• No results found

APOSTOLICAM ACTUOSITATEM PLECHTIG UITGEVAARDIGD

HOOFDSTUK III Het leven van de priesters

APOSTOLICAM ACTUOSITATEM PLECHTIG UITGEVAARDIGD

DOOR ZIJNE HEILIGHEID PAUS PAULUS VI OP 18 NOVEMBER 1965

INLEIDING

1. In haar verlangen om de apostolische activiteit van het volk van God te intensiveren,1 wendt de heilige kerkvergadering zich hierbij uitdrukkelijk tot de christenleken; op andere plaatsen heeft zij al vermeld, welke hun eigen en absoluut noodzakelijke taak is in de zending van de Kerk.2 Want het apostolaat van de leken mag nooit in de Kerk ontbreken, omdat het juist uit hun roeping als christen voortvloeit. Reeds de Heilige Schrift toont duidelijk aan vgl. (Hand. 11,19-21); (Hand. 18,26);

(Rom. 16,1-16); (Fil. 4,3), hoe spontaan en hoe vruchtbaar deze activiteit in de eerste dagen van de Kerk is geweest.

Onze tijd eist een niet geringere inzet van de kant van de leken; de huidige situatie vordert van hen juist een veel intensiever en omvangrijker apostolaat. De voortdurende bevolkingsgroei, de vooruit-gang van wetenschap en techniek, de steeds nauwere betrekkingen tussen de mensen hebben niet alleen het terrein van het apostolaat van de leken, dat grotendeels ook alleen voor hen toegankelijk is, onmetelijk uitgebreid, zij hebben tegelijk nieuwe problemen doen ontstaan die hun bijzondere oplettendheid en belangstelling eisen. De eis van een dergelijk apostolaat wordt des te dringender, naarmate veel menselijke levensgebieden terecht autonoom zijn geworden, al ging dit soms gepaard met afwijzingen van de morele en godsdienstige orde en een ernstige crisis in het christelijk leven.

Bovendien kan de Kerk zonder het werk van de leken nauwelijks actief aanwezig zijn in vele stre-ken waar het aantal priesters zeer klein is of waar hun, zoals soms gebeurt, de nodige ambtsvrijheid wordt onthouden.

Dat nier inderdaad een meervoudige en dringende noodzaak ligt, wordt heel duidelijk in de werking van de Heilige Geest, die de leken tegenwoordig steeds meer van hun eigen verantwoordelijkheid bewust maakt en hen overal tot dienst aan Christus en aan de Kerk aanspoort.3

In dit decreet wil het concilie het wezen, het karakter en de veelvormigheid van het lekenapostolaat toelichten, de fundamentele beginselen ervan aangeven en pastorale richtlijnen opstellen om een doeltreffende uitwerking ervan te bevorderen. Dit alles zal als leidraad moeten dienen bij de herzie-ning van het kerkelijk recht, voor zover dit handelt over het lekenapostolaat.

HOOFDSTUK I

De roeping van de leken tot het apostolaat

2. De Kerk is gesticht, om alle mensen deel te doen hebben aan verlossing en heil4 en door hen de gehele wereld metterdaad tot Christus te richten, door de uitbreiding van het rijk van Christus over geheel de aarde tot glorie van God, de Vader. Iedere activiteit van het mystieke lichaam die zich dit ten doel stelt, noemt men apostolaat en de Kerk verricht dit apostolaat door al haar leden, zij het bij elk op andere wijze; de christelijke roeping is namelijk krachtens haar aard tegelijk een roeping tot het apostolaat. In het organisme van een levend lichaam gedraagt geen enkel lid zich louter passief, maar door zijn aandeel in het leven deelt het tegelijk in de activiteit van het lichaam. Zo is het ook in het lichaam van Christus, dat de Kerk is, waar het gehele lichaam, ‘door de werking die ieder deel is toegemeten, de lichaamsgroei voltrekt’ (Ef. 4,16). In dit lichaam zijn de leden zelfs zo sterk met elkaar verbonden en zo nauw samengevoegd vgl. (Ef. 4,16), dat een lid dat zijn taak bij de op-bouw van het lichaam niet volledig vervult noch voor de Kerk noch voor zichzelf van nut kan wor-den genoemd.

Er is in de Kerk verscheidenheid van bediening, maar eenheid van zending. Aan de apostelen en hun opvolgers heeft Christus de opdracht toevertrouwd om in zijn naam en door zijn macht te on-derwijzen, te heiligen en te besturen. De leken, deelachtig geworden aan het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt van Christus, vervullen echter een eigen taak in de zending van het gehele volk van God in de Kerk en in de wereld.5 Zij oefenen werkelijk apostolaat uit, wanneer zij zich wijden aan evangelisatie en heiliging van de mensen en de tijdelijke orde met evangelische gezindheid be-zielen en vervolmaken, zodat hun werkzaamheid in deze orde duidelijk van Christus getuigt en in dienst staat van het heil van de mensen. Omdat het karakteristiek is voor de leek, dat hij midden in de wereld met haar eigen structuren leeft, is hij speciaal door God geroepen om, in een vurige christelijke geest, als een zuurdesem zijn apostolaat in de wereld te verrichten.

3. De opdracht en het recht om apostel te zijn, ontlenen de leken juist aan hun eenheid met Christus, het Hoofd. Door het doopsel in het mystieke lichaam van Christus ingelijfd en in het vormsel door de kracht van de Heilige Geest gesterkt, worden zij namelijk door de Heer zelf. voor het apostolaat bestemd. Zij zijn tot een koninklijke priesterschap en een heilig volk vgl. (1 Petr. 2,4-10) gesteld, om alles wat zij doen als geestelijke offers op te dragen en over heel de aarde voor Christus te ge-tuigen. In de sacramenten, en vooral in de heilige eucharistie, wordt de liefde, die de ziel van elk apostolaat is, meegedeeld en gevoed.6

Het apostolaat wordt beleefd in het geloof, de hoop en de liefde, die de Heilige Geest uitstort in de harten van alle leden van de Kerk. Vooral het gebod van de liefde, het grootste gebod van de Heer, stuwt alle christenen om zich ervoor in te zetten, dat de glorie van God door de komst van zijn rijk werkelijkheid wordt en het eeuwig leven aan alle mensen wordt meegedeeld, opdat zij de enige wa-re God zullen kennen en Hem die Hij gezonden heeft, Jezus Christus vgl. (Joh. 17,3).

Op alle christenen rust dus de verheven taak om er zonder ophouden voor te werken, dat de godde-lijke heilsboodschap wordt gekend en aanvaard door alle mensen over de gehele aarde.

De Heilige Geest, die het volk van God heiligt door het ambt en door de sacramenten, verleent aan de gelovigen bovendien bijzondere gaven vgl. (1 Kor. 12,7) om dit apostolaat te kunnen verrichten;

‘Hij deelt ze aan ieder uit zoals Hij het wil’ (1 Kor. 12,11), opdat ‘ieder die met de gaven zoals hij die heeft ontvangen de anderen dient’ ook zelf ‘als goede beheerders van Gods veelsoortige genade’

(1 Petr. 4,10) bijdraagt in de opbouw van het gehele lichaam in de liefde vgl. (Ef. 4,16). Aan elke gelovige die deze charismatische gaven, ook al zijn het zeer eenvoudige, ontvangt, wordt daarmee het recht en de opdracht verleend deze in de Kerk en in de wereld te gebruiken tot welzijn van de mensen en tot opbouw van de Kerk in de vrijheid van de Heilige Geest, die ‘blaast waarheen Hij wil’ (Joh. 3,8). Hij moet dat in gemeenschap met zijn broeders in Christus doen, en heel speciaal met zijn herders, omdat het hun toekomt over de authenticiteit en het ordelijk gebruik van deze ga-ven te oordelen: niet zo dat zij de Geest uitdoga-ven, maar door alles te onderzoeken en het goede te behouden vgl. (1 Tess. 5,12); (1 Tess. 5,19); (1 Tess. 5,21).7

4. Omdat Christus, door de Vader gezonden, de bron en de oorsprong is van het gehele apostolaat van de Kerk, is het duidelijk, dat de vruchtbaarheid van het apostolaat van de leken afhankelijk is van hun levende vereniging met Christus, volgens het woord van de Heer: ‘Wie in Mij blijft, terwijl Ik blijf in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets’ (Joh. 15,5). Deze innerlijke levensband met Christus wordt in de Kerk gevoed door genademiddelen die alle gelovigen ter be-schikking staan, vooral door de actieve deelneming aan de heilige liturgie.8 De leken dienen hier zo gebruik van te maken, dat zij hun verbondenheid met Christus niet van hun leven laten losmaken, ook al vervullen zij hun profane taak in het gewone leven op de juiste wijze, maar dat zij, juist door hun werk volgens de wil van God te verrichten, in deze verbondenheid groeien. Zo moeten de leken zich blij en opgewekt heiligen en hun moeilijkheden met beleid en geduld oplossen.9 Noch de zor-gen voor hun gezin en noch hun dagelijkse arbeid moeten losstaan van hun geestelijk leven, volzor-gens het woord van de apostel: ‘Al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem’ (Kol. 3,17).

Zo’n leven vraagt volharding in geloof, in hoop en in liefde.

Alleen in het licht van het geloof en in de overweging van het woord van God kan iemand altijd en overal God herkennen, in wie ‘wij leven, bewegen en zijn’ (Hand. 17,28); alleen op grond hiervan zullen wij in alles wat gebeurt zijn wil kunnen zoeken, zullen wij Christus kunnen zien in alle men-sen, of zij ons nu na staan of vreemden voor ons zijn, en een juist oordeel kunnen vellen over de werkelijke betekenis en waarde van de tijdelijke zaken op zich en in hun verhouding tot het doel van de mens.

Zij die een dergelijk geloof bezitten, leven, het kruis en de verrijzenis van de Heer indachtig, in de hoop op de openbaring van de kinderen van God.

Op de pelgrimstocht van dit leven :zijn zij met Christus in God geborgen en bevrijd van de slavernij van de rijkdom; zij richten zich juist naar de goederen die eeuwig blijven voortbestaan en zetten edelmoedig al hun krachten in om het rijk van God te verbreiden en de tijdelijke orde van de geest van Christus te doordringen en haar te vervolmaken. In de moeilijkheden van het bestaan putten zij moed uit de hoop, in de overtuiging dat ‘het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid

waarvan ons de openbaring te wachten staat’ (Rom. 8,18).

Gedreven door de liefde die van God komt, doen zij goed aan allen en vooral aan de geloofsgenoten vgl. (Gal. 6,10); zij leggen ‘alle boosheid en alle bedrog af en onthouden zich van alle veinzerij, afgunst en achterklap’ (1 Petr. 2,1) en zo brengen zij de mensen tot Christus. Welnu, de liefde van God die ‘in ons hart is uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken’ (Rom. 5,5), stelt de leken in staat om in hun leven ook concreet gestalte te geven aan de geest van de zaligsprekin-gen. In navolging van de arme Jezus worden zij bij gebrek aan tijdelijke goederen niet terneergesla-gen en bij overvloed ervan niet trots. In navolging van de nederige Jezus zoeken zij geen ijdele roem vgl. (Gal. 5,26), maar proberen zij om meer aan God dan aan de mensen te behagen, altijd bereid om alles te verlaten omwille van Christus vgl. (Lc. 14,26) en vervolging te lijden om de ge-rechtigheid vgl. Mt. 5,10, gedachtig aan het woord van de Heer: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen’ (Mt. 16,24). In een geest van christelijke vriendschap helpen zij elkaar, waar het nodig is.

Deze lekenspiritualiteit moet een eigen karakter krijgen naargelang van ieders levensomstandighe-den: vanuit huwelijks- en gezinsleven, celibaat of weduwstaat, vanuit ziekte, beroep en sociale acti-viteit. Laten zij volhardend de gaven en kwaliteiten cultiveren die aan hun levensomstandigheden beantwoorden en laten zij de gaven van de Heilige Geest gebruiken die zij persoonlijk hebben ont-vangen.

Bovendien moeten alle leken die volgens hun roeping lid zijn geworden van kerkelijke verenigin-gen of kerkelijk goedgekeurde instituten zich tegelijkertijd inspannen om steeds beter de eiverenigin-gen spi-ritualiteit daarvan in hun leven te integreren.

Zij moeten ook grote waarde hechten aan beroepsdeskundigheid, gezinsgeest en burgerzin en aan de sociale deugden, zoals eerlijkheid, een rechtvaardige gezindheid, oprechtheid, menselijkheid en geestkracht, die alle onmisbaar zijn voor een echt christelijk leven.

Het volmaakte voorbeeld van zo’n geestelijk en apostolisch leven is de heilige maagd Maria, de koningin van de apostelen. Op aarde leidde zij een leven zoals iedereen, vol zorg en werk voor haar gezin; tegelijk bleef zij steeds innig met haar Zoon verbonden en werkte zij op een geheel unieke wijze aan het werk van de Verlosser mee. Nu Maria ten hemel is opgenomen, ‘draagt zij met moe-derlijke liefde zorg voor de broeders van haar Zoon die nog op pelgrimstocht zijn en in gevaren en angsten verkeren, totdat zij het gezegend vaderland bereiken’.10 Allen moeten haar eerbiedig eren, en hun leven en apostolaat aan haar moederlijke zorg toevertrouwen.

HOOFDSTUK II De doelstellingen

5. Het verlossingswerk van Christus, dat er uiteraard op gericht is de mensen te verlossen, omvat tegelijk het werk aan de gehele tijdelijke orde. De zending van de Kerk is dus niet alleen om de mensen de boodschap van Christus en zijn genade te brengen, maar ook om de tijdelijke orde met evangelische gezindheid te bezielen en aan haar vooruitgang mee te werken. De leken die deze zen-ding van de Kerk vervullen, verrichten hun apostolaat dus zowel in de Kerk als in de wereld, zowel in de geestelijke als in de tijdelijke orde. Ofschoon deze beide orden van elkaar zijn onderscheiden, zijn zij in het ene heilsplan van God toch zo met elkaar verbonden, dat Hij de gehele wereld in Christus weer opnieuw tot een nieuwe schepping wil aannemen, in eerste aanzet hier op aarde, vol-ledig op de jongste dag. De leek, die tegelijk gelovige is en lid van de maatschappij, moet zich in beide orden voortdurend door het ene christelijke geweten laten leiden.

6. De Kerk is gezonden voor het heil van de mensen, dat door het geloof in Christus en door zijn genade moet worden verkregen. Het apostolaat van de Kerk en van al haar leden moet er dus vooral op zijn gericht om de boodschap van Christus in woord en daad aan de wereld openbaar te maken en haar zijn genade mee te delen. Dit geschiedt op de eerste plaats door de bediening van het woord en van de sacramenten, die in het bijzonder aan de geestelijkheid is toevertrouwd, maar waarin ook de leken een eigen, gewichtige taak hebben te vervullen die hen tot ‘medewerkers van de waarheid’

(3 Joh. 8) maakt. Vooral op dit gebied vullen lekenapostolaat en herderlijk ambt elkaar wederkerig aan.

De leken hebben ontelbaar veel mogelijkheden om hun apostolaat van evangelisatie en heiliging te verrichten. Het getuigenis dat een christelijk leven op zichzelf al is en goede werken die in een bo-vennatuurlijke geest worden verricht, bezitten de kracht om de mensen tot het geloof en tot God aan te trekken; want de Heer zegt: ‘Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en` uw Vader verheerlijken die in de hemel is’ (Mt. 5,16).

Dit apostolaat bestaat echter niet alleen in het getuigenis van een christelijk leven; de echte apostel zoekt naar mogelijkheden om Christus ook door zijn woord te verkondigen: hetzij om hen die niet geloven tot het geloof te brengen, of om de gelovigen te onderrichten, te bemoedigen en tot een vuriger leven op te roepen, wart ‘de liefde van Christus laat ons geen rust’ (2 Kor. 5,14). In ieders hart moeten deze woorden van de apostel weerklinken: ‘Wee mij, als ik het Evangelie niet verkon-dig!’ (1 Kor. 9,16).11

In deze tijd ontstaan er nieuwe vraagstukken en er worden ernstige dwalingen verspreid die de godsdienst, de morele orde en de maatschappij diepgaand bedreigen. Daarom spoort deze heilige kerkvergadering de leken dringend ertoe aan om ieder naar zijn talenten en zijn wetenschappelijke vorming en volgens de geest van de Kerk een actiever aandeel te nemen in de verklaring en verde-diging van de christelijke beginselen en in de juiste toepassing daarvan op de problemen van onze tijd.

7. De bedoeling van God met de wereld is, dat de mensen de tijdelijke orde eensgezind opbouwen en voortdurend verder tot ontwikkeling brengen.

Alles wat deze tijdelijke orde uitmaakt, zoals de waarden van leven en gezin, cultuur, economie, beroepen en ambten, politieke instellingen, internationale betrekkingen en dergelijke, alsmede de ontwikkeling en vooruitgang daarvan, dient niet alleen als hulpmiddel voor de mens tot zijn eind-doel, maar heeft ook, op zich of in samenhang met de universele tijdelijke orde, een eigen waarde die God heeft geschonken: ‘en God zag al wat Hij had gemaakt en het was zeer goed’ (Gen. 1,31).

Deze natuurlijke waarde van de dingen krijgt een bijzonder accent in hun verhouding tot de mense-lijke persoon, omdat zij geschapen zijn om hem ten dienste te staan. Tenslotte heeft God alles, zo-wel het natuurlijke als het bovennatuurlijke, in Jezus Christus willen samenbrengen, ‘opdat Hij in alles de eerste zou zijn’ (Kol. 1,18). Maar deze bestemming berooft de natuurlijke orde niet van haar autonomie, van haar eigen doeleinden, haar wetten, haar middelen, van haar belang voor het menselijk welzijn, integendeel, veeleer voltooit zij haar in haar kracht en haar eigen waarde en te-gelijk verheft zij haar tot het niveau van de totale roeping van de mens op aarde.

In de loop van de geschiedenis is de tijdelijke orde ernstig misbruikt, omdat de mensen tengevolge van de erfzonde dikwijls in dwalingen zijn vervallen omtrent de ware God, de menselijke natuur en de grondslagen van de ethiek: daardoor zijn de zeden en instellingen van de mensen aangetast en is de menselijke persoon zelf niet zelden in het gedrang gekomen. Ook in onze dagen zijn er niet wei-nigen die in een onverantwoord vertrouwen in de vooruitgang van wetenschap en techniek de tijde-lijke waarden bijna verafgoden en eerder haar slaaf zijn dan haar meester.

Het is de taak van geheel de Kerk eraan mee te werken om de mensen in staat te stellen de gehele tijdelijke orde goed op te bouwen en door Christus op God te richten. De bisschoppen moeten daar-bij duidelijk uiteenzetten, wat er principieel vaststaat over het doel van de schepping en het gebruik dat wij van de wereld mogen maken; en ze moeten morele en geestelijke steun verlenen, opdat de tijdelijke orde in Christus kan worden opgebouwd.

De leken van hun kant moeten de vernieuwing van de tijdelijke orde als hun eigen taak op zich ne-men en in het licht van het evangelie en in de geest van de Kerk in dezen rechtstreeks en uiteinde-lijk beslissend optreden, als mens met mensen in dezen deskundig en met eigen verantwoordeuiteinde-lijk- verantwoordelijk-heid samenwerken; overal en in alles moeten zij de gerechtigverantwoordelijk-heid van het rijk van God proberen te vestigen. De tijdelijke orde moet zo worden opgebouwd, dat haar eigen wetten volledig worden geëerbiedigd, maar dat zij tegelijk in overeenstemming wordt gebracht met de hogere beginselen van het christelijk leven; en dit alles naar plaats, tijd en volk aan de omstandigheden aangepast. On-der de verschillende werkzaamheden van dit apostolaat neemt de sociale activiteit van de christenen

De leken van hun kant moeten de vernieuwing van de tijdelijke orde als hun eigen taak op zich ne-men en in het licht van het evangelie en in de geest van de Kerk in dezen rechtstreeks en uiteinde-lijk beslissend optreden, als mens met mensen in dezen deskundig en met eigen verantwoordeuiteinde-lijk- verantwoordelijk-heid samenwerken; overal en in alles moeten zij de gerechtigverantwoordelijk-heid van het rijk van God proberen te vestigen. De tijdelijke orde moet zo worden opgebouwd, dat haar eigen wetten volledig worden geëerbiedigd, maar dat zij tegelijk in overeenstemming wordt gebracht met de hogere beginselen van het christelijk leven; en dit alles naar plaats, tijd en volk aan de omstandigheden aangepast. On-der de verschillende werkzaamheden van dit apostolaat neemt de sociale activiteit van de christenen