• No results found

Goede relatie met eigen kinderen

24 respondenten geven aan een goede relatie met hun kinderen te hebben. Daar waar mensen niet voluit

‘goed’ zeggen heeft het vaak met de puberteit van één of meerdere kinderen te maken.

“Goed, ik ben streng, maar rechtvaardig. Ja, een kind is een kind. Dat moet kunnen spelen.

Maar hij moet wel weten wat kan en wat niet kan. Bij mij wordt die hoek gebruikt. Ik heb die al in de Ster in de hoek gezet. Bij mijn vriendin, als hare kleine het uithangt gaat die in de hoek en als de mijne het uithangt gaat die ook in de hoek. Het is eender waar, in het park tegen een boom. “Ga jij daar maar een minuutje staan”. Als ik weet ‘s morgens die één of twee keer in zijnen hoek zetten en dan is dat gedaan. Dat is gewoon zoeken. Dat zijn kinderen. Ik was ook altijd levendig en mijne kleine heeft dat ook. Maar hij is ook een Brutus gelijk ik moet geweest zijn. Maar hij is ook zo lief. Kussen, knuffelen, beleefd zijn.”

“Ze blijven allemaal terugkomen, dus dat zal wel goed zijn. In hun tienertijd hebben ze altijd heel veel commentaar op mij, maar uiteindelijk blijk ik toch nog mee te vallen als moeder.”

“Er rekening mee houdend en er me bewust van zijnde dat ik een weekendpapa ben, heb ik een goede relatie met mijn kind.”

“Keigoed. Ik denk dat wel. Ik denk altijd eerst aan hem en dan pas aan de rest. Het is echt een knuffelaar als hij mij ziet aankomen, of als hij mij vandaag terug zag had hij de meest euforische blik. Ik denk dat hij mij wel graag ziet.”

“Dat is goed, maar alleen dat pubergedrag waar we het daarnet al over hadden. En op den duur, door dat gedrag is het vertrouwen soms zoek.”

“Goed. Mijn ander zoontje die zie ik spijtig genoeg iets minder omdat mijn ex-vriendin wou verhuizen naar Wallonië. Dat is anderhalf uur rijden van hier. Daarmee zijn wij het contact stelselmatig aan het verbreken. Ik ga niet naar daar, dat heb ik haar op voorhand gezegd. Als ze per se de trut wil uithangen en met mijne kleinen naar Wallonië wil gaan, dan blijft ze daar maar. Dat vind ik. Dat doe je niet. Dat manneke. Ik betaal daarvoor. Elke maand, als hij iets nodig heeft, geef ik extra, als hij ziek is, betaal ik bij. Dat zijn ook allemaal kosten en kosten en kosten. En ik mag hem met moeite zien. Alleen als het een feestje is tegenwoordig.”

Opvoeden is zoeken

Mensen vertellen dat opvoeden zoeken is. Ze leren dit met vallen en opstaan.

“De relatie met mijn kinderen is goed; Ik ben tot inzicht gekomen met mijn dochter. Vroeger had ik meer een dochter-vriendin relatie, geen moeder-dochter-relatie, met mijn zoon is dat anders, maar door zijn problematiek is dit moeilijker. Ik heb wel een goede verstandhouding met hem. Het gaat goed. Met mijn dochter was dat vroeger niet zo, ik riep tegen mijn dochter in plaats van met haar te praten. Met mijn zoon probeer ik dat op een andere manier te doen.

Ik communiceer nu op de juiste manier.”

“In het begin was de relatie met de kinderen moeilijk: discussies, roepen, tieren, straffen en belonen. Ik wist niet hoe ik ermee moest omgaan. Nu gaat het alleszins beter, mijn zoon en ik zijn twee handen op één buik, ik ben rustiger geworden en heb mijn draai gevonden in opvoeden en loslaten.”

“Is goed. Met de oudste zoon wordt het nu af en toe wel wat moeilijk. Hij is 14 jaar en hij wil niet doen wat ik zeg, er zijn wel wat problemen … (puberteit)”

89 Latente vrees dat de geschiedenis zich zal herhalen

Hier en daar tekenen we een getuigenis op dat ouders bang zijn dat de geschiedenis zich zal herhalen, dat wat zij hebben meegemaakt ook hun kinderen kan/zal overkomen.

“Je gaat toch niet beginnen over mijn jeugd, dat ik dat doorgeef aan mijn kinderen. Want ik heb dat al veel mogen horen. Dan zeggen ze: “Dan verschiet jij ervan dat je kinderen zo of zo zijn.” Ja maar ja jongens, daar kan ik toch niet aan doen. Je krijgt wel de verwijten naar je kop.

Knuffelen of zo, dat is voor mij verschrikkelijk moeilijk.”

“Met hem (haar partner) kan ik wel knuffelen. Met dat knuffelen heb ik dus geen problemen.

Maar met mijn kinderen knuffelen is moeilijk. Als die zo tegen mij plakken heb ik zoiets van:

“Jongens alsjeblieft, plakt niet zo tegen mij.” Ik krijg daar iets van. Dan zeggen ze: “Mama, zij zo vies niet.” Dan zeg ik: Ik ben niet vies, maar plakt zo niet tegen mij, ik kan daar niet tegen. “Ik wil een knuffel!” Nee, ik wil geen knuffel. Dat is precies of dat er iets binnenin zit, een blok waar ik niet door geraak. Ze zeggen dan: “Je moet dat zo doen”. Maar ik kan dat gewoonweg niet. Dan is het van: “Amaai, wat ben jij een koele kikker.” Dat kan goed zijn dat ik een koele kikker ben.

Dat maakt ook dat de communicatie tussen mij en mijn kinderen moeilijk is. Dat ik er soms heel bot kan in zijn. Dat ze soms zeggen: “Mama, wat hebben wij eigenlijk verkeerd gedaan?”

Maar die hebben niks verkeerd gedaan. Maar ja, je kan dat ook niet meer veranderen.”

Een aantal zaken die we hoorden vanuit de kindpositie, zien we ook bij de ouderpositie terugkomen. In die zin is bovenstaande vrees niet helemaal onterecht:

- Afwezige vader/moeder

“Mijn dochter is ook terug naar de kust verhuisd met het gedacht dat ze haar papa meer zou zien, dat is ook serieus misgelopen, dat had ze ook niet verwacht. Twee straten ver, en ze zag hem nog bijna niet.”

“En aan hun vaders hebben ze eigenlijk ook nooit veel gehad. Ik heb altijd de vaderdag-cadeautjes gekregen. De kleinste is de enige die naar zijn papa gaat om de veertien dagen.

Dus die neemt de cadeautjes wel mee naar zijn papa.”

- Moeilijke relaties met stiefvaders

Een aantal respondenten rapporteert een moeilijke relatie met een stiefouder.

“Ook met mijn oudste heb ik een goede band. Toen mijn ex-man een nieuwe vriendin had, zag zij dat niet zitten.“

- Drugs en alcohol

“A. de oudste, die komt wel af en toe babysitten, en die eet dan wel de frigo leeg en al zulke toestanden, en die zit dan dag en nacht op de computer, maar die probeert ook wel iets bij te dragen, ook al is hij niet helemaal te vertrouwen, omdat hij druggebruiker is, dus ik durf hem ook niet volledig te vertrouwen.”

“Mijn man was een alcoholieker, dus dan zat ik nog even ver van huis. Daar ben ik van weggegaan als die ’t speelgoed van de kinderen begon te verkopen voor zelf op café te gaan.

Zo is dat.”

- Zelf ook geplaatste kinderen hebben

“Vanaf dat ze geplaatst zijn, is er die afstand. De relatie moeder- dochter is toch niet wat het moet zijn. Ik kom er mee overeen hoor. Die band tussen mij en mijn kind, met het bezoekrecht, het is precies of ik ben een mindere kant.”

Weinig netwerk voor het gezin

Zoals reeds vroeger gesteld, geven de meeste respondenten (28) aan dat ze over een zeer beperkt netwerk beschikken.

“Familie niet, vrienden wel. Familie heb ik eigenlijk niet meer. Mijn zus, ik heb die 1 of 2 keer gezien in het ziekenhuis als mijn moeder gestorven is en daarachter, als ik juist bevallen was.

En uiteindelijk was dat voor de papieren van dat huis. Mijn broer die heeft zelf veel problemen.

Die heeft ook een drankprobleem.”

90

“Bijvoorbeeld een maand geleden heb ik een zware ontsteking gehad op twee tanden. Dan heb ik een heel weekend platgelegen. Eerst van de tandpijn, en dan van de pijnstillers waar ik allergisch op gereageerd heb. Ondertussen lopen die twee kleine gasten hier wel rond. Die kunnen hun plan wel trekken, maar dat heeft mij wel een beetje doen nadenken, dat stoorde mij al een tijdje, als ik ziek ben, is er nooit iemand waarop ik kan terugvallen, en zeker niet voor de kinderen.”

“Ik heb geen familie en netwerk rondom mij. Ik voel me vaak zeer eenzaam. Vrienden zijn niet per se diegenen die je hierbij helpen, je kan wel eens een vraag stellen, maar liefst ook niet te vaak. Zo had mijn hond bijvoorbeeld vorige maand ‘iets’, maar ik had geen vervoer naar de dierenarts en mijn hond kon zover niet stappen, er zijn twee redenen waarom ik niemand heb aangesproken:Je hebt het gevoel dat je mensen moet lastig vallen en omwille van de centen.”

“Meestal trek ik mijn plan, ik ben dat zodanig gewoon om er alleen voor te zorgen. Als ik aan mijn ma vraag om op hem te passen, dan doet ze dat. En om de twee weken gaat hij ook naar de bonnie. De vader komt er niet om, maar dan gaat hij naar daar. Dat zijn mijn ex-schoonouders.”

“Ja, ik heb 2 zussen en 2 broers. Af en toe zie ik ze eens. Soms kom ik één van mijn zussen tegen in den Action. En is het dan eerder toevallig dat je ze tegenkomt of spreek je ook nog af?

Eerder toevallig dat we elkaar eens tegenkomen.

En zien jullie elkaar soms bij jullie moeder dan?

Nee, omdat er niemand van haar kinderen nog bij haar komt.”

“We staan er alleen voor. Dat is soms echt lastig. Dat beperkt ook de mogelijkheden voor mijn vrouw om te gaan werken! Zij kan nooit in ploegen werken … nachtshiften en dergelijke al helemaal niet.“

Gezinnen zonder wettig verblijf missen het ruimere familieverband of ondersteunend sociaal netwerk

“Neen, we krijgen hierrond geen hulp. We hebben hier geen familie en we krijgen ook niet vaak bezoek en gaan ook niet vaak naar vrienden. Misschien één keer per jaar dat er een vriend komt naar mijn huis. We hebben niet veel vrienden.”

“Het was zelfs één keer zo dat we naar het commissariaat in Brussel moesten gaan en we hadden aan de school gevraagd of de kinderen eenmalig eens in de opvang konden blijven, de school zei OK, je moet dit papier invullen en naar de Stad gaan, ik ging naar daar, maar daar zeiden ze: “Neen, jouw kinderen kunnen niet in de opvang blijven, want jullie hebben geen papieren.” Ik was heel nerveus daarvan, ik moest naar Brussel gaan en ik wist niet waar ik mijn kinderen moest laten. Ik heb geen familie en geen vrienden … wat kan ik doen.”

SPECIFIEKE CONCLUSIES M.B.T. DE IMPACT OP DE KINDEREN

De respondenten leggen in hun getuigenissen vooral de nadruk op het feit dat ze bang zijn dat hun kinderen hetzelfde zullen moeten doormaken als zij in hun kindertijd. Daarnaast geven ze ook aan dat het steeds moeten weigeren van materiële zaken een invloed heeft op de relatie die ze met hun kinderen kunnen uitbouwen.

“Ergens wel want het is voor een kind niet altijd gemakkelijk te verstaan waarom je geen kabel-tv hebt. Het is niet leuk als je altijd maar moet zeggen, sorry, neen, dat gaat niet. Nog maar een dagje zee of een dagje pretpark, dat zit er niet in.“

“Het is moeilijk, als ze iets nodig hebben en je kan het hen niet geven, dat ze denken dat je niet voldoende van hen houdt. Kinderen verstaan het gegeven niet van mama en papa hebben geen geld. Zij hebben het gevoel dat andere kinderen die zaken krijgen en zij niet, ze hebben het gevoel dat we hen negeren, hen afwijzen … we krijgen het niet uitgelegd aan onze kinderen, ze voelen zich afgewezen.”

“Niemand, we staan er helemaal alleen voor, het is hier Europa. Het is hier anders dan in Afrika.

In Afrika, soms hebben mensen niets en toch helpen ze elkaar. Dat is hier niet zo. De stress waarin ik moet ‘overleven’ heeft ook een invloed op de manier hoe ik met mijnkinderen omga,

91 ik vind dat ellendig, maar het is gewoon een feit. Ik ben dan ongeduldiger met de kinderen. Ik

ben sterk, maar zo zonder iets, met kinderen tussen andere mensen leven, in een ander land, moeilijk kunnen communiceren, ik begrijp niet alles … het is echt moeilijk. Alles loopt moeilijk!

Als je ziet dat je geen zaken voor de kinderen kan kopen die je kinderen nodig hebben, dan krijg je stress, de manier hoe je leeft, is altijd bij jou. Je moet dat kunnen veranderen, we moeten hoop hebben dat het kan veranderen. Het is echt niet goed voor je ‘mind’ om zo hopeloos afhankelijk te zijn om te overleven van anderen.”