• No results found

6 Toekomstige effecten

6.3 Gevolgen van aanscherping fosfaatgebruiksnorm voor de gebruiksruimte van dierlijke mest tot

6.4.6 Effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater

De resultaten voor oppervlaktewater worden hier gepresenteerd aan de hand van de resultaten voor de periode 2015 t/m 2030 voor rekenvariant 2015at-20%2. Het gemid- delde resultaat voor deze periode kan als indicatief worden beschouwd voor 2027 als zijnde het uiterste jaar waarin de doelen van de krw moeten zijn gehaald. De stikstof- concentratie in het af- en uitspoelende water neemt het meest af bij zandgronden en in mindere mate bij klei- en veengronden. De afname bij zand is 17% (van 9 naar 7,5 mg/ l). Bij klei is de afname 11% (van 4,8 naar 4,3 mg/l) en bij veengronden is de afname 7% (van 3,7 naar 2,9 mg/l).

De fosforconcentratie in het water dat af- en uitspoelt neemt vooral af bij veen

(0,05 mg/l of 10%), minder bij zand (0,04 mg/l of 8%) en nauwelijks bij klei (0,02 mg/l of 2%).

Het regionaal beeld voor stikstof (Figuur 6.11) laat hoge concentraties zien in het zuide- lijk zandgebied (Noord-Brabant en Noord- en Midden-Limburg). Dit stemt overeen met de hoge nitraatconcentraties die voor dit gebied in het bovenste grondwater worden bere- kend. Het beeld voor fosfor toont hogere concentraties in het zuidelijk en centraal zand- gebied (mestoverschotgebieden) maar ook hogere concentraties in west Nederland. Hier speelt ook de bodemgesteldheid (klei en veen) en fosforrijke kwel een rol van betekenis. Modeluitkomsten van de stikstof- en fosforconcentraties in het grondwater worden vergeleken met de berekende concentraties in het water dat af- en uitspoelt naar het oppervlaktewater voor de periode 2000 t/m 2005 en voor de periode 2015 t/m 2030 (Figuur 6.12). De met stone berekende concentraties in het af- en uitspoelende water zijn bruto-concentraties, dat wil zeggen dat nog geen rekening is gehouden met afbraak 2 Hier is een andere rekenvariant gebruikt dan voor effecten op nitraat in grondwater. Aannames over de hoogte van de fosfaat

(van stikstof door denitrificatie tijdens passage van de slootwand en in de sloot/water- gang) en vastlegging (van stikstof en fosfor) in waterorganismen en waterbodem. Uit een vergelijking met meetgegevens van de ciw- en Limno-data van door de landbouw beïnvloede wateren (jaargemiddelde waarden van de mediaanwaarde van gemeten concentraties per maand, hierna aangeduid als mediane concentraties; zie ook para- graaf 4.6.3) blijkt dat voor de periode 1995-2005 bij zandgronden de gemeten stikstof- concentraties gemiddeld 65% lager zijn dan de stone berekeningen. Voor klei en veen zijn deze verschilwaarden respectievelijk 35% en 0%. Voor fosfor worden in zand- en kleiwateren verschilwaarden van respectievelijk 56% en 54% gevonden. Voor veen is de verschilwaarde circa 58% maar deze waarde is niet constant: de metingen laten een in de tijd afnemende concentratie zien. Dit wijkt af van de met het model berekende concentraties. Het is niet duidelijk waarom de vergelijking voor veenwateren anders is dan bij zand- en kleiwateren.

Op basis van deze verschillen tussen berekende concentraties in af- en uitspoelend wa- ter en meetwaarden uit de ciw- en Limno dataset zijn schaalfactoren afgeleid waarmee

Stikstof en fosfor-concentraties in af- en uitspoelend water, 2015 - 2030

Stikstof Fosfor N-totaal (mg/l) 2,2 - 5,0 5,0 - 7,5 7,5 - 10,0 > 10,0 P-totaal (mg/l) 0,15 - 0,30 0,30 - 0,45 0,45 - 0,60 > 0,60

Figuur 6.11 Raming van de stikstof- (N) en fosfor (P)-concentratie in water dat vanuit landbouwgrond af- en uitspoelt naar het oppervlaktewater per PAWN-district (gemiddelde waarde in 2015 t/m 2030 van rekenvariant 2015AT-20%).

6 Toekomstige effecten

147 Zand Klei Veen

0 10 20 30 mg/l Grondwater Stikstofconcentratie EU-norm

Zand Klei Veen 0

10 20 30

mg/l

Af- en uitspoelend water

Zand Klei Veen 0

10 20 30

mg/l

Regionale wateren, dominant door landbouw beïnvloed

2000 - 2005

2015 - 2030 (variant 2015AT-20%) Spreiding

Bandbreedte indicatief Goed Ecologisch Potentieel (GEP) Beken

Sloten en vaarten

Zand Klei Veen 0,0 0,2 0,4 0,6 mg/l Grondwater Fosforconcentratie

Zand Klei Veen 0,0

0,2 0,4 0,6

mg/l

Af- en uitspoelend water

Zand Klei Veen 0,0

0,2 0,4 0,6

mg/l

Regionale wateren, dominant door landbouw beïnvloed

2000 - 2005

2015 - 2030 (variant 2015AT-20%) Spreiding

Bandbreedte indicatief Goed Ecologisch Potentieel (GEP) Beken

Sloten en vaarten

Figuur 6.12 Gemiddelde totaal-stikstof- (boven) en totaal-fosfaat- (onder) concentraties per grondsoort in grondwater (gemiddeld laagste grondwaterstand), in uit- en afspoelend water en mediane concentraties in oppervlaktewater voor de rekenvariant 2015AT-20%. Vergeleken zijn de perioden 2000-2005 en 2015-2030.

de stone resultaten zijn omgerekend naar jaargemiddelde concentraties voor de wate- ren waarvoor de ciw- en Limnodata representatief zijn. Dit is eveneens in Figuur 6.12 weergegeven. Dit is een eerste benadering van de te verwachten concentraties in 2015-2030. Hierbij is ook de spreiding in de verwachte concentraties aangegeven zoals afgeleid uit de variatie van de modeluitkomsten.

Toepassing van deze schaalfactoren laat zien dat de rekenvariant 2015at-20% alleen voor stikstof in wateren in de zandgebieden tot een duidelijk effect leidt in 2015 t/m 2030. Voor fosfor is echter nauwelijks sprake van een verandering in concentratie. Voor stikstof is de gemiddelde concentratie in het af- en uitspoelende water lager dan in het bovenste grondwater. Dit komt door denitrificatie van nitraat. Voor fosfor is de concen- tratie echter hoger door de invloed van oppervlakkige en ondiepe af- en uitspoeling en door fosforrijke kwel (klei en veen). De invoering van fosfaatevenwichtsbemesting in 2015 leidt landelijk gezien tot ongeveer een standstill van de fosforbelasting en fosfor- concentraties van landbouwwateren ten opzichte van de huidige situatie (Figuur 3.6). Standstill van de ecologische toestand is een minimumeis van de KRW. De implicatie hiervan voor de waterchemie is niet bekend, zodat niet met zekerheid gesteld kan wor- den dat aan de KRW-eis van standstill wordt voldaan. Voor het zandgebied neemt de fosforconcentratie naar verwachting in de periode 2015-2030 bovendien nog met 15% toe ten opzichte van de huidige situatie, in het veengebied met 10% , terwijl die in het kleigebied met 5% afneemt.

Overigens zij opgemerkt dat er zich in specifieke regio’s zowel meer gunstige als meer ongunstige situaties kunnen voordoen. Voor fosfor geldt dat de historische bodemvoor- raden die in de periode vóór 1986 zijn opgebouwd en waar de modelberekeningen in het jaar 1986 mee starten, zijn gebaseerd op historische mestgiften die zijn gekalibreerd op landelijke meetgegevens over het voorkomen van fosfaat per gewas en per bodem (Landelijke Steekproef Kaarteenheden). In specifieke regio’s kunnen bodemvoorraden afwijken van het landelijke beeld.

De berekende mediane fosforconcentratie ligt rond 0,20 mg/l (50% van de metingen boven 0,20 mg/l en 50% eronder) en is daarmee ook nog hoger dan de mtr van 0,15 mg/l. De gep-waarden voor sloten, vaarten en kanalen, corresponderen met die voor kleine meren, en zullen naar verwachting in het traject van 0,06-0,15 mg/l liggen, voor sterk veranderde beken van 0,12-0,15 mg/l. Met name bij klei- en veenwateren valt de spreiding in de berekende mediane fosforconcentraties voor een groot deel buiten de bandbreedte van de gep-waarden.

Voor zoete wateren zal in het algemeen fosfor de belangrijkste factor zijn en voor brakke en zoute wateren stikstof. Maar ook in zoetwatermeren en kanalen kan stikstof een limiterende rol spelen zowel bij hoge als lage fosforgehalten (bijlage B.3.1). De berekende mediane stikstofconcentraties in 2015-2030 liggen rond de 3 mg/l en zijn daarmee hoger dan de mtr van 2,2 mg/l. De gep-waarde voor sloten zal mogelijk in het traject van 1,3 tot 3,2 mg/l liggen. De berekende concentraties liggen wel onder

6 Toekomstige effecten

149 verwachte gep-waarde voor sterk veranderde beken (bandbreedte 3,2 – 4 mg/l; zie ook paragraaf 2.2.3).