• No results found

4 Ontwikkelingen milieutoestand tot 2006 en MINAS

4.4 Fosfaattoestand van de bodem

4.6.3 Regionale landbouwbeïnvloede wateren

Voor bepaling van het landelijk beeld van de stikstof- en fosfaattoestand van het ‘dominant door landbouw beïnvloede’ oppervlaktewater is een selectie gemaakt van waarnemingen (ciw en Limno) door waterbeheerders volgens de methodiek voor Water in Beeld (Bakker en Plette, 2007). ‘Dominant door landbouw beïnvloede’ oppervlakte- wateren zijn de sloten, beken en meren waarvan tenminste driekwart van de stikstof- en fosforbelasting afkomstig is uit landbouwgronden. Dit betekent dat driekwart van het beïnvloedingsareaal landbouwgrond is. De totale dataset van de ciw- en Limno-data- basemetingen bevat 45% dominant door landbouw beïnvloede monsterpunten. In 2005 voldeed 34% van deze meetlocaties aan de mtr-waarde van 2,2 mg/l stikstof en 57% aan de mtr-waarde van 0,15 mg/l fosfor (De Klijne et al., 2007).

Voor 1994 daalden de concentraties van stikstof en met name fosfor sterk door de invoering van de fosfaatvrije wasmiddelen, sanering van puntbronnen en hogere zuive- ringsrendementen van rwzi’s (Figuur 4.24). Na 1994 dalen, gemiddeld genomen, de concentraties van zowel stikstof als fosfor nog steeds, maar veel minder dan vóór 1994. Voor stikstof zijn de concentraties gaan dalen in 1998 bij invoering van minas, en de relatieve trend correspondeert met die van het minas-stikstofoverschot op bedrijfsni- veau (zie Paragraaf 4.3.7). Interpretatie van trends in waterkwaliteit voor de landbouw- selectie is lastig vanwege een grote invloed van variabele waterafvoer. Er is nog geen goede verklaring voor de dalende trends na 1994. De ruimtelijke dekking van metingen is onvolledig, waardoor met name Noord-Brabant, Noordoost-Nederland en Noord- Holland in de ciw- en Limno-database ontbreken (Figuur 4.25).

Na 1994 is in 41% van de regionale oppervlaktewatermeetpunten nog sprake van een beperkte maar wel significante daling van de fosforconcentraties (Tabel 4.8, Figuur 4.24). In landbouwbeïnvloede beken is soms nog een lichte daling van het gemiddelde

Tabel 4.7 Gemiddelde concentratie van nutriënten in bedrijfseigen sloten over de jaren 2003-2005 voor klei en veen. (Bron: LMM; De Klijne et al, 2007; zand is niet vermeld omdat hiervoor pas één jaar wordt gemeten)

Veen Klei 2003-2005 2003-2005 mg/l mg/l Nitraat-N 1,2 4,9 Totaal-N 5,5 6,8 Totaal-P 0,2 0,3 Aantal bedrijven 30 55

4 Ontwikkelingen milieutoestand tot 2006 en MINAS

83 te zien als gevolg van een afname in piekconcentraties van totaal-fosfor terwijl ortho- fosfaat gelijk blijft (Waterschap Vallei & Eem/Rijkswaterstaat IJsselmeergebied, 2006; Wetterskip Fryslân, 2006; Waterschap Peel en Maasvallei, 2005). Deze lichte afname kan mogelijk worden toegeschreven aan uitrijbeperkingen voor mest vanaf 1987 voor zandgronden en vanaf 1991 voor klei- en veengronden. Hierdoor nam waarschijnlijk ook het risico van het meemesten van sloten af. Verder is onderwerken van mest op bouwland verplicht gesteld in 1988 en mestinjectie op grasland verplicht tussen 1991 en 1994. Door het geheel van deze maatregelen zijn naar verwachting zowel oppervlak- kige afspoeling door het jaar heen, als oppervlakkige en ondiepe af- en uitspoeling van nutriënten in de natte winterperiode afgenomen.

Uit een aantal lokale studies (dove-studie, Weerd en Torenbeek, 2007) blijkt dat opper- vlakkige afstroming van nutriënten nog steeds een belangrijke belastingsroute naar het oppervlaktewater is. Overigens zijn er ook aanwijzingen dat in de dove-projecten de bijdrage van oppervlakkige afstroming van met name fosfaat op de zand- en veenloca- tie overschat wordt (mondelinge communicatie mnp-riza, 2007).

1986 1990 1994 1998 2002 2006 0 2 4 6 8 Jaargemiddelde maandmediaan (mg/l) Zand Klei Veen MTR Stikstof

Nutriënten regionaal oppervlaktewater, dominant door landbouw beïnvloed

1986 1990 1994 1998 2002 2006 0,0 0,2 0,4 0,6 0,8 Jaargemiddelde maandmediaan (mg/l) Fosfor

Figuur 4.24 Ontwikkeling van de jaargemiddelden van de maandmediane stikstof- en fosforconcentraties tussen 1986 en 2005 in dominant door landbouw beïnvloed regionaal oppervlaktewater. (Bron: CIW- en Limno-database, Bakker en Plette, 2007)

Tabel 4.8 Percentages meetlocaties van de CIW- en Limno-dataset met significant (P<0.1) dalende, niet aantoonbaar veranderde en significant gestegen P-totaal en N-totaal concentraties; deelperioden 1985-1996 en 1994-2006. Tussen haakjes staan de gegevens voor de selectie van monsterpunten met een landbouwbeïn- vloeding van meer dan 75% én na verwijdering van de puntbronnen. (Bron: Bakker en Plette, 2007)

aantal locaties % daling % niet significant

veranderd % stijging P-Totaal 1985-1996 177 (49) 48 (57) 45 (39) 7 (4) 1994-2006 240 (69) 41 (35) 51 (57) 8 (8) N-Totaal 1985-1996 147 (50) 28 (28) 65 (66) 7 (6) 1994-2006 212 (68) 75 (74) 24 (25) 1 (1)

Stikstof- en fosforconcentraties regionaal oppervlaktewater, gemiddelde 2000-2005

Stikstof Fosfor N-totaal (mg/l) < 1,3 1,3 - 2,2 2,2 - 4,0 4,0 - 7,0 > 7,0 P-totaal (mg/l) < 0,07 0,07 - 0,15 0,15 - 0,30 0,30 - 0,50 > 0,50 --- Bovengrens GEP --- MTR / bovengrens GEP --- MTR

Figuur 4.25 Landelijke beeld van de stikstof- en fosforconcentraties per meetlocatie in regionale wateren voor de periode 2000-2005. (Bron: CIW- en Limno-database, RWS-RIZA 2007)

4 Ontwikkelingen milieutoestand tot 2006 en MINAS

85 Hogere stikstofconcentraties worden in Zuid- en Oost-Nederland aangetroffen. Hoge fosforconcentraties in landbouwwateren worden gevonden in heel West-Nederland en lokaal in de zandgebieden van Midden- en Oost-Nederland (Figuur 4.25).

4.7

Conclusies

De belangrijkste conclusies ten aanzien van de huidige milieukwaliteit en de trends tot 2006 worden hieronder samengevat. Tevens worden enkele inschattingen gemaakt van implicaties hiervan voor het jaar 2006 toen het Gebruiksnormenstelsel van kracht werd. Mineralengebruik

– Een belangrijk effect van de wettelijke beperking van het gebruik van mineralen, ongeacht het systeem van regulering, is dat extreem hoge niveaus van bemesting op bedrijven zijn verdwenen.

– Na 2006 is de normering van het gebruik van fosfaat uit dierlijke mest dusdanig dat het gebruik van fosfaat onder druk komt bij een grote groep melkveehouders. Bij de akkerbouwers op klei was er in 2005 nog aanzienlijke ruimte voor gebruik van meer fosfaat uit dierlijke mest.

– Het belangrijkste effect van het minas-stelsel op bemesting was dat het gebruik van stikstofkunstmest in de melkveehouderij sterk afnam. Ook het gebruik van fosfaat- kunstmest nam iets af, ondanks dat minas dit niet reguleerde.

– De vermindering van het mineralengebruik stagneerde in 2002 als een reactie op een vermindering van de beleidsdruk. In de melkveehouderij op zand namen de stikstof- overschotten na 2001 zelfs toe.

– Slechts een klein deel van de sinds de invoering van minas opgebouwde saldi voor stikstof en fosfaat zijn aan het eind van de minas-periode gebruikt om meer mine- ralen aan te voeren of minder mineralen af te voeren. In de melkveehouderij op zand zou dit een deelverklaring kunnen bieden voor de gevonden toename van stikstof- bodemoverschotten in de laatste paar jaren. Het beëindigen van het salderingsy- steem heeft niet tot belangrijke negatieve milieueffecten geleid.

– In 2005 zou 50% van de melkveebedrijven mest moeten afvoeren bij een deroga- tienorm van 250 kg/ha, terwijl 80% voldeed aan de gebruiksnorm voor werkzame stikstof van 2006. Van de akkerbouwers voldeed in 2005 50% aan de gebruiksnorm voor totale werkzame stikstof van 2006.

Fosfaattoestand en organische stof

– Op basis van de huidige waardering van de bodemfosfaattoestand is de fosfaatad- viesbemesting gelijk aan of lager dan evenwichtsbemesting op 80% van het grasland en op ruim 90% van het bouwland (inclusief maïs). Op circa 35% van het grasland en bouwland zou volgens het landbouwkundig advies de fosfaatbemesting geheel achterwege kunnen blijven.

– Er zijn geen aanwijzingen dat het gehalte organische stof structureel afneemt door beperking van het gebruik van dierlijke mest. Wel is op 29% van het gras-maïs are- aal het gehalte organische stof afgenomen, terwijl op 43% het gehalte is gestegen.

Nitraat in grondwater

– Het belangrijkste milieueffect van minas is een afname van de nitraatconcentraties in het ondiepe grondwater, maar die afname lijkt sinds 2002 te stagneren. In de zandregio liggen deze nitraatconcentraties gemiddeld circa 25 mg/l boven de eu- nitraatdoelstelling. Gemiddeld genomen voldoet de melkveehouderij in de zandregio met 56 mg/l bijna aan de doelstelling.

– De voor neerslaghoeveelheid en steekproefsamenstelling gecorrigeeerde nitraatcon- centraties laten tot 2005 een sterke daling zien. Deze daling correspondeert niet met de gevonden stagnatie van de stikstofoverschotten. Er is nog geen verklaring voor deze daling.

Nutriënten in oppervlaktewater

– De (berekende) reductie van stikstof- en fosfaatemissies uit landbouwgronden naar het oppervlaktewater is sinds 1985 veel minder afgenomen dan andere emissiebron- nen (en wel met respectief 16% en -6%). Deze reductie is minder dan de reductie van de overschotten op landbouwgrond van respectievelijk 52% en 63%. Voor fosfor is dit verklaarbaar door de sterke bodemretentie van fosfor. In 2005 levert de land- bouwsector de grootste bijdrage aan de oppervlaktewaterbelasting, met respectieve- lijk 54% van de totale belasting voor stikstof en 49% voor fosfor.

– In 2005 voldeed 34% van de dominant door landbouw beïnvloede meetlocaties in het oppervlaktewater aan de mtr-waarde van 2,2 mg/l stikstof en 57% aan de mtr- waarde van 0,15 mg/l fosfor. De bandbreedte van indicatieve nutriëntennormen voor krw-gep voor beken en sloten zoals die nu door regio’s worden afgeleid, omvatten de oude mtr-waarden. De concentraties van stikstof, en in mindere mate fosfor, dalen in de periode 1994-2005. Er is geen eenduidige verklaring voor deze daling. Het effect van de stagnerende bodemoverschotten na 2001 wordt niet teruggevonden in de trend van de oppervlaktewaterconcentraties.