• No results found

4 Ontwikkelingen milieutoestand tot 2006 en MINAS

4.4 Fosfaattoestand van de bodem

4.6.1 Belasting op nationale schaal en landbouwbijdrage

Nederland heeft zich in het kader van de Oslo-Parijs Conventie (ospar) verplicht tot een reductie van de totale Nederlandse nutriëntenemissie naar het oppervlaktewater met 50% in 2010 ten opzichte van 19853. Deze beleidsopgave voor emissiereductie geldt

voor het totaal uit alle bronnen (industrie, communaal en landbouw). In 2005 voldeed Nederland met een reductie van 78% voor fosfor ruimschoots aan de doelstelling van 50%. Voor stikstof wordt met een reductie van 45% deze doelstelling nog niet gehaald (Tabel 4.6).

De bijdrage aan de reductie verschilt per sector. Voor stikstof is de grootste absolute reductie (circa 29 miljoen kg) behaald bij de communale bronnen gevolgd door de landbouw (circa 13 miljoen kg). Voor fosfor is de grootste reductie behaald in de indu- striële bronnen (13 miljoen kg) gevolgd door de communale bronnen (11 miljoen kg).

3 Oorspronkelijk was de afspraak, in het kader van het Rijnactieprogramma: 50% reductie in 1995 ten opzichte van 1985

Tabel 4.6 Reductie van de nationale belasting van het oppervlaktewater per sector. De resultaten zijn getoetst aan de OSPAR-emissiereductiedoelstelling van 50% in 2010, waarbij groen voldoet en rood niet voldoet. In de tabel zijn weergegeven de procentuele en totale afname in 2005 ten opzichte van 1985.

(Bron: de Klijne et al., 2007 op basis van Bakker en Plette, 2007).

N % N miljoen kg P % P miljoen kg Landelijk gebied 26% 19 7% 0,3 Landbouw 21% 13 8% 0,3 Direct 50% 5 58% 0,5 Uit- en afspoeling1) 16% 8 -6% -0,2 Natuur 49% 5 1% 0,1 Industrie (direct) 79% 15 97% 13,0 Communaal 55% 29 79% 10,6 Atmosferische depositie 57% 13 2) Totaal Nederland 45% 76 78% 23,9

1) Oppervlakkige en ondiepe afvoer van nutriënten naar het oppervlaktewater.

4 Ontwikkelingen milieutoestand tot 2006 en MINAS

81 Hoewel de ospar-reductiedoelstelling niet per bron of sector geldt, is inzicht in gerealiseerde reducties per bron wel relevant, bijvoorbeeld bij onderhandelingen over verdergaand emissiereductiebeleid met specifieke sectoren of met het buitenland. In dit licht kan ook het bestuursakkoord uit 1989 tussen het Rijk en de regionale overheden worden gezien. Hierin zei de regio toe zich in te spannen voor het bereiken van een 75% zuiveringsrendement in 1995, als het Rijk zich zou inzetten voor een vergelijkbare emissiereductie voor de landbouwsector en de industrie (rivm, 2004). Afzonderlijke sectoren halen meestal ook een 50% emissiereductie ten opzichte van 1985 voor zowel fosfor als stikstof. In het landelijk gebied, specifiek voor de landbouw, is de reductie 16% voor stikstof en neemt de emissie van fosfor met 6% toe. Deze reducties zijn daarmee aanzienlijk lager dan 50%. Deze reductie is minder dan de reductie van de stikstof- en fosfaatoverschotten op landbouwgrond, respectievelijk 52% en 63% (Tabel 4.2; cbs, 2007). Door de relatief kleine, voor fosfor zelfs afwezige emissiereductie, is de procentuele bijdrage van de landbouw aan de totale nationale belasting sinds 1985 toegenomen. In 2005 heeft de landbouwsector in Nederland daardoor de grootste bij- drage aan de oppervlaktewaterbelasting, met respectievelijk 54% van de totale belasting voor stikstof en 49% voor fosfor (De Klijne et al., 2007).

4.6.2 Bedrijfssloten

Voor evaluatie van effecten van het mestbeleid op de kwaliteit van het oppervlaktewater zijn de sloten op de landbouwbedrijven de meest gevoelige indicator, omdat hier de invloed van puntbronnen buiten het landbouwbedrijf het geringste is. Gemiddeld liggen de stikstofconcentraties in klei- en veensloten een factor 2 tot 3 boven het Maximaal Toelaatbaar Risico (mtr) en voor fosforconcentraties een factor 1,5 tot 2 (Tabel 4.7). Omdat bedrijfssloten uiteindelijk wel kunnen uitstromen in wateren met strengere nor- men, zoals natuurlijke wateren en meren, is er wel een samenhang tussen het voldoen aan de norm (zie Paragraaf 2.3.1) voor deze wateren, en de stikstof- en fosforconcen- traties in de bedrijfssloten. Door retentie tijdens watertransport van landbouwsloten of –beken naar wateren stroomafwaarts zullen de vrachten van stikstof en fosfor aanzien- lijk verlaagd worden. Bij een hypothetische maar realistische retentie van 50% voor

De emissie uit landbouwgronden (uit- en afspoeling in Tabel 4.6) is de belangrijkste nutriëntenbron van de samengestelde bron ‘Agriculture’ in de Nederlandse rapportage in het kader van PARCOM (PARCOM is het vervolg op OSPAR; zie RIKZ, 2007; Agriculture omvat ook andere bronnen als natuur, depositie). De emissie- reductie voor de bron ‘uit- en afspoeling’ voor PARCOM wordt met het STONE-model berekend. Bij toepassing van STONE in het kader van PARCOM wordt voor de zichtjaren voor emissiereductie het weerjaar 1985 opgelegd aan het model. Hiermee wordt beoogd om de grote invloed van neerslag op de emissie te elimineren, en daarmee ook op de berekende emissiereductie ten opzichte van 1985. Emissieberekeningen met STONE worden in dit rapport ook gebruikt voor de raming van de

toekomstige emissie; zie paragraaf 6.4.6. Hier wordt in tegenstelling tot de werkwijze voor PARCOM zowel met constant weer (ook weerjaar 1985) als met variabel weer gerekend. Aldus berekende emissiereducties in 2005 ten opzichte van 1985 zijn voor stikstof 37% en 26%, voor fosfor 15% en -7% (toename!), voor respectievelijk werkelijke weerjaren en constant weer. Met name het resultaat voor stikstof wijst erop dat de PARCOM werk- wijze leidt tot een onderschatting van de reductie van de uit- en afspoeling ten opzichte van 1985. In paragraaf 6.4.6 wordt onderbouwd dat de emissieberekening met constant weer een betere weergave geeft van beleidsef- fecten, omdat deze berekeningswijze een continue trend laat zien, die goed overeenkomt met de gemiddelde trend in berekeningen met werkelijk weer.

stikstof (zie ook Paragraaf 6.4.6) zou 40% van de slootwaarnemingen niet leiden tot overschrijding van het mtr voor stikstof van 2,2 mg/l, en voor fosfor 70% van de waar- nemingen niet leiden tot overschrijding van het mtr voor fosfor van 0,15 mg/l. Nutri- enten die door retentie verdwijnen, blijven achter in het watersysteem. Door nalevering kan dit later tot hogere concentraties leiden, met name voor fosfor.