• No results found

Samenwerkingsvarianten in de praktijk

In document Duurzaam samenwerken aan duurzaamheid (pagina 42-45)

5. Analyse

5.1 Samenwerkingsvarianten in de praktijk

De klimaatverandering wordt in Nederland beschouwd als een maatschappelijk vraagstuk. Het betreft een ontwikkeling die een groot deel van de samenleving onwenselijk vindt. Dit wordt bevestigd door de Rijksoverheid die beleidsmaatregelen tegen klimaatverandering heeft gepresenteerd in de Klimaatagenda. Voor het behalen van de doelstellingen in de Klimaatagenda is het noodzakelijk dat organisaties samen zoeken naar oplossingen die verder reiken dan hun eigen beperkte visie van wat mogelijk is. Dit biedt oplossingsruimte die een individuele partij niet kan realiseren. Dat betekent in de praktijk dat lokale duurzaamheidsambities niet alleen op de bestuurlijke agenda van gemeenten moeten staan, maar ook moet worden uitgesproken in de ambities van het mkb. Als deze partijen resultaten willen behalen dan zal er een breed gedragen maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten zijn voor duurzaamheid bij zowel de publieke als de private sector. In de Klimaatagenda wordt dit gedeelde eigenaarschap de brede coalitie genoemd. Dit sluit aan bij de theorie van Gray (1985) die beschrijft dat er een groeiende behoefte bestaat om problemen in gezamenlijkheid op te lossen. In het theoretisch kader worden drie vormen van samenwerking onderscheiden: publiek-private samenwerking, interorganisationele samenwerking en cross-sectorale samenwerking. In de brede coalitie die tot doel heeft om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken, vormt de mate van vrijwilligheid van samenwerking tussen de verschillende organisaties de kern. Door vrijwillig gebruik te maken van elkaars kennis treedt er een schaalvergroting op met tot gevolg dat er beter passende oplossingen voor de maatschappelijke

vraagstukken ontstaan. Op basis van de theorie van Bryson, Crosby en Stone (2006) over het doel van samenwerkingsverbanden wordt vastgesteld dat de brede coalitie als een interorganisationele of cross-sectorale samenwerking kan worden beschouwd. In de Klimaatagenda staat geschreven dat gemeenten en het midden- en kleinbedrijf ‘gezamenlijk de strijd aan gaan’. De woorden ‘een gezamenlijke strijd’ stralen een bepaalde mate van vrijwilligheid uit. In andere woorden: ‘we hebben elkaar nodig en daar zijn we ons bewust van’. De brede coalitie wordt gepositioneerd als een gezamenlijk front waarin partijen op een gelijkwaardige wijze samenwerken aan het gemeenschappelijk doel: klimaatverandering. In de Klimaatagenda staat beschreven dat partijen ‘optimaal gebruik maken van elkaars kennis’. Deze vrijwilligheid van samenwerking en kennisdeling om schaalvergroting te realiseren, bevestigt ook de theorieën van Levine & White (1961) over interorganisationele samenwerking en de theorie van Bryson, Crosby en Stone (2006) over cross-sectorale samenwerkingsverbanden.

In de brede coalitie bestaande uit de gemeenten en het mkb is er geen sprake van een publiek-private samenwerking. Dit wordt bevestigd door de theorie van Schillemans (2007) die in gaat op de wijze van verantwoording. De respondenten zijn tijdens de interviews bevraagd in hoeverre de samenwerking met de andere partij als een verplichting of als een vrijwilligheid wordt ervaren. Zowel de vertegenwoordigers van de gemeenten als de vertegenwoordigers van het midden- en kleinbedrijf geven aan dat de samenwerking aan het thema duurzaamheid volledig vrijwillig is. De respondenten bevestigen allen dat er geen sprake is van een centraal machtscentrum of een dominante partner in de samenwerking. De vertegenwoordigers zijn hierop bevraagd zodat er aan de hand van de theorie van Schillemans (2007) kan worden onderzocht of er sprake is van horizontale of verticale verantwoording in de samenwerking. Op basis van de theorie van Schillemans (2007) wordt vastgesteld dat in de cases die zijn onderzocht de gemeente het forum is en het lokale midden- en kleinbedrijf de actor is. Er wordt vastgesteld dat er op dit moment sprake is van een horizontale verhouding in de samenwerking tussen de gemeenten en het mkb. Er wordt benadrukt dat deze constatering een momentopname betreft. In de oorsprong zijn relaties tussen de publieke en private sector verticaal ingericht waardoor de overheid zich altijd het recht voorbehoudt om te reguleren. De vraag kan dan ook worden gesteld: als de overheid besluit om te gaan reguleren in hoeverre er dan nog sprake is van interorganisationele samenwerking of cross-sectorale samenwerking? Als gemeenten besluiten om de vrijwilligheid van de samenwerking te beëindigen door te gaan reguleren dan wordt het als snel opleggen en dan kan de samenwerking ontwikkelen tot een strijd. De gemeenten zijn zich hier bewust van en investeren momenteel vooral in preventie en voorlichting over duurzaamheid in plaats van regulering bij het midden- en kleinbedrijf. Daarbij moet gezegd worden dat de lokale overheid vooralsnog beperkte rechtsgronden heeft om te

reguleren bij bedrijven die niet willen investeren in duurzame maatregelen. In de toekomst verwachten de gemeenten dat zij meer bevoegdheden zullen krijgen vanuit het Rijk omdat de deeldoelstellingen uit de Klimaatagenda tot nu toe nog niet worden behaald. Binnen de Rijksoverheid worden op nationaal niveau al maatregelen genomen om de bedrijven te verplichten om te verduurzamen. Zo heeft minister van Economische Zaken en Klimaat, Eric Wiebes in 2018 grote industriële bedrijven per brief geïnformeerd dat zij op korte termijn zullen moeten stoppen met het gebruik van gas uit Groningen. Er bestaan volgens de minister voor de bedrijven twee opties: of verduurzaming van de energievoorziening of het overstappen op een ander soort gas dan het Groningengas (Wiebes, 2018). De aanleiding voor dit besluit zijn de aardbevingen die hebben plaatsgevonden in de provincie Groningen. Echter wordt dit momentum ook benut door de Rijksoverheid om de bedrijven te stimuleren om alternatieve energievoorzieningen te onderzoeken. Het kabinet is van mening dat deze grootverbruikers vooruitstrevend moeten zijn wanneer het gaat over het verduurzamen van productieprocessen. Vanaf 2022 zal de Rijksoverheid dit besluit gaan handhaven. In hoeverre dit van invloed is op de vrijwillige samenwerking aan het thema duurzaamheid tussen de Rijksoverheid en de internationale bedrijven op nationaal niveau dient nader te worden onderzocht.

Om de context van samenwerking en de rol van de gemeenten binnen het thema duurzaamheid beter te begrijpen worden de verhoudingen tussen de Rijksoverheid en de gemeenten nader beschreven. De gedecentraliseerde eenheidsstaat zorgt ervoor dat de Rijksoverheid een deel van de taken voortkomend uit deze opgave neer kan leggen bij de gemeenten. Dit leidt ertoe dat gemeentebesturen de druk van de Rijksoverheid voelen om het lokale beleid op het thema duurzaamheid te herzien. Met het herzien van het lokale beleid probeert de gemeente beter aan te sluiten bij de doelstellingen die de Rijksoverheid heeft geformuleerd. Een gevolg hiervan kan zijn dat een gemeente besluit om meer te investeren in de samenwerking met het mkb of omdat zij besluit om meer te gaan handhaven bij bedrijven. Het is belangrijk om deze bevinding te beschrijven omdat hiermee wordt aangetoond dat gemeenten ook te maken kunnen krijgen met omgevingsfactoren die de samenwerking met het midden- en kleinbedrijf kunnen beïnvloeden. De theorie van Schillemans (2007) veronderstelt dat er bij de huidige samenwerkingsverbanden tussen de gemeenten en het midden- en kleinbedrijf geen sprake is van een verticale verhouding. Daarbij is er vastgesteld dat er geen sprake is van een opdrachtgever en opdrachtnemer zoals Klein en Van Twist (2007) dat beschrijven in hun theorie over publiek-private samenwerking. Geconcludeerd wordt dat er in de cases die zijn onderzocht geen sprake is van publiek-private samenwerking. De theorie van Schillemans (2007) bevestigt dat er in de praktijk nooit sprake kan zijn van gelijke machtsverhoudingen tussen publieke en private partijen. Ondanks dat de machtsverhoudingen ongelijk zijn wordt dit niet zo ervaren door de respondenten die zijn geïnterviewd. Dit wordt

verklaard aan de hand van een eerdere constatering waarbij klimaatverandering als maatschappelijk vraagstuk wordt geagendeerd en dat er sprake is van een wederzijds afhankelijkheidsbesef tussen de publieke en private organisaties. Vanuit deze bevindingen kan worden geconcludeerd dat een horizontale verantwoordelijkheid kan leiden tot horizontalisering.

In document Duurzaam samenwerken aan duurzaamheid (pagina 42-45)