlei bostypes. De andere soorten zoals de Bruine en Rode baardmier (F. cunicularia en F. rufibarbis) prefereren meer thermofiele habitats zoals heide en droge graslanden. De Duinbaardmier (F. lusatica) heeft een voorkeur voor zeer droge thermofiele habitats zoals droge heidevegetaties, stuifduinen, duingraslanden en heischrale graslanden. In warme heideterreinen met veel open plekken zand kan de soort zeer competitief en agressief zijn tegenover haar zustersoorten.

www.inbo.be Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle 73 Foto 2.30: Zwartrugbosmier (Formica pratensis). Een van de talrijkst aanwezig bosmieren op het militair domein. (Foto:

M. Jacobs)

Niet alle Formica-mieren zijn bosmieren of dienaarmieren. De Bloedrode roofmier (F.

sanguinea) is eveneens temporeel parasitair en voor de stichting van een nieuwe kolonie afhankelijk van de Serviformica’s. Ze bouwt geen koepels; het grondnest is te vinden onder boomstronken, in strooisel, …, kortom overal waar de gastmiersoorten nestelen. Deze soort verkiest zonnige nestlocaties met voldoende nesten van Serviformica-mieren. De Bloedrode roofmier houdt er een roofzuchtige levensstijl op na. Om in het onderhoud van haar kolonie te voorzien houdt deze mier geregeld rooftochten. Hierbij gaat een leger Bloedrode roofmierwerksters op zoek naar andere Formica-nesten en rooft er zoveel mogelijk poppen.

De soort wordt vooral gevonden in droge heidegebieden waar veel nesten van Serviformica-soorten in de buurt zijn.

Kaart 2.29 in bijlage 5 geeft een overzicht van de locaties met nestkoepels van bosmieren (Formica) op het militair domein.

- Beheer -

In functie van de waardevolle mierenfauna is het van belang te streven naar een structuurrijke heide met een afwisseling van open (stuif)zand, buntgrasvegetaties, schrale graslanden, iets ruigere vegetateis, halfopen gevarieerde bosranden en lichtrijke bossen.

Het beheer dient tevens rekening te houden met de aanwezige nestkoepels van bosmieren (o.a. bij bosexploitatie). In de omgeving van een koepelnest bevindt zich vaak een herkenbare ‘voedselboom’ met grote aantallen bladluizen die nodig is voor de voedselvoorziening van een mierenkolonie (straal ± 100m = foerageerrange bosmieren;

betreft vaak een zomereik). Het vrijwaren van dergelijke voedselbomen is van belang voor het voortbestaan van de kolonies (pers. med. W. Deconinck, Loonens et al. 2008).

74 Geïntegreerd natuur- en bosbeheerplan voor het militair domein van Malle www.inbo.be