• No results found

83. De Hogepriester van het nieuwe en eeuwige verbond, Christus Jezus, heeft de menselijke natuur aangenomen en daardoor de lofzang die in de hemelse troonzaal in eeuwigheid wordt gezongen, overgebracht naar dit aardse ballingsoord. Hij neemt heel de mensengemeenschap tot zich en maakt haar tot zijn gezellin in het zingen van dit goddelijk loflied.

Dit priesterlijk werk nu zet Hij voort door zijn Kerk, die niet alleen door de viering van de eucha-ristie maar ook op andere wijzen, en wel vooral door het verrichten van het goddelijk officie, de Heer looft zonder onderbreking en smeekt om het heil van heel de wereld.

84. Het goddelijk officie is volgens oude christelijke traditie zo ingericht, dat heel de loop van dag en nacht door de lofprijzing van God wordt geheiligd. Wanneer dan deze bewonderenswaardige lofzang naar behoren wordt uitgevoerd door de priesters en de anderen die krachtens kerkelijke re-geling daarvoor zijn afgevaardigd, of door gelovigen die op goedgekeurde wijze samen met de priester bidden, dan is dat echt de stem van de bruid zelf die zich tot haar Bruidegom richt, ja zelfs het gebed van Christus samen met zijn lichaam tot de Vader.

85. Allen die dit goddelijk officie verrichten, vervullen derhalve een taak van de Kerk en delen te-vens in de hoogste eer die aan de bruid van Christus toekomt; want bij de vervulling van hun taak om God te loven, staan zij voor de troon van God in naam van onze moeder de Kerk.

86. De priesters die zich aan de heilige pastorale bediening wijden, zullen hun taak van lofprijzing door het urengebed met des te meer vurigheid vervullen, naarmate zij zich er levendiger van bewust zijn, dat zij gehoor moeten geven aan de aansporing van Paulus: ‘Bidt zonder ophouden’ (1 Tess.

5,17); want aan het werk waarvoor zij zich inspannen, kan alleen kracht en wasdom worden gege-ven door de Heer, die heeft gezegd: ‘Los van Mij kunt gij niets’ (Joh. 15,5); daarom zeiden de apostelen ook, toen zij diakens aanstelden: ‘Wij zullen onszelf blijven wijden aan het gebed en de bediening van het woord’ (Hand. 6,4).

87. Om echter te bereiken, dat de priesters en de andere leden van de Kerk het goddelijk officie in de huidige omstandigheden beter en volmaakter verrichten, heeft het heilig concilie als voortzetting van de vernieuwing, die zo gelukkig door de Apostolische Stoel werd begonnen, het volgende wil-len besluiten over het officie volgens de Romeinse ritus.

88. Omdat de heiliging van de dag het doel is van het officie, moet de traditionele gang van de uren zo worden ingericht, dat deze, voor zover mogelijk, weer op hun juiste tijdstip kunnen worden ver-richt; daarbij moet tegelijk rekening worden gehouden met de huidige levensomstandigheden waarin vooral degenen verkeren die zich wijden aan de apostolische werken.

89. Derhalve moeten bij de vernieuwing van het officie de volgende richtlijnen in acht worden ge-nomen.

a. De lauden zijn als morgengebed en de vespers als avondgebed krachtens eerbiedwaardige traditie van geheel de Kerk de twee spillen van het dagelijks officie; daarom moeten zij als de voornaamste uren worden beschouwd en zo ook worden gevierd.

b. De completen moeten zo worden ingericht, dat zij goed passen bij het eind van de dag.

c. De zogenaamde metten behouden bij het koorgebed het karakter van nachtelijke lofprijzing. Ove-rigens moeten zij zodanig worden aangepast, dat zij op elk uur van de dag kunnen worden gebeden en uit minder psalmen en langere lezingen bestaan. d. De priem moet vervallen.

e. Bij het koorgebed moeten de kleine uren van terts, sext en noon behouden blijven. Buiten het koorgebed mag men er uit deze drie één kiezen die het best past bij het tijdstip van de dag.

90. Verder is het goddelijk officie als openbaar gebed van de Kerk een bron van godsvrucht en voedsel voor het persoonlijk gebed; daarom worden de priesters, en alle anderen die aan het godde-lijk officie deelnemen, dringend in de Heer aangespoord om bij het volbrengen daarvan het hart in overeenstemming te brengen met de mond; om dit beter te bereiken, dienen zij zich een rijkere ken-nis eigen te maken van de liturgie en van de bijbel, vooral van de psalmen.

Anderzijds moet bij het doorvoeren van de vernieuwing de eerbiedwaardige eeuwenoude schat van het Romeins officie zo worden aangepast, dat allen aan wie het in handen wordt gegeven er in rui-mere mate en met meer gemak profijt van kunnen trekken.

91. De psalmen moeten niet meer over één week maar over een langer tijdsverloop worden ver-deeld, zodat de gang van de uren die in art. 89 staat aangegeven ook werkelijk kan worden onder-houden.

Het werk van de herziening van het psalterium, dat voorspoedig is begonnen, moet zo spoedig mo

gelijk worden voltooid; daarbij moet rekening worden gehouden met het eigen karakter van het christelijk Latijn, met het gebruik ervan in de liturgie ook in verband met de zang en met geheel de traditie van de Latijnse kerk.

92. Voor de lezingen geldt het volgende.

a. De lezing van de Heilige Schrift moet zo worden ingericht, dat de schatten van het woord van God in ruimere mate en gemakkelijk toegankelijk worden.

b. De lezingen uit de werken van de vaders, de kerkleraren en de kerkelijke schrijvers moeten beter worden gekozen.

c. De verhalen over het lijden en het leven van de heiligen moeten met de historische werkelijkheid in overeenstemming worden gebracht.

93. De hymnen moeten, voor zover het nuttig lijkt, in hun oorspronkelijke vorm worden hersteld met weglating of verandering van alles wat doet denken aan mythologie of voor de christelijke vroomheid minder passend is. Ook moet men, waar de gelegenheid zich voordoet, andere hymnen uit het rijke erfgoed opnemen.

94. Het verdient de voorkeur, zowel voor het echt heiligen van de dag als voor het met geestelijke vrucht bidden van de uren, dat men het urengebed verricht in een tijdsbestek dat de eigen tijd van elk canoniek uur zo dicht mogelijk benadert.

95. De communiteiten die zijn verplicht tot koorgebed, zijn gehouden naast de conventsmis dage-lijks het goddelijk officie in het koor te vieren; en wel:

a. het gehele officie: de orden van kanunniken, van monniken en van monialen en van andere regu-lieren die krachtens recht of constituties tot koorgebed verplicht zijn;

b. de kathedrale of collegiale kapittels die gedeelten van het officie welke hun door algemeen of particulier recht worden opgelegd;

c. alle leden van bovengenoemde communiteiten die hogere wijdingen hebben ontvangen of de plechtige professie hebben afgelegd, met uitzondering van de lekenbroeders en -zusters, moeten de canonieke uren die zij niet in het koor verrichten ieder voor zichzelf bidden.

96. De geestelijken die niet zijn verplicht tot koorgebed, maar een hogere wijding hebben ontvan-gen, zijn verplicht dagelijks, gemeenschappelijk of ieder voor zich, het gehele officie te verrichten, overeenkomstig de richtlijn van art. 89.

97. Het kan dienstig zijn, dat een liturgische handeling de plaats van het goddelijk officie inneemt;

de rubrieken moeten dit nader omschrijven.

De ordinarii kunnen, in afzonderlijke gevallen en om een geldige reden, hun onderhorigen geheel of gedeeltelijk ontslaan van de verplichting om het officie te bidden of het door iets anders vervangen.

98. Alle leden van instituten voor een staat van volmaaktheid die krachtens hun constituties bepaal-de gebepaal-deelten van het godbepaal-delijk officie bidbepaal-den, verrichten het openbaar gebed van bepaal-de Kerk.

Eveneens verrichten zij het openbaar gebed van de Kerk, wanneer zij krachtens hun constituties een klein officie bidden, mits dit op de wijze van het goddelijk officie is samengesteld en wettig goed-gekeurd.

99. Omdat het goddelijk officie de stem is van de Kerk, dit is van heel het mystieke lichaam dat God in het openbaar looft, is het raadzaam, dat de geestelijken die niet tot koorgebed verplicht zijn, en vooral priesters die samenwonen of samenkomen, althans een deel van het goddelijk officie ge-meenschappelijk verrichten. Allen nu die het officie in koor of gege-meenschappelijk verrichten, moe-ten de functie die hun is toevertrouwd, zowel innerlijk als uiterlijk, zo volmaakt mogelijk vervullen.

Bovendien verdient het de voorkeur, dat men het officie in koor of gemeenschappelijk zo mogelijk zingt.

100. De zielzorgers moeten er zorg voor dragen, dat op de zondagen en de hogere feesten de voor-naamste uren, vooral de vespers, gemeenschappelijk in de kerk worden gevierd. Het verdient aan-beveling, dat ook de leken het goddelijk officie bidden, ofwel samen met de priesters, ofwel onder elkaar, of zelfs ieder voor zich.

101. § 1. Overeenkomstig de eeuwenoude traditie van de Latijnse ritus moeten de geestelijken bij het heilig officie de Latijnse taal blijven gebruiken; aan de ordinarius wordt echter de macht gege-ven om in afzonderlijke gevallen het gebruik van een volgens de richtlijn van art. 36 vervaardigde vertaling in de landstaal toe te staan aan die geestelijken voor wie het gebruik van de Latijnse taal een ernstig beletsel is om het officie behoorlijk te verrichten.

§ 2. Aan de monialen en de leden van instituten voor staten van volmaaktheid, zowel mannen die geen geestelijken zijn als vrouwen, kan door de bevoegde overste worden toegestaan, dat zij bij het goddelijk officie de landstaal gebruiken, ook wanneer dit in koor wordt gevierd, mits de vertaling is goedgekeurd.

§ 3. Elke geestelijke die tot het goddelijk officie gehouden is, voldoet -aan zijn verplichting, wan-neer hij het goddelijk officie in de landstaal verricht samen met een groep gelovigen of samen met degenen die in § 2 worden genoemd, mits de tekst van de vertaling is goedgekeurd.

HOOFDSTUK V