• No results found

4 Ontwikkelingen milieutoestand tot 2006 en MINAS

4.4 Fosfaattoestand van de bodem

4.4.2 Fosfaatevenwichtsbemesting en adviesbemesting

De bodemvruchtbaarheid met betrekking tot fosfaat wordt vastgesteld door bepaling en waardering van het Pw- (voor bouwland) en pal-getal (grasland) in bodemmonsters. Bij een gemiddeld jaarlijks fosfaatoverschot van 20-40 kg/ha fosfaat in de periode 2000-2005 (lei-bin zie Figuur 4.2, cbs-overschot circa 45 kg/ha, op basis van Tabel 4.2) zou het pal-getal in de bouwvoor (0-5 cm; grasland) theoretisch met ruim 2 een- heden per jaar toenemen, en het Pw-getal van de bouwvoor (0-25 cm; bouwland) met ongeveer 0,5 eenheden. De precieze waarde van het fosfaatoverschot voor een sector is moeilijk vast te stellen, omdat het lastig is om de netto-gewasafvoer te bepalen. De fosfaatafvoer van grasland op basis van lei-bin voor gespecialiseerde melkveebedrij-

Bodem wordt als fosfaatverzadigd gekarakteriseerd indien als gevolg van de fosfaatophoping in de bodem (op termijn) een verhoogde fosfaatconcentratie in het bovenste grondwater (gemiddelde hoogste grondwa- terstand) wordt aangetroffen die boven de natuurlijke fosfaatachtergrondsconcentratie ligt (Technische Commissie Bodembescherming TCB, 1990). Voor de kalkarme zandgronden is deze fosfaatachtergrondscon- centratie door de TCB expliciet vastgesteld (0,1 mg ortho-P per liter ofwel 0,15 mg P-totaal per liter), omdat dit de gronden zijn waar de concentratiegebieden van de

intensieve veehouderij zijn gelegen. Op basis hiervan is vastgesteld dat er boven de gemiddelde hoogste grond- waterstand niet meer mineraal fosfaat opgehoopt mag zijn dan 25% van de maximale fosfaatbindingscapaciteit van de bodem. Dit percentage wordt wel aangeduid als de kritieke fosfaatverzadigingsgraad. Gronden die een hogere fosfaatverzadigingsgraad hebben, leveren een potentieel probleem op voor de belasting van het grondwater. Voor de overige gronden zijn, conform de TCB-methodiek, ook indicatieve kritieke waarden voor de fosfaatverzadiging afgeleid (Schoumans, 2004).

4 Ontwikkelingen milieutoestand tot 2006 en MINAS

71 ven is bepaald op 97 kg/ha (Aarts, 2006), terwijl de gemiddelde waarde voor het totale grasareaal voor landbouwdoeleinden op 77 kg/ha ligt (cbs, 2007) ligt. Voor akkerbouw- bedrijven is het nog lastiger om de gewasafvoer te bepalen door de grote variatie in bouwplannen en gewassen.

De waardering van de landbouwkundige fosfaattoestand van bodemmonsters zoals deze in de periode 1998-2003 zijn geanalyseerd door het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasanalyse (blgg) in Oosterbeek, is weergegeven in Tabel 4.4. Opgemerkt dient nog te worden dat de monsters zoals deze ter analyse bij blgg worden aangeboden, niet representatief hoeven te zijn voor de Nederlandse landbouw. Het ligt in de rede dat met name bedrijven met relatief lage fosfaattoestanden hun bodemmonsters ter analyse aanbieden. Daar staat tegenover dat het hier wel een groot aantal monsters (55.000 tot 70.000) betreft die zijn geanalyseerd, waardoor toch wel verwacht wordt dat trends ook

Fosfaatverzadigde landbouwgronden 1992 - 1998

Verzadigd oppervlak per ha (%) Geen landbouwgrond ≤ 50 50 - 75 > 75 0 20 40 60 80 100 Verzadigingsgraad (%) 0,0 0,4 0,8 1,2 1,6 2,0 mg ortho-P/l

Relatie met fosforconcentratie

Figuur 4.15 Links: fosfaatverzadigd oppervlak gebaseerd op basis van een grondsoortspe- cifiek criterium, afgeleid uit een opname van de bodem in de periode 1992-1998. Hierbij is het grondsoortspecifieke criterium gehanteerd (criterium 2; Schoumans, 2004) en geen algemene grenswaarde van 25% zoals deze in het protocol voor fosfaatverzadigde kalkarme zandgron- den is vastgesteld (Van der Zee, 1990 a en b). Rechts: relatie tussen de fosfaatverzadigings- graad en de fosfaatconcentratie die op termijn naar het bovenste grondwater uitspoelt .

indicatief zijn voor het totale cultuurareaal. Met name de klassen laag en vrij laag zul- len naar verwachting oververtegenwoordigd zijn.

Er is geen duidelijke trend in de tijd van de landbouwkundige fosfaattoestand voor gras en snijmaïs, maar voor bouwland is er een duidelijke verschuiving van de klasse voldoen- de tot ruim voldoende, naar de klasse van vrij tot hoog (Tabel 4.4; Schoumans, 2007). Bij een waardering laag voor bouwland is het advies om reparatiebemesting toe te pas- sen. Bij een waardering vrij laag is het advies om meer fosfaat te geven dan de gewas- afvoer. Bij een waardering voldoende volstaat evenwichtsbemesting. Bij een fosfaat-

Mestgift groter dan evenwichtsbemesting

Evenwichtsbemesting

Mestgift kleiner dan evenwichtsbemesting

Geen bemesting

Fosfaatbemestingsadvies op basis van fosfaattoestand bodem

0 10 20 30 40 % areaal Grondmonsters aangeboden bij Bedrijfslaboratorium Grond- en Gewasanalyse Oosterbeek (BLGG) Grasland Bouwland Maïsland Areaal landbouwgrond naar fosfaatbemestingsadvies 1998 - 2003

Figuur 4.16 Adviesbemesting voor fosfaat op basis van de bodemtoestand in monsters aangeboden bij het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasanalyse in de periode 1998- 2003. (Bron: Schoumans (2007) bewerking door MNP)

Tabel 4.4 Waardering van de landbouwkundige fosfaattoestand van bodemmonsters zoals deze door BLGG tussen 1998 en 2003 zijn bepaald. Alleen voor bouwland is er sprake van een trend (naar Schoumans, 2007).

Percentage monsters per waarderingsklasse van fosfaattoestand

laag vrij laag voldoende ruim voldoende

vrij hoog hoog

Grasland 3 18 25 32 23

Maïsland 1 7 12 20 17 43

Bouwland 1 5 18 30 20 25

Verschil 2003-1998

4 Ontwikkelingen milieutoestand tot 2006 en MINAS

73 waardering ruim voldoende is de adviesgift maximaal evenwichtsbemesting. Bij een fosfaatwaardering van vrij hoog en hoog is fosfaatbemesting niet nodig. Voor ongeveer 50% van het landbouwareaal (exclusief tuinbouw) komt het bemestingsadvies overeen met maximaal evenwichtsbemesting, voor 35% van het areaal is het landbouwadvies om geen fosfaatbemesting toe te passen (Figuur 4.16). Het areaal dat op basis van de blgg-cijfers in de waarderingsklasse laag en vrij laag is waarschijnlijk niet representa- tief voor het totale landbouwareaal: Schoumans et al. (2004) schatten dat 2-7% van het totale landbouwareaal een lage fosfaattoestand heeft en 3% fosfaatfixerend is.

4.4.3 Organischestofgehalte

Ondernemers geven aan dat het gehalte organische stof het belangrijkste knelpunt is om de bodem duurzaam te kunnen gebruiken (Van Dam et al., 2006). Aanscherping van gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat zet de gebruiksruimte voor dierlijke mest onder druk, en dus de aanvoer van organische stof. Recente studies (Velthof, 2004; Reijne- veld et al., 2007; nmi, 2007) laten zien dat er de afgelopen twintig jaar geen sprake is geweest van structurele afname van het organischestofgehalte. Analyses van meer dan twee miljoen monsters over de periode 1984-2004 voor grasland (0-5 cm diepte) en bouwland (0-25 cm diepte) laten zien dat er sprake is van een lichte toename (Figuur 4.17). Deze trends wijken af van die gerapporteerd voor Groot-Brittannië en België. Er is wel sprake van een sterke regionale spreiding.

1984 1988 1992 1996 2000 2004 0 10 20 30 40 50 g koolstof/kg grond Waarneming Grasland Snijmaïs Bouwland Lineaire trend Grasland Snijmaïs Bouwland Gehalte organische stof

Figuur 4.17 Trends van het gehalte organische stof onder grasland, bouwland en snijmaïs in de periode 1984-2003. (Bron: Reijneveld et al., 2007)

Bemesting boven het fosfaatbemestingsadvies door aanwending van dierlijke mest is doorgaans dus niet nodig vanuit het oogpunt van behoud van het gehalte organi- sche stof. Echter, dalende gehalten organische stof komen voor op 185.000 ha van de 635.000 ha die de vier provincies Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Drenthe in 2004 in gebruik hadden voor de ruwvoerproductie (nmi, 2007). Hier zou op termijn een tekort kunnen ontstaan. In de bloembollenteelt, intensieve vollegrondsgroenteteelt en boomteelt, werden onder minas al maatregelen genomen om de aanvoer van effectieve organische stof op peil te houden (Velthof, 2004).

4.5

Grondwaterkwaliteit