• No results found

SACROSANCTUM CONCILIUM PLECHTIG UITGEVAARDIGD

DOOR ZIJNE HEILIGHEID PAUS PAULUS VI OP 4 DECEMBER 1963

INLEIDING

1. Het heilig concilie stelt zich ten doel het christelijk leven onder de gelovigen steeds meer te doen toenemen, die instellingen welke voor veranderingen vatbaar zijn beter aan te passen aan de be-hoeften van onze tijd, te bevorderen, wat kan bijdragen tot de eenheid van allen die in Christus ge-loven, en te versterken, wat dienstig is om allen tot de schoot van de Kerk te roepen. Daarom is het

van oordeel, dat het meer in het bijzonder ook tot zijn taak behoort te zorgen voor de vernieuwing en de bevordering van de liturgie.

2. Door de liturgie wordt immers ‘het werk van onze verlossing voltrokken’,1 vooral in het heilig offer van de eucharistie. Zij draagt er in de hoogste mate toe bij, dat het leven van de gelovigen uit-drukking en openbaring wordt van het Christusmysterie en van de eigenlijke, aard van de ware Kerk, aan welke het eigen is tegelijk menselijk en goddelijk te zijn, zichtbaar en vervuld van on-zichtbare werkelijkheden, opgaande in het werk en vrij voor de beschouwing, in de wereld aanwe-zig en toch op pelgrimstocht; en wel zo dat in haar het menselijke in ondergeschiktheid gericht is op het goddelijke, het zichtbare op het onzichtbare, het werken op het beschouwen, het heden op de toekomstige stad waarnaar wij zoeken.2 Vandaar dat de liturgie de huisgenoten dagelijks opbouwt tot een heilige tempel in de Heer, tot een woonstede van God in de Geest,3 tot aan de maat die de volheid van de Christus past.4 Tegelijk versterkt zij op treffende wijze hun krachten voor de ver-kondiging van de Christus en zo toont zij aan hen die buiten staan de Kerk als een teken dat onder de volkeren is opgericht,5 want onder dit teken moeten de verstrooide kinderen van God worden samengebracht,6 totdat het wordt: één kudde, één herder.7

3. Daarom is het heilig concilie van oordeel, dat het nodig is ten, aanzien van de bevordering en vernieuwing van de liturgie de volgende beginselen in herinnering te brengen en de volgende richt-lijnen voor de praktijk vast te stellen.

Onder deze beginselen en richtlijnen zijn er die zowel op de Romeinse ritus als op alle andere ritus-sen kunnen en moeten worden toegepast; maar de richtlijnen voor de praktijk die hier volgen, moe-ten zo verstaan worden, dat zij alleen op de Romeinse ritus betrekking hebben, moe-tenzij het gaat om punten die uit de aard der zaak ook de andere ritussen raken.

4. In getrouwheid aan de traditie verklaart het heilig concilie tenslotte, dat de heilige moeder de Kerk alle wettig erkende ritussen als gelijkgerechtigd en als even eerbiedwaardig beschouwt en dat zij voor de toekomst wil, dat deze behouden en in alle opzichten bevorderd worden; en het wenst, dat zij, waar dit nodig is, op verantwoorde wijze in heel hun omvang volgens de geest van een ge-zonde traditie worden herzien en, overeenkomstig de huidige omstandigheden en behoeften, met nieuwe levenskracht worden uitgerust.

HOOFDSTUK I

De algemene beginselen voor de vernieuwing en de bevordering van de heilige liturgie 5. God, die ‘wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis der waarheid komen’ (1 Tim. 2,4) en die ‘eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot onze vaderen heeft gesproken door de profeten’

(Heb. 1,1), heeft, toen de volheid der tijden was gekomen, zijn Zoon gezonden, het Woord dat vlees geworden en met de Heilige Geest gezalfd is, om aan de armen de blijde boodschap te verkondigen en de rouwmoedigen te genezen,8 ‘als Geneesheer voor lichaam en ziel’9 en Middelaar tussen God en de mensen.10 Zijn mensheid is immers, in de eenheid van de persoon van het Woord, het werk-tuig geweest voor ons heil. In Christus is dan ook ‘de volledige schuldvereffening tot onze verzoe-ning geschied en ons de volheid van de goddelijke eredienst geschonken’.11

Dit werk van verlossing van de mensen en volmaakte verheerlijking van God, waarvan de grote daden van God onder het volk van het Oude Verbond het voorspel waren geweest, heeft Christus de Heer bovenal voltrokken door het paasmysterie van zijn zalig lijden, zijn verrijzenis uit het doden-rijk en zijn glorievolle Hemelvaart, een mysterie waarin Hij ‘onze dood heeft tenietgedaan door te sterven en ons leven hersteld door te verrijzen’.12 Want toen Christus sluimerde op het kruis, is uit zijn zijde het bewonderenswaardig sacrament dat de gehele Kerk is, voortgekomen.13

6. Zoals Christus gezonden werd door,de Vader, zo zond Hij ook zelf de apostelen, vervuld van de Heilige Geest, niet slechts om aan ieder schepsel de blijde boodschap te prediken14 en te verkondi-gen, dat de Zoon van God ons door zijn dood en verrijzenis uit de macht van de satan15 en uit de dood heeft bevrijd en overgebracht naar het rijk van de Vader, maar ook om het heilswerk dat zij

verkondigden te voltrekken door het offer en de sacramenten, welke het middelpunt zijn van heel het liturgisch leven. Zo worden door het doopsel de mensen in het paasmysterie van Christus opge-nomen: mede gestorven, mede begraven, mede verrezen;16 zij ontvangen de geest van de aanneming tot kinderen, ‘die ons doet uitroepen: Abba, Vader’ (Rom. 8,15) en worden zo de ware aanbidders die de Vader zoekt.17 Eveneens verkondigen zij, zo dikwijls zij de

maaltijd des Heren nuttigen, de dood des Heren, totdat Hij komt.18 Daarom werden op die pinkster-dag, waarop de Kerk voor de wereld zichtbaar werd, ‘degenen die het woord’ van Petrus ‘aanna-men, gedoopt’. En ‘zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het ge-meenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en het gebed... en zij loofden God en stonden bij het hele volk in de gunst’

(Hand. 2,41-42), (Hand. 2,47). Sindsdien is de Kerk zonder ophouden bijeengekomen voor de vie-ring van het paasmysterie: zij leest, wat ‘in al de Schriften op Hem betrekking had’ (Lc. 24,27), zij viert de eucharistie waarin ‘de overwinning en triomf van zijn dood tegenwoordig worden gesteld’19 en tevens brengt zij dank ‘aan God voor zijn ‘onuitsprekelijke gave’ (2 Kor. 9,15) in Christus Jezus,

‘tot lof van zijn heerlijkheid’ (Ef. 1,12), door de kracht van de Heilige Geest.

7. Om dit zo verheven werk te voltrekken, is Christus altijd bij zijn Kerk aanwezig, vooral in de liturgische handelingen. Persoonlijk is Hij aanwezig in het misoffer, zowel in de persoon van de bedienaar - ‘Dezelfde offert nu door de bediening van priesters die eertijds zichzelf op het kruis heeft geofferd’20 - als heel bijzonder onder de eucharistische gedaanten. Persoonlijk is Hij aanwezig door zijn kracht in de sacramenten, zodat, wanneer iemand doopt, Christus zelf doopt.21 Persoonlijk is Hij aanwezig in zijn woord, want Hijzelf spreekt, wanneer de heilige schriften in de Kerk gelezen worden. Persoonlijk is Hij tenslotte aanwezig, wanneer de Kerk bidt en zingt, Hijzelf die beloofd heeft: ‘Waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden’ (Mt. 18,20).

Bij dit zo verheven werk van volmaakte verheerlijking van God en heiliging van de mensen maakt Christus de Kerk, die zijn innig geliefde bruid is, inderdaad altijd tot zijn gezellin, die haar Heer aanroept en door Hem de eeuwige Vader huldigt.

Terecht wordt de liturgie dan ook beschouwd als uitoefening van het priesterlijk ambt van Jezus Christus, waarin de heiliging van de mens door middel van waarneembare tekenen wordt betekend en - op een wijze die elk daarvan eigen is - bewerkt en waarin de openbare eredienst volledig wordt voltrokken door het mystieke lichaam van Jezus Christus, Hoofd en ledematen.

Derhalve is elke liturgische viering, als werk van Christus, de Priester, en van zijn lichaam, de Kerk, bij uitstek een heilig handelen, dat door geen enkel ander handelen van de Kerk op gelijke titel en in gelijke mate in krachtdadigheid wordt geëvenaard.

8. In de liturgie hier op aarde krijgen wij bij wijze van voorproef deel aan de hemelse liturgie, die wordt gevierd in de heilige stad Jeruzalem, waarheen wij als pelgrims op weg zijn en waar aan Gods rechterzijde Christus is gezeten, de Bedienaar van het heiligdom en van het ware tabernakel.22 Wij zingen er samen met al de hemelse heerscharen de Heer het loflied van zijn heerlijkheid toe;

eren de gedachtenis van de heiligen en hopen op erfdeel en gemeenschap met hen; verwachten de Verlosser, onze Heer Jezus Christus, totdat Hij, ons leven, verschijnt en wij met Hem zullen ver-schijnen in heerlijkheid.23

9. De werkzaamheid van de Kerk omvat meer dan de heilige liturgie; want voordat de mensen tot de liturgie kunnen komen, moeten zij tot geloof en bekering worden geroepen: ‘Hoe kan men Hem aanroepen zonder eerst in Hem te geloven? Hoe in Hem geloven zonder van Hem te hebben ge-hoord? Hoe kan men van Hem horen, als niemand Hem verkondigt? En hoe zullen zij Hem verkon-digen, als zij niet zijn gezonden?’ (Rom. 10,14-15).

Daarom verkondigt de Kerk aan hen die niet geloven de blijde boodschap van het heil, opdat alle mensen de enige ware God kennen en Hem die Hij heeft gezonden, Jezus Christus, en zich, bereid tot boete, van het kwaad afkeren.24 Aan hen die geloven, moet zij steeds geloof en boetvaardigheid prediken; verder moet zij hen voorbereiden op de sacramenten, hun alles leren onderhouden wat Christus heeft bevolen25 en hen winnen voor alle werken van liefde, godsvrucht en apostolaat, waardoor duidelijk moet blijken, dat de christenen wel niet van deze wereld, maar toch het licht van de wereld zijn en dat zij de Vader bij de mensen verheerlijken.

10. De liturgie is evenwel het hoogtepunt waarnaar de Kerk in al haar handelen streeft en tevens de bron waaruit al haar kracht voortvloeit. Want de apostolische werkzaamheden zijn hierop gericht, dat allen, door geloof en doopsel kinderen van God geworden, samenkomen, in de gemeenschap van de Kerk God loven, deelnemen aan het offer en de maaltijd des Heren nuttigen.

Omgekeerd zet de liturgie zelf de gelovigen ertoe aan om, verzadigd met de ‘paasgeheimen’, ‘één van hart’ te worden;26 zij bidt, dat ‘zij in hun levenswandel trouw mogen blijven aan wat zij in ge-loof hebben ontvangen’;27 en wanneer in de eucharistie het verbond van de Heer met de mensen wordt vernieuwd, lokt en ontvlamt dit de gelovigen tot een vurige liefde voor Christus. Zo stroomt ons dus uit de liturgie en vooral uit de eucharistie, als uit een bron, de genade toe en worden op de meest krachtdadige wijze die heiliging van de mensen en verheerlijking van God in Christus ver-werkelijkt die het doel zijn van alle andere werken van de Kerk.

11. Wil echter deze werkdadigheid ten volle aanwezig zijn, dan is het nodig, dat de gelovigen in de juiste geestesgesteltenis tot de heilige liturgie opgaan, hun gezindheid in overeenstemming brengen met wat zij zeggen en met de genade van boven meewerken, om deze niet tevergeefs te ontvan-gen.28 Daarom moeten de zielzorgers waakzaam erop toezien, dat bij het liturgisch handelen niet slechts de wetten betreffende de geldigheid en geoorloofdheid van de viering worden onderhouden, maar dat de gelovigen er ook met begrip, actief en met vrucht aan deelnemen.

12. Het geestelijk leven bestaat echter niet uitsluitend in het deelnemen aan de heilige liturgie. Want al is de christen geroepen tot het bidden in gemeenschap, toch moet hij ook zijn binnenkamer in-gaan om in het verborgen tot de Vader te bidden29 en zelfs - zoals de apostel leert - bidden zonder ophouden.30 En dezelfde apostel leert ons, dat wij het sterven van Jezus altijd moeten meedragen in ons eigen lichaam, opdat ook het leven van Jezus zich openbare in ons sterfelijk vlees.31 Daarom bidden wij de Heer in het misoffer, dat ‘Hij door de aanvaarding van de geestelijke offergave ons-zelf’ voor zich ‘tot een eeuwige offerande’ make.32

13. De oefeningen van godsvrucht van het christenvolk worden, mits zij in overeenstemming zijn met de wetten en richtlijnen van de Kerk, bijzonder aanbevolen; en dit geldt vooral, wanneer zij op last van de Apostolische Stoel geschieden.

Bijzondere waardigheid bezitten ook de godsdienstoefeningen van de particuliere kerken die op last van de bisschoppen worden gevierd, overeenkomstig de bestaande gebruiken of de wettig goedge-keurde boeken.

Men moet echter wel rekening houden met de liturgische tijden en deze oefeningen zo inrichten, dat zij harmoniëren met de heilige liturgie, in zekere zin uit de liturgie voortkomen en het volk de weg wijzen .naar de liturgie, die immers door haar aard hoog boven deze oefeningen uitsteekt.

14. Onze moeder de Kerk verlangt er vurig naar, dat alle gelovigen worden gebracht tot dat volle-dig, bewust en actief deelnemen aan de liturgische vieringen waar de aard van de liturgie zelf om vraagt en waartoe het christenvolk, ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk’ (1 Petr. 2,9); Vgl. (1 Petr. 2,4-5), krachtens het doopsel het recht en de plicht heeft.

Dit volledig en actief deelnemen van heel het volk moet bij de vernieuwing en bevordering van de heilige liturgie de volle aandacht krijgen. Dit is immers voor de gelovigen de voornaamste en zelfs onmisbare bron voor het verwerven van de echt christelijke geest. Daarom moet dat ook door de zielzorgers in heel hun pastorale werkzaamheid door middel van een juiste vorming met ijver wor-den nagestreefd.

Er bestaat hiervoor echter geen enkele kans van slagen, wanneer niet eerst de zielzorgers zelf diep worden doordrongen van de geest en de kracht van de liturgie en er leermeesters in worden. Daar-om is het dringend nodig, dat er allereerst wordt gezorgd voor de liturgische vorming van de gees-telijkheid. Om die reden heeft het heilig concilie besloten het volgende te bepalen.

15. De docenten van het vak liturgie in seminaries, religieuze studiehuizen en theologische facul-teiten moeten goed voor hun taak worden opgeleid in speciaal daarvoor bestemde instituten.

16. Het vak liturgie moet in de seminaries en religieuze studiehuizen tot de verplichte en belangrijke vakken worden gerekend en in de theologische faculteiten tot de hoofdvakken. Het moet zowel on-der theologisch en historisch als onon-der geestelijk, pastoraal en juridisch aspect worden gedoceerd.

Bovendien moeten de docenten van de andere vakken - vooral van de dogmatische theologie, de Heilige Schrift, de theologie van het geestelijk leven en de pastoraal - ervoor zorgen, dat zij - over-eenkomstig de intrinsieke eisen van ieders eigen onderwerp - het Christusmysterie en de heilsge-schiedenis zo uiteenzetten, dat daarbij het verband van deze vakken met de liturgie en de eenheid van de priesterlijke vorming duidelijk aan het licht komen.

17. De geestelijken moeten in de seminaries en religieuze huizen een liturgische vorming van hun geestelijk leven krijgen; en dat zowel door goede hulp om de heilige riten te kunnen begrijpen en er met hart en ziel aan te kunnen deelnemen, als door de viering zelf van de heilige geheimen en ook door andere oefeningen van godsvrucht die van de geest van de heilige liturgie zijn doortrokken.

Eveneens moeten zij het onderhouden van de liturgische wetten aanleren. Aldus moet heel het leven in de seminaries en de instituten van de religieuzen tot in de kern met de liturgische geest doordron-gen worden.

18. De seculiere en reguliere priesters die reeds werkzaam zijn in de wijngaard van de Heer, moeten neet alle geschikte middelen worden geholpen om datgene wat zij bij hun heilige functies verrichten steeds beter te begrijpen, een liturgisch leven te leiden en de gelovigen die hun zijn toevertrouwd hierin te laten delen.

19. Met ijver en geduld moeten de zielzorgers zich wijden aan de liturgische vorming van de gelo-vigen en hun actieve, inwendige en uitwendige deelneming, naargelang van hun leeftijd, hun situa-tie, hun leefwijze en hun godsdienstige ontwikkeling. Zo vervullen zij een van de meest belangrijke taken van de getrouwe uitdeler van Gods geheimen. Zij moeten hun kudde hierin niet slechts met woord maar ook met voorbeeld voorgaan.

20. Uitzendingen van de heilige handelingen via radio en televisie moeten met discretie en waar-digheid geschieden, vooral wanneer het gaat om de eucharistieviering, onder leiding en verant-woordelijkheid van een deskundige, door de bisschoppen hiervoor aangewezen persoon.

21. Onze liefdevolle moeder de Kerk wil oprecht zorgen voor een algemene vernieuwing van de liturgie, opdat het christenvolk in de heilige liturgie gemakkelijker overvloedige genaden zal ver-werven. De liturgie bestaat namelijk uit een deel dat onveranderlijk is, als van Godswege ingesteld, en uit veranderlijke delen, die in de loop der tijden kunnen wisselen en die zelfs moeten wisselen, wanneer er soms iets is ingeslopen dat minder goed aan de eigen aard van de liturgie zelf beant-woordt, of wanneer zij minder geschikt zijn geworden.

Bij deze vernieuwing moeten de teksten en riten zo worden opgesteld, dat zij het heilige dat zij in tekenen aanduiden duidelijker tot uitdrukking brengen en dat het christenvolk dit heilige zo gemak-kelijk mogelijk kan vatten en er door een volwaardige en actieve gemeenschapsviering in kan delen.

Daarom heeft het heilig concilie de volgende meer algemene richtlijnen opgesteld.

22. § 1. De regeling van de heilige liturgie hangt uitsluitend af van het gezag in de Kerk, welk gezag berust bij de Apostolische Stoel en, overeenkomstig de wettelijke voorschriften, bij de bisschop.

§ 2. Krachtens door het recht verleende volmacht komt de regeling van de liturgie binnen vastge-stelde grenzen ook toe aan de verschillende bevoegde territoriale bisschoppenvergaderingen die wettig zijn geconstitueerd.

§ 3. Daarom mag volstrekt niemand anders, ook al is hij priester, op eigen gelegenheid in de liturgie iets toevoegen, weglaten, of veranderen.

23. Om de gezonde traditie te behouden en toch de weg te openen voor een wettige ontwikkeling, moet bij de herziening van elk onderdeel van de liturgie altijd eerst een nauwkeurig theologisch, historisch en pastoraal onderzoek plaatsvinden. Verder moet men zowel acht geven op de algemene

wetten betreffende de structuur en de geest van de liturgie, als op de ervaring die werd opgedaan met de jongste liturgische vernieuwing en met de indulten die hier en daar werden verleend. Tot vernieuwingen moet men alleen dan overgaan, als het ware en zekere belang van de Kerk dit vraagt;

tevens moet men de nodige zorg aanwenden om de nieuwe vormen als het ware organisch te laten groeien uit de bestaande vormen.

Ook moet ervoor worden gewaakt, dat zo mogelijk geen aan. zienlijke verschillen van riten ontstaan tussen aangrenzende gebieden.

24. De Heilige Schrift is bij de viering van de liturgie van de hoogste betekenis. Daaruit worden immers de lezingen gehouden en in de homilie nader verklaard, alsook de psalmen gezongen; uit haar inspiratie en geest zijn de smeekgebeden, de oraties en de liturgische gezangen voortgekomen;

24. De Heilige Schrift is bij de viering van de liturgie van de hoogste betekenis. Daaruit worden immers de lezingen gehouden en in de homilie nader verklaard, alsook de psalmen gezongen; uit haar inspiratie en geest zijn de smeekgebeden, de oraties en de liturgische gezangen voortgekomen;