• No results found

GRAVISSIMUM EDUCATIONIS PLECHTIG UITGEVAARDIGD

HOOFDSTUK V Het liturgisch jaar

GRAVISSIMUM EDUCATIONIS PLECHTIG UITGEVAARDIGD

DOOR ZIJNE HEILIGHEID PAUS PAULUS VI OP 28 OKTOBER 1965

INLEIDING

Het uitzonderlijke belang van de opvoeding in het leven van de mens en haar steeds toenemende invloed op de sociale ontwikkeling in onze tijd hebben de bijzondere aandacht van de heilige oecu-menische kerkvergadering gaande gemaakt.1 En inderdaad, de opvoeding van de jongeren en zelfs een zekere voortgezette vorming van de volwassenen worden tengevolge van de huidige omstan-digheden zowel gemakkelijker alsook dringender. De mensen worden zich immers steeds meer be-wust van eigen waardigheid en plicht; zij verlangen van dag tot dag meer actief deel te hebben aan het sociale en vooral het economische en politieke leven.2 De verbazende vooruitgang van de tech-niek en het wetenschappelijk onderzoek, de nieuwe massacommunicatiemiddelen geven aan de mensen, die intussen over meer vrije tijd na hun werkzaamheid beschikken, de gelegenheid om ge-makkelijker toegang te verkrijgen tot de schatten van de cultuur en zich te volmaken door een inni-ger verbondenheid van groepen en zelfs van volkeren.

Daarom ontstaan overal pogingen om het opvoedingswerk steeds meer te bevorderen. De eerste rechten van de mensen, en vooral van de kinderen en de ouders, inzake opvoeding worden afgekon-digd en in officiële documenten vastgelegd.3 Het aantal leerlingen stijgt snel; scholen worden wijd en zijd vermeerderd en verbeterd en andere instellingen voor opvoeding worden opgericht. Metho-den voor opvoeding en onderwijs worMetho-den door nieuwe experimenten vervolmaakt. Inspanningen van grote betekenis worden geleverd om deze goederen aan alle mensen te bezorgen, hoewel nog vele kinderen en jongeren verstoken blijven van het basisonderwijs en zo veel anderen ver blijven van een behoorlijke opvoeding waardoor waarheid en liefde samen tot ontwikkeling komen. Maar om de van haar goddelijke Stichter ontvangen opdracht te volvoeren, namelijk het heilsmysterie aan alle mensen te verkondigen en alles in Christus te herstellen, moet onze heilige moeder de Kerk zorg dragen voor het gehele leven van de mens, ook voor zijn aardse leven, voor zover het verbon-den is met zijn hemelse roeping.4 Daarom heeft zij haar eigen aandeel in de vooruitgang en de ont-wikkeling van de opvoeding. Derhalve stelt deze heilige kerkvergadering enkele grondbeginselen over de christelijke opvoeding in het licht, vooral in de scholen, welke door een speciale postconci-liaire commissie meer uitvoeriger zullen moeten worden uitgewerkt en door de bisschoppenconfe-renties aan de verschillende toestanden van de landen worden aangepast.

1. Alle mensen, van welk ras, welke stand of leeftijd ook, hebben krachtens hun menselijke per-soonlijkheid een onvervreemdbaar recht op opvoeding,5 namelijk op een opvoeding die in overeen-stemming is met hun eigen doel,6 hun eigen aard, hun eigen geslacht en die is aangepast aan hun beschaving en hun voorvaderlijke overlevering, maar tevens openstaat voor de broederlijke ge-meenschap met de andere volkeren tot begunstiging van de ware eenheid en vrede op aarde. De waarachtige opvoeding beoogt echter de vorming van de menselijke persoonlijkheid als gericht op haar uiteindelijk doel en tegelijk op het welzijn van de gemeenschappen waarvan de mens lid is en in wier taken hij, als volwassene, ook deel zal hebben.

Dientengevolge moeten de kinderen en de opgroeiende jeugd, rekening houdend met de vorderin-gen van de psychologie, de pedagogie en de didactiek, worden geholpen om hun lichamelijke, ze-delijke en verstanze-delijke krachten harmonisch te ontvouwen, om geleidelijk een juistere verant-woordelijkheidszin te verwerven, om hun persoonlijk leven met niet-aflatende inspanning naar be-horen tot ontwikkeling te brengen en de ware vrijheid na te streven, door de hinderpalen met een grote en aanhoudende moed te overwinnen. Zij moeten, in overeenstemming met hun leeftijd, op positieve en voorzichtige wijze seksueel worden voorgelicht. Bovendien moeten zij zo worden op

geleid tot deelneming aan het maatschappelijke leven, dat zij zich, degelijk voorzien van de nood-zakelijke en geschikte hulpmiddelen, actief kunnen integreren in de verschillende groeperingen van de menselijke gemeenschap, dat zij openstaan voor de dialoog met de anderen en zich vrijwillig inspannen om het algemeen welzijn te bevorderen.

Evenzo verklaart de heilige kerkvergadering, dat de kinderen en de jongeren het recht hebben, ge-stimuleerd te worden om de morele waarden volgens een rechtgeaard geweten te beoordelen en met persoonlijke instemming te aanvaarden en evenzeer om God volmaakter te kennen en te beminnen.

Daarom dan ook richt zij een nadrukkelijk verzoek tot allen die de volkeren besturen of de leiding van de opvoeding hebben erover te waken, dat de jeugd nooit van dit heilig recht wordt beroofd. Zij spoort ook de zonen van de Kerk aan om met edelmoedigheid mee te werken op het gehele gebied van de opvoeding, voornamelijk met het doel, dat de passende weldaden van opvoeding en onder-wijs zo spoedig mogelijk tot allen over de gehele aarde worden uitgebreid.7

2. Alle christenen, die door de wedergeboorte uit water en de Heilige Geest immers nieuwe schep-selen zijn geworden8 en kinderen van God worden genoemd, wat ze ook zijn, hebben recht op een christelijke opvoeding. Deze streeft toch niet alleen de boven beschreven volwassenheid van de menselijke persoon na, maar is er vooral op gericht, dat de gedoopten, die geleidelijk in de kennis van het heilsgeheim worden ingeleid, zich steeds meer bewust worden van de gave van het geloof;

dat zij, vooral in de liturgische beleving, God, de Vader, in geest en waarheid vgl. (Joh. 4,23) leren aanbidden en gevormd worden om hun eigen leven te leiden volgens de nieuwe mens in ware ge-rechtigheid en heiligheid (Ef. 4,22-24); dat zij aldus geraken tot de volmaakte mens, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus vgl. (Ef. 4,13) en bijdragen tot de groei van het mystieke lichaam. Ook moeten zij, zich bewust van hun roeping, gewoon worden getuigenis af te leggen van de hoop die in hen is vgl. (1 Petr. 3,15) en mee te werken aan de christelijke omvorming van de wereld, waardoor de natuurlijke waarden, opgenomen in de totale visie van de door Christus ver-loste mens, bijdragen tot het welzijn van de gehele maatschappij.9 Daarom brengt deze heilige kerk-vergadering de zielenherders hun ernstige plicht in herinnering alles zo te schikken, dat alle gelovi-gen deze christelijke opvoeding kunnen gelovi-genieten, vooral de jongeren die de hoop van de Kerk zijn.10

3. Daar de ouders de kinderen het leven hebben geschonken, hebben zij de zeer zware verplichting ze op te voeden; ze moeten derhalve worden erkend als hun eerste en voornaamste opvoeders.11 Deze opvoedingsplicht is zo belangrijk, dat ze moeilijk kan worden vervangen, wanneer ze ont-breekt. De ouders moeten inderdaad een gezinsmilieu scheppen, bezield door de liefde en de eer-bied tegenover God en de mensen, waardoor de volledige persoonlijke en sociale opvoeding van de kinderen wordt begunstigd. Het gezin is dan ook de eerste school van de sociale deugden die alle gemeenschappen nodig hebben. In het christelijk gezin, dat gesterkt is door de genade en de ver-plichtingen van het huwelijkssacrament, moeten de kinderen reeds vanaf hun prille jeugd volgens het geloof dat zij in het doopsel hebben verkregen God leren kennen en eren en hun evennaaste le-ren beminnen. Daar ook maken zij voor het eerst kennis met de natuurlijke samenleving en met de Kerk. Door .het gezin tenslotte worden zij langzamerhand ingeleid in de burgerlijke maatschappij en in het volk van God. Mogen derhalve de ouders aanvoelen, hoe belangrijk het echt christelijk gezin is voor het leven en de groei van het volk van God zelf.12

De taak om de opvoeding mee te delen, die allereerst aan het gezin toekomt, heeft de hulp van de gehele gemeenschap nodig. Naast de rechten van de ouders en van de anderen aan wie de ouders een gedeelte van de opvoedingstaak toevertrouwen, komen dus bepaalde rechten en plichten toe aan de burgerlijke maatschappij, voor zover zij alles dient te regelen wat voor het algemeen tijdelijk welzijn is vereist. Tot haar opdrachten behoort het de opvoeding van de jeugd op allerlei wijzen te bevorderen, namelijk de rechten te beschermen van de ouders en van de anderen die enig aandeel hebben in de opvoeding en hun hulp te verlenen; volgens het subsidiariteitsbeginsel het werk van de opvoeding volledig op zich te nemen, als het initiatief van de ouders en van andere gemeenschap-pen in gebreke blijft, mits rekening wordt gehouden met de verlangens van de ouders; bovendien, wanneer het algemeen welzijn dit vordert, eigen scholen en instellingen op te richten.13

Tenslotte behoort de opvoedingstaak om een eigen reden tot de bevoegdheid van de Kerk, niet al-leen omdat zij, ook als menselijke maatschappij, bevoegd moet worden geacht om de opvoeding te

verzorgen, maar voornamelijk omdat zij tot taak heeft de weg van het heil aan alle mensen te ver-kondigen, aan de gelovigen het leven van Christus mee te delen en hen met onophoudelijke be-zorgdheid te helpen in de volharding tot de volheid van dat leven.14 Aan deze, haar kinderen is de Kerk, als moeder, derhalve verplicht die opvoeding te geven waardoor hun gehele leven met de geest van Christus wordt doordrongen. Zij biedt echter tevens haar hulp aan alle volkeren aan om de totale volkomenheid van de menselijke persoonlijkheid te bevorderen, tot welzijn ook van de aardse maatschappij en tot opbouw van een meer humane wereld.15

4. Bij de vervulling van haar opvoedingstaak is de Kerk begaan met alle. daartoe dienende hulp-middelen, maar zij is vooral bezorgd voor degene die haar eigen zijn. Op de eerste plaats komt de catechisatie16 die het geloof verlicht en versterkt, het leven volgens de geest van Christus voedt, naar een bewuste en actieve deelneming aan het liturgisch geheim17 voert en tot het apostolaat .aanspoort. Maar de Kerk hecht ook veel waarde aan de overige hulpmiddelen en zij streeft ernaar ze met haar geest te doordringen en te verheffen; die middelen namelijk die tot het gemeenschappe-lijke erfgoed van de mensen behoren en die in hoge mate bijdragen tot de verfijning van de geest en tot de vorming van de mens, zoals de massacommunicatiemiddelen,18 de talrijke verenigingen voor intellectuele vorming en lichamelijke opvoeding, de jeugdbewegingen en vooral de scholen.

5. Onder alle opvoedingsmiddelen heeft de school een uitzonderlijk belang.19 Door haar zending zelf draagt zij aanhoudend bij tot de vorming van de geestelijke vermogens; zij verhoogt de ge-schiktheid om juist te oordelen; zij leidt in tot het door vorige geslachten verworven culturele erf-goed; zij bevordert de zin voor waarden en bereidt voor op het beroepsleven; zij verwekt een vriendschappelijke omgang tussen leerlingen van verschillend karakter en verschillende klasse en begunstigt daardoor de gesteldheid tot wederzijds begrijpen; bovendien brengt zij als het ware een centrum tot stand, in wiens activiteit en vooruitgang deel hebben: de gezinnen, de leerkrachten, de diverse verenigingen die het culturele, burgerlijke en godsdienstige leven behartigen, de burgerlijke maatschappij en de gehele menselijke gemeenschap.

Prachtig en tevens belangrijk is de roeping van allen die de ouders in het volvoeren van hun taak bijstaan en, uit naam van de menselijke gemeenschap, in de scholen het opvoedingswerk ter hand nemen. Deze roeping vereist bijzondere gaven van geest en hart, een zorgvuldige voorbereiding, een aanhoudende bereidheid om te vernieuwen en aan te passen.

6. Omdat zij het eerste en onvervreemdbare recht en de plicht hebben hun kinderen op te voeden, moeten de ouders ook een echte vrijheid hebben inzake schoolkeuze. Derhalve moet de openbare macht, die de vrijheden van de burgers dient te beschermen en te verdedigen, rekening houden met de verdelende rechtvaardigheid en de staatssubsidies zo verdelen, dat de ouders in ware vrijheid voor hun kinderen scholen kunnen kiezen in overeenstemming met hun geweten.20

Overigens komt het aan de staat toe erin te voorzien, dat alle burgers behoorlijk toegang krijgen tot het culturele leven en erop worden voorbereid de burgerlijke plichten en rechten naar behoren uit te oefenen. De staat moet bijgevolg het recht van de kinderen op een in hun bereik liggende opvoeding verzekeren, waken over de bekwaamheid van de leerkrachten en de degelijkheid van het onderwijs, zorg dragen voor de gezondheid van de leerlingen en in het algemeen het gehele onderwijssysteem bevorderen, het subsidiariteitsbeginsel indachtig en met uitsluiting van ieder schoolmonopolie. Zo’n monopolie is immers in strijd met de natuurlijke rechten van de menselijke persoon, met de voor-uitgang en de verspreiding van de cultuur, met de vredelievende samenwoning van de burgers en met het pluralisme dat tegenwoordig in zeer vele staten heerst.21

Tot de christengelovigen richt de heilige kerkvergadering de aansporing hun hulp te verlenen aan het ontdekken van aangepaste opvoedingsmethoden en leerplannen en tot de vorming van leer-krachten die de jongeren behoorlijk kunnen opvoeden en ook, voornamelijk door middel van ouder-verenigingen, het hunne bij te dragen tot de gehele taak van de school en in het bijzonder tot de ze-delijke opvoeding die er moet worden gegeven.22

7. Omdat zij het bovendien als haar zeer zware verplichting beschouwt de zedelijke en godsdiensti-ge opvoeding van al haar kinderen met zorg te behartigodsdiensti-gen, moet de Kerk met een bijzondere godsdiensti- gene-genheid en hulp aanwezig zijn bij de tallozen die in niet-katholieke scholen worden onderwezen. En

dat zowel door het levensgetuigenis van degenen die hen onderrichten en leiden, als door het apos-tolaatswerk van de medeleerlingen,23 maar ook en vooral door de bediening van de priesters en le-ken die hun de leer van het heil overbrengen, op een aan hun leeftijd en aan de omstandigheden aangepaste wijze, en die hun een geestelijke hulp bieden door hun geschikte initiatieven naargelang van de mogelijkheden van tijden en omstandigheden.

Aan de ouders brengt zij in herinnering, dat een zware verplichting op hen rust alles ervoor in het werk te stellen en zelfs te eisen, dat hun kinderen van deze hulpmiddelen kunnen genieten en voort-gang maken in een christelijke vorming die harmonisch met hun profane vorming samengaat. Om die reden ook looft de Kerk de gezagsdragers en de staten die rekening houden met het pluralistisch karakter van de huidige maatschappij en bekommerd zijn om een billijke godsdienstvrijheid en daarom de gezinnen te hulp komen, zodat deze hun kinderen kunnen laten opvoeden in alle scholen volgens de eigen zedelijke en godsdienstige beginselen van die gezinnen.24

8. De aanwezigheid van de Kerk op het gebied van het onderwijs wordt op speciale wijze duidelijk door de katholieke school. Deze streeft immers, in niet mindere mate dan andere ‘scholen, cultuur-doeleinden en de humane vorming van de jongeren na. Haar is echter eigen een milieu in de school-gemeenschap tot stand te brengen dat bezield wordt door de evangelische geest van vrijheid en lief-de; de jongeren te helpen om hun eigen persoonlijkheidsontwikkeling harmonisch samen te laten groeien met de nieuwe schepping die zij door het doopsel zijn geworden; de algemeen menselijke cultuur zo met de heilsboodschap te verbinden, dat de kennis die de leerlingen betreffende de we-reld, het leven en de mens trapsgewijs verkrijgen door het geloof wordt belicht.25 Zo moet de ka-tholieke school zich, zoals het hoort, openstellen voor de evolutie van de tijden en daardoor haar leerlingen het welzijn van de aardse gemeenschap doeltreffend doen bevorderen; zij moet hen ook voorbereiden op de dienstbaarheid voor de uitbreiding van het rijk van God, om door de uitoefening van een voorbeeldig en apostolisch leven een heilzaam zuurdeeg te worden voor de menselijke maatschappij.

De katholieke school kan derhalve bijdragen tot de vervulling van de zending van het volk van God en een dienst bewijzen aan de dialoog tussen de Kerk en de gemeenschap van de mensen, tot hun wederzijds voordeel; zij bewaart dus in onze tijdsomstandigheden haar uitzonderlijk belang. Daar-om kondigt deze heilige kerkvergadering nogmaals het recht van de Kerk af Daar-om in vrijheid scholen van iedere aard en graad op te richten en te besturen, zoals reeds in verschillende documenten van het leergezag is verklaard;26 zij brengt ook in herinnering, dat het uitoefenen van dit recht in hoge mate nuttig is voor de bescherming van de gewetensvrijheid en van de ouderlijke rechten, alsook voor de vooruitgang van de cultuur zelf.

Maar laten de leerkrachten eraan denken, dat het allereerst van hun werk afhangt, of de katholieke school haar doelstelling en onderneming tot een goed einde kan brengen.27 Zij moeten dus met een bijzondere zorg worden opgeleid om hen in het bezit te stellen van zowel profane als godsdienstige kennis die door bevoegdheidsbewijzen wordt gestaafd en om hen te voorzien van een opvoedkundi-ge kennis die op de hoogte is met de moderne bevindinopvoedkundi-gen. Onderling en met hun leerlinopvoedkundi-gen moe-ten zij verbonden zijn door de liefde en zij moemoe-ten vervuld zijn met een apostolische geest; dan zullen zij ook door hun leven en hun leer getuigenis afleggen voor de enige Meester, Christus. In samenwerking, vooral met de ouders, moeten zij zich aan hun taak wijden; samen met hen moeten zij ook in de gehele opvoeding degelijk rekening houden met het onderscheid van de geslachten en met de eigen doelstelling die door de goddelijke Voorzienigheid voor beide, in het gezin en in de maatschappij, is vastgesteld. De persoonlijke activiteit van de leerlingen moeten zij trachten te sti-muleren; na de voleinding van de studietijd moeten zij hen met raad en vriendschap en door middel van speciale bonden die met een waarachtige kerkelijke geest zijn bezield verder begeleiden. De heilige kerkvergadering verklaart, dat het werk van deze leerkrachten een apostolaat is in de ware zin van het woord dat ook in onze tijd zeer passend en noodzakelijk is en tevens een echte dienst is die aan de gemeenschap wordt bewezen. Aan de katholieke ouders brengt zij de plicht in herinne-ring hun kinderen, wanneer en waar zij het kunnen, aan katholieke scholen toe te vertrouwen, deze scholen volgens hun vermogen te steunen en ermee samen te werken tot welzijn van hun kinderen.28

9. Aan dit beeld van de katholieke school moeten de scholen die op welke manier ook van de Kerk afhankelijk zijn zoveel mogelijk beantwoorden, hoewel een katholieke school volgens plaatselijke omstandigheden verschillende vormén kan aannemen.29 De Kerk heeft ook een speciale waardering voor de katholieke scholen die, vooral in nieuwe kerkelijke gebieden, ook door niet-katholieke leerlingen worden bezocht.

Overigens moet bij het oprichten en organiseren van katholieke scholen rekening worden gehouden met de noodwendigheden van onze evoluerende tijd. Bovendien moeten niet alleen de scholen voor lager en middelbaar onderwijs, die de grondslag van de opvoeding uitmaken, blijvend worden

Overigens moet bij het oprichten en organiseren van katholieke scholen rekening worden gehouden met de noodwendigheden van onze evoluerende tijd. Bovendien moeten niet alleen de scholen voor lager en middelbaar onderwijs, die de grondslag van de opvoeding uitmaken, blijvend worden