• No results found

Het eigenlijke missiewerk

10. De Kerk, door Christus gezonden om de liefde van God aan alle mensen en volkeren te openba-ren en mee te delen, is zich ervan bewust, dat haar nog een geweldige missiearbeid wacht. Want twee miljard mensen, wier aantal met de dag toeneemt, die door duurzame bindingen van het cultu-rele leven, door oude godsdienstige overleveringen en door hechte banden van maatschappelijke.

betrekkingen tot grote, omlijnde groeperingen samengroeien, hebben de evangelische boodschap nog niet of nauwelijks gehoord; sommigen behoren tot een van de grote godsdiensten, andoren echter blijven vreemd aan de kennis van God zelf, weer anderen ontkennen uitdrukkelijk zijn be-staan, soms bestrijden zij het zelfs. Om aan allen het heilsgeheim en het door God geschonken leven te kunnen aanbieden, moet de Kerk zich inplanten in al deze groeperingen met dezelfde aandrang waarmee Christus zich door zijn menswording verbonden heeft met de concrete sociale en culturele omstandigheden van de mensen waaronder hij leefde.

11. De Kerk moet in deze menselijke groeperingen aanwezig zijn door haar kinderen die daar thuis zijn of daarheen worden gezonden. Want alle christengelovigen, waar zij ook leven, moeten door het voorbeeld van het leven en door het getuigenis van het woord de nieuwe mens, die zij door het doopsel hebben aangedaan, en de kracht van de Heilige Geest, waardoor zij door het vormsel ver-sterkt zijn, zo openbaren, dat de anderen bij het zien van hun goede werken de Vader verheerlij-ken58 en een vollediger begrip krijgen van de ware zin van het menselijk leven en de algemene band van de eenheid van de mensen.

Willen zij dit getuigenis van Christus met vrucht kunnen geven, dan moeten zij zich in waardering en liefde bij die mensen aansluiten, zich leden weten van de groepering van mensen waaronder zij leven en door de verschillende betrekkingen en werkzaamheden van het menselijk leven deelnemen aan het culturele en sociale leven; zij moeten vertrouwd zijn met hun nationale en godsdienstige tradities; met blijdschap en eerbied moeten zij de zaden van het Woord die daarin verborgen liggen aan het licht brengen; tegelijkertijd echter moeten zij aandacht schenken aan het diepgaande veran-deringsproces dat zich onder de volkeren voltrekt en zich nog meer moeite ervoor getroosten, dat de mensen van onze tijd, al te zeer gericht op de wetenschap en de technologie van de moderne wereld, niet vervreemden van de goddelijke dingen, doch juist worden aangespoord tot een sterker verlan

gen naar de door God geopenbaarde waarheid en liefde. Zoals Christus zelf het hart van de mensen doorgrond heeft en hen door een echt menselijk gesprek tot het goddelijk licht heeft geleid, zo moeten zijn leerlingen, diep doordrongen van de Geest van Christus; de mensen leren kennen waar-onder zij leven en met hen omgaan, opdat zij in een oprechte en geduldige dialoog vernemen, welke rijkdommen de milde God aan de volkeren heeft uitgedeeld; zij moeten echter tevens proberen deze rijkdommen door het evangelisch licht te verhelderen, te bevrijden en terug te brengen onder de heerschappij van God, de Verlosser.

12. De aanwezigheid van de christengelovigen in de menselijke groeperingen moet worden bezield door die liefde waarmee God ons heeft liefgehad, die wil dat ook wij elkaar met dezelfde liefde be-minnen.59

De christelijke liefde strekt zich inderdaad uit tot allen zonder onderscheid van ras, maatschappelij-ke stand of godsdienst; zij verwacht geen enmaatschappelij-kel voordeel noch dankbaarheid; zoals God ons immers met een onbaatzuchtige liefde heeft bemind, zo moeten ook de gelovigen in hun liefde bekommerd zijn om de mens zelf, hem beminnend met dezelfde aandrang waarmee God de mens heeft gezocht.

Zoals daarom Christus rondging door alle steden en dorpen, alle ziekten en kwalen genezend als teken, dat het rijk van God was gekomen,60 zo verenigt zich ook de Kerk door haar kinderen met de mensen van iedere stand, vooral echter met de armen en ongelukkigen, en geeft zich gaarne voor hen prijs.61 Want zij deelt hun vreugden en smarten, kent de verlangens en raadsels van het leven en lijdt met hen mee in de angsten van de dood. Aan hen die de vrede zoeken wil zij een antwoord geven door in een broederlijke dialoog de vrede en het licht vanuit het evangelie aan te bieden.

De christengelovigen moeten werken en met alle anderen samenwerken aan de juiste ordening van de economische en sociale aangelegenheden. Met bijzondere zorg moeten zij zich wijden aan de opvoeding van de kinderen en de jongeren door middel van allerlei soorten van scholen, welke niet alleen moeten worden beschouwd als een uitstekend middel om de christelijke jeugd te vormen en vooruit te brengen, maar tevens als een zeer waardevolle dienst aan de mensen en vooral aan de ontwikkelingslanden ter verheffing van de menselijke waardigheid en ter voorbereiding van mense-lijker levensvoorwaarden. Tevens moeten de christenen deelnemen aan de inspanningen van die volkeren die, door honger, onwetendheid en ziekten te bestrijden, zich beijveren om betere levens-voorwaarden te scheppen en de vrede in de wereld te versterken. Laten de gelovigen bij dit werk vurig verlangen op bedachtzame wijze hun bijdrage te leveren voor de ondernemingen die door private en publieke instellingen, door regeringen, door internationale organen, door de verschillende christelijke gemeenschappen en door de niet-christelijke godsdiensten bevorderd worden.

De Kerk wil zich echter op geen enkele manier mengen in het bestuur van de aardse samenleving.

Zij eist voor zichzelf geen andere bevoegdheid op dan om, met de hulp van God, de mensen in lief-de en trouwe dienstbaarheid. te dienen.62

In hun leven en hun werk innig met de mensen verbonden, hopen de leerlingen van Christus, dat zij hun het ware getuigenis van Christus zullen geven en tot hun heil zullen meewerken, ook daar waar zij Christus niet in zijn volheid kunnen verkondigen. Want zij beogen niet de louter materiële voor-uitgang en welvaart van de mensen, maar zij bevorderen hun waardigheid en broederlijke eenheid door de godsdienstige en zedelijke waarheden voor te houden die Christus door zijn licht heeft ver-helderd en zo openen zij geleidelijk een vollediger toegang tot God. Zo worden de mensen geholpen bij het verwerven van het heil door de liefde tot God en de naaste en begint het geheim van Christus op te lichten, in wie de nieuwe mens is verschenen, die naar het beeld van God is geschapen63 en in wie de liefde van God wordt geopenbaard.

13. Overal waar God een deur opent voor de prediking om over het geheim van Christus te spre-ken,64 moet aan alle mensen65 vrijmoedig en standvastig66 worden verkondigd67 de levende God en degene die Hij gezonden heeft tot heil van allen, Jezus Christus,68 opdat de niet-christenen, wier hart door de Heilige Geest ontvankelijk wordt gemaakt,69 zich in geloof vrijwillig tot God bekeren en Hem oprecht aanhangen die, omdat Hij ‘de weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14,6) is, al hun geestelijke verwachtingen vervult en zelfs oneindig overtreft. Deze bekering moet zeker als een begin worden beschouwd, maar toch als voldoende om de mens te doen beseffen, dat hij, ontrukt aan de zonde, wordt binnengeleid in het geheim van de liefde van God, die hem roept tot een per-soonlijke omgang met zichzelf in Christus. Want onder de werking van de genade van God gaat de

nieuw bekeerde de geestelijke weg op waarlangs hij, door het geloof reeds deelachtig aan het ge-heim van de dood en de verrijzenis, van de oude mens overgaat naar de nieuwe mens, die in Chris-tus tot volmaaktheid is gekomen.70 Deze overgang, die gepaard gaat met een zich voortzettende verandering van gezindheid en levenswandel, moet met haar maatschappelijke gevolgen openbaar worden en zich tijdens het catechumenaat geleidelijk ontwikkelen. Daar de Heer, in wie hij gelooft, een teken is van tegenspraak,71 ondervindt de mens na zijn bekering niet zelden scheuring en schei-ding, maar ook vreugden, die God niet zuinig geeft.72

De Kerk verbiedt streng iemand tot het aannemen van het geloof te dwingen of door kwalijke prak-tijken ertoe te leiden of te lokken, zoals zij ook met kracht opkomt voor het recht, dat niemand door bedenkelijke kwellingen van het geloof wordt afgehouden.73 Overeenkomstig het aloude gebruik van de Kerk moeten de motieven van de bekering onderzocht en, zo nodig, worden gezuiverd.

14. Zij die het geloof in Christus door de Kerk van God hebben ontvangen,74 dienen met liturgische plechtigheden tot het catechumenaat te worden toegelaten; dit is niet louter een uiteenzetting van geloofswaarheden en geboden, maar een inleiding op en een genoegzaam voortgezette oefenschool voor heel het christelijk leven waardoor de leerlingen met Christus, hun Leraar, worden verbonden.

De catechumenen moeten daarom op passende wijze worden ingewijd in het heilsgeheim en door de beoefening van de evangelische leefwijze en door heilige riten, op achtereenvolgende tijden te vie-ren,75 worden ingeleid in het leven van geloof, liturgie en liefde van het volk van God.

Vervolgens door de sacramenten van de christelijke initiatie ontrukt aan het machtsgebied van de duisternis,76 met Christus gestorven, begraven en verrezen,77 ontvangen zij de Geest78 van aanne-ming tot kinderen en vieren zij de gedachtenis aan de dood en de verrijzenis van de Heer met heel het volk van God.

Het is wenselijk, dat de liturgie van de vasten- en paastijd zo wordt herzien, dat zij de harten van de catechumenen voorbereidt op de viering van het paasmysterie, tijdens welke plechtigheid zij door het doopsel voor Christus worden herboren.

Deze christelijke initiatie tijdens het catechumenaat moet niet alleen door catechisten of priesters maar door heel de gemeenschap van gelovigen, op bijzondere wijze echter door de peter en meter worden verzorgd, zodat de catechumenen vanaf het begin ondervinden, dat zij behoren tot het volk van God. Daar het leven van de Kerk apostolisch is, moeten de catechumenen tevens leren door het getuigenis van het leven en door de belijdenis van het geloof actief mee te werken aan de evangeli-sering en de opbouw van de Kerk.

De juridische status tenslotte van de catechumenen moet in het nieuwe wetboek duidelijk worden bepaald. Zij zijn immers al met de Kerk verbonden,79 zijn reeds huisgenoten van Christus80 en lei-den niet zellei-den reeds een leven van geloof, hoop en liefde.

15. De Heilige Geest roept alle mensen door de zaden van het Woord en de verkondiging van het evangelie tot Christus en wekt in de harten de geloofsgehoorzaamheid. Wanneer Hij hen die in Christus geloven in de schoot van de doopvont tot een nieuw leven doet worden geboren, voegt hij hen samen tot één volk van God: ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heili-ge natie, Gods eiheili-gen volk’ (1 Petr. 2,9).81

Als medewerkers van God82 moeten de missionarissen daarom gemeenschappen van gelovigen op-bouwen van dien aard, dat zij, een leven leidend dat waardig is aan de roeping waarmee zij zijn ge-roepen,83 de ambten uitoefenen die God hun heeft toevertrouwd, namelijk die van priester, profeet en koning. Op die manier wordt de christelijke gemeenschap een teken van de aanwezigheid van God in de wereld: zij gaat immers door het eucharistisch offer zonder ophouden met Christus tot de Vader;84 door het woord van God naarstig gevoed,85 legt zij getuigenis af van Christus86 en tenslotte wandelt zij in de liefde en gloeit van apostolische geestdrift.87

De christelijke gemeenschap moet vanaf het begin zo worden ingericht, dat zij voor zover mogelijk zelf in haar eigen behoeften kan voorzien.

Deze gemeenschap van gelovigen moet, verrijkt met de cultuurschatten van eigen stam, diep wortel schieten in het volk: er moeten gezinnen opbloeien die zijn doordrongen van een evangelische geest88 en deze moeten worden bijgestaan door geschikte scholen; er moeten verenigingen en groe-pen worden opgericht waardoor het lekenapostolaat de hele maatschappij met een evangelische geest kan doordringen. Moge tenslotte de liefde stralen onder de katholieken van verschillende ri

tussen.89

Ook moet de oecumenische geest aangekweekt worden onder de neofieten, die goed moeten beden-ken, dat de in Christus gelovende broeders de leerlingen van Christus zijn, door het doopsel herbo-ren en deelgenoot aan zeer veel goedeherbo-ren van het volk van God. Voor zover de godsdienstige om-standigheden het toelaten, moet de oecumenische beweging zo worden bevorderd, dat de katholie-ken, met uitsluiting van iedere schijn zowel van onverschilligheid en verwarring als van ongezonde naijver, overeenkomstig de richtlijnen van het decreet over de katholieke deelneming aan de oecu-menische beweging met de van hen gescheiden broeders broederlijk samenwerken door een ge-meenschappelijke belijdenis, voor zover aanwezig, van het geloof in God en in Jezus Christus ten overstaan van de volkeren en door samenwerking zowel op sociaal en technisch als op cultureel en godsdienstig gebied. Laat hen vooral samenwerken omwille van Christus, hun gemeenschappelijke Heer: zijn naam moge hen samenbrengen! Deze samenwerking moet plaatsvinden niet alleen tussen private personen maar ook, naar het oordeel van de plaatselijke ordinarius, tussen de kerken of ker-kelijke gemeenschappen en hun werken.

De christengelovigen, uit alle volkeren in de Kerk bijeengebracht, ‘zijn noch door bestuursvorm noch door taal noch door politieke instellingen van het leven onderscheiden van de andere men-sen’90 en moeten daarom overeenkomstig de eerzame levensgewoonte van hun volk voor God en Christus leven; als goede burgers moeten zij de liefde van hun vaderland echt en werkdadig beoefe-nen, maar verachting van een ander ras en verbeten nationalisme volstrekt vermijden en een univer-sele liefde onder de mensen bevorderen.

De leken, d.w.z. de christengelovigen die door het doopsel bij Christus zijn ingelijfd en in de wereld leven, zijn, om dit alles te bereiken, van zeer grote betekenis en verdienen een bijzondere zorg.

Want zij zijn het die, doordrongen van de Geest van Christus, bij wijze van zuurdeeg de tijdelijke orde van binnen uit moeten bezielen en ordenen, opdat deze steeds meer volgens Christus ver-loopt.91

Het is echter niet voldoende, dat het christenvolk tegenwoordig en gevestigd is onder een volk, en ook is het niet voldoende, dat het het apostolaat van het voorbeeld beoefent; daartoe is het gevestigd en daartoe is het tegenwoordig, om aan de niet-christelijke medeburgers Christus te verkondigen door woord en daad en hen te helpen om Christus volledig te aanvaarden.

Voor de inplanting van de Kerk en voor de groei van de christelijke gemeenschap zijn verschillende bedieningen nodig, die, door goddelijke roeping uit de gemeenschap van gelovigen zelf gewekt, door allen met nauwgezette zorg moeten worden behartigd en ontwikkeld; daartoe behoren de ambten van priester, diaken en catechist en de Katholieke Actie. Evenzo bewijzen de mannelijke en vrouwelijke religieuzen hetzij door hun gebed hetzij door hun activiteit onvervangbare diensten om het rijk van Christus in de harten wortel te doen schieten en te versterken en dit verder uit te brei-den.

16. Met grote vreugde brengt de Kerk dank voor de onschatbare gave van de priesterroeping die God heeft geschonken aan zoveel jongemannen onder de volkeren die pas tot Christus zijn bekeerd.

Want de Kerk raakt in iedere menselijke groepering steviger geworteld, wanneer de verschillende gemeenschappen van gelovigen uit haar leden haar eigen heilsbedienaren bezitten in de orde van bisschoppen, priesters en diakens die hun broeders dienen, zodat de jonge kerken geleidelijk een diocesane structuur met eigen geestelijkheid, krijgen.

Wat over de roeping en opleiding van priesters door dit concilie is vastgesteld, moet daar waar de Kerk voor het eerst wordt geplant en in de jonge kerken nauwgezet worden onderhouden. Vooral moet worden gelet op wat gezegd wordt over de nauwe band tussen de geestelijke en de leerstellige en pastorale opleiding, over het leiden van een leven naar het voorbeeld van het evangelie, zonder bedacht te zijn op voordeel voor zichzelf of familie, en over het aankweken van een diepe zin voor het geheim van de Kerk. Daardoor zullen zij op bewonderenswaardige wijze leren zichzelf geheel te wijden aan de dienst van het lichaam van Christus en aan het werk van het evangelie, aan hun eigen bisschop als trouwe medewerkers aanhankelijk te zijn en hun arbeid in gemeenschap met hun me-debroeders te verrichten.92

Om dit algemene doel te bereiken, moet de hele vorming van de kandidaten worden geordend in het licht van het heilsgeheim zoals het in de Schrift wordt voorgehouden. Dit geheim van Christus en van het menselijk heil moeten zij in de liturgie aanwezig weten en daarin beleven.93

Deze algemene, door het concilie94 vastgestelde eisen voor de priesteropleiding, ook in pastoraal en praktisch opzicht, dienen gecombineerd te worden met het wetenschappelijk streven tegemoet te komen aan de bijzondere denk- en handelwijze van het eigen volk. Daarom moet de geest van de leerlingen worden geopend en gescherpt om de cultuur van hun volk goed te leren kennen en te kunnen beoordelen; in de filosofische en theologische vakken moeten zij inzicht krijgen in de be-trekkingen die bestaan tussen de overleveringen en de godsdienst van hun eigen land en de christe-lijke godsdienst.95 Tevens moet de priesteropleiding rekening houden met de pastorale behoeften van het gebied: de leerlingen dienen de geschiedenis, het doel en de methode van de missieactiviteit van de Kerk alsook de speciale toestanden van het eigen volk op sociaal, economisch en cultureel gebied te bestuderen. Zij moeten worden opgeleid in de geest van de oecumenische beweging en goed voorbereid worden op een broederlijke dialoog met de niet-christenen.96 Dit alles vraagt erom, dat de opleiding tot het priesterschap, voor zover mogelijk, volbracht wordt overeenkomstig de leefwijze van en in contact met ieders eigen volk.97 Tenslotte moet worden gezorgd voor een oplei-ding in de geregelde kerkelijke en ook economische administratie.

Bovendien moeten geschikte priesters worden uitgekozen om na enige pastorale praktijk hogere studies te maken aan universiteiten, ook in het buitenland, vooral in Rome, en aan andere weten-schappelijke instituten, zodat sommigen van de plaatselijke geestelijkheid, met passende kennis en deskundigheid, ter beschikking komen van de jonge kerken, om zwaardere kerkelijke taken te ver-vullen.

Waar het de bisschoppenconferenties gewenst voorkomt, moet de orde van het diaconaat overeen-komstig de constitutie over de Kerk98 als een blijvende levensstaat weer worden ingevoerd. Het is immers van belang mannen die een echt diaconale bediening uitoefenen, door het goddelijk woord als catechist te verkondigen of door in naam van de pastoor en de bisschop leiding te geven aan verspreid liggende christelijke gemeenschappen of door de liefde te beoefenen in sociale of carita-tieve werken, door de handoplegging, welke vanaf de apostelen is overgeleverd, te versterken en

Waar het de bisschoppenconferenties gewenst voorkomt, moet de orde van het diaconaat overeen-komstig de constitutie over de Kerk98 als een blijvende levensstaat weer worden ingevoerd. Het is immers van belang mannen die een echt diaconale bediening uitoefenen, door het goddelijk woord als catechist te verkondigen of door in naam van de pastoor en de bisschop leiding te geven aan verspreid liggende christelijke gemeenschappen of door de liefde te beoefenen in sociale of carita-tieve werken, door de handoplegging, welke vanaf de apostelen is overgeleverd, te versterken en