• No results found

6. Conclusie

9.1 Reflectie (theorie gedeelte)

In dit stuk wordt een reflectie gegeven op de theorie. Vervolgens wordt er gereflecteerd op het onderzoek zelf.

Voordat het onderzoek werd gestart is er nagedacht over welke theorieën van prestatiemeting bruikbaar en toepasbaar konden zijn voor dit onderzoek. Uit het boek van Hans de Bruijn

‘Prestatiemeting in de publieke sector. Tussen professie en verantwoording’ zijn de volgende twee theorieën geselecteerd, namelijk: De wet van de Mushrooming en de wet van de afnemende effectiviteit. In eerste instantie werd gedacht dat beiden theorieën zich voordeden binnen de organisatie. Dit komt ook door het eerste kennismakingsgesprek met Nico Stolk, waarbij ik de gekozen twee wetmatigheden kort had toegelicht. De wet van de afnemende effectiviteit vertelt ons dat wanneer de prestatiemeting een te hoge impact heeft, de effectiviteit van de prestatiemeting afneemt. Dit komt doordat er veel prikkels voor pervers gedrag tot stand komen. Ook bij een lage impact kan de effectiviteit van het prestatiemetingssysteem afnemen, omdat de professionals niet direct consequenties ervaren en alleen doen wat ze moeten doen en verder niet vernieuwend of innoverend willen zijn. Samen met Nico Stolk hadden wij het vermoeden dat deze theorie bruikbaar en toepasbaar zou zijn op de casus. Ook hadden wij het vermoeden dat de wet van de Mushrooming zich ook voordeed. Het vermoeden was namelijk dat de definities van de prestatie-indicatoren verfijnd zouden raken en er nieuwe definities dus nieuwe prestatie-indicatoren tot stand zouden komen. Hierdoor zou het systeem uitdijen volgens de wet. Echter, bleek uit de eerdere interviews ( Interview Nico Stolk, Brecht Sies en Petra van Prooijen, 2017) dat de wet van de Mushrooming hier niet van toepassing was. Dus de hypothese van de wet van de Mushrooming kon niet getoetst worden. Het prestatiemetingssysteem heeft zich ondertussen ontwikkeld en is toch verder verfijnd en uitgedijd. Voor mijn onderzoek is het dus goed geweest om een jaar later (het

prestatiemetingssysteem heeft zich verder ontwikkeld ondertussen) weer interviews te houden met de volgende respondenten: Goof Slooters, Jantine Schelling-Biesheuvel en Joost Struijk.

Ook was het een punt dat niet alle 5 wetmatigheden uit het boek van Hans de Bruijn gebruikt konden worden voor dit onderzoek, gezien de geringe tijd.

Voor de overige drie wetmatigheden: De wet van de collectieve blindheid, de wet van de afnemende politieke attentie en de wet van het behoud van geperverteerde systemen is niet gekozen. De wet van de collectieve blindheid treedt vooral op in de hoogste laag van het bestuur. Daarom is er niet

80 voor deze wet gekozen, omdat er met name wordt gekeken naar de werkwijze van de uitvoerende ambtenaar. En de overige twee wetmatigheden hebben sterk te maken met de politieke aspecten van prestatiemeting en deze aspecten zijn moeilijk te meten binnen de organisatie.

Wat mij vervolgens opviel was dat de begripsbepalingen uit het boek van Hans de Bruijn niet helder zijn beschreven. Het operationaliseren van sommige begrippen verliep daarom wat moeilijker en de toetsing van de hypothesen verliep niet makkelijk hierdoor. Om bepaalde begrippen toch goed te kunnen operationaliseren heb ik andere theorieën/literatuur over prestatiemeting moeten

gebruiken. Voorbeelden zijn de begrippen effectiviteit, efficiëntie of de perverse gedragingen. Deze begrippen kunnen uit de literatuur van het boek van de Bruijn (2006) moeilijk meetbaar worden gemaakt en zo was het toetsen van de hypothesen wat lastiger voor mij.

De theorie over de wet van de afnemende effectiviteit is toepasbaar en bruikbaar geweest om mijn hypothese te kunnen toetsen. Het onderscheid tussen een lage en een hoge impact ( dus de verschillende gradaties van impact) heeft ervoor gezorgd dat de hypothese van de wet van

afnemende effectiviteit makkelijker te toetsen was. Effectiviteit bleef nog wel een lastig onderwerp om hier een goede uitspraak over te doen. Hoewel effectiviteit moeilijk te toetsen was, leverde deze theorie toch wel een bijdrage aan de toetsing van de casus. De hypothese heb ik aan de hand van de gradaties van de impact van de prestatiemeting kunnen toetsen. Als ik een algemeen uitspraak over de theorie moet doen heeft deze theorie genoeg elementen voor de toetsing van de casus.

Aan de hand van de Wet van de Mushrooming heb ik de tweede hypothese in eerste instantie niet kunnen toetsen. Vervolgens heb ik de casus een jaar later wel kunnen toetsen door de nieuwe ontwikkelingen van het prestatiemetingssysteem.

De beschrijving volgens de Bruijn is niet helder genoeg om deze hypothese goed te kunnen toetsen. Er kunnen andere oorzaken zijn dan de oorzaken die De Bruijn beschrijft in zijn boek voor de

uitbreiding of de verfijning van prestatiemeting. De Bruijn heeft het voornamelijk over de natuurlijke reactie op de complexiteit en de dynamiek van de werkzaamheden ( De Bruijn, 2006), maar ook externe factoren of niet natuurlijke reacties op het uitdijen van het systeem ontbreken hier. De Bruijn (2006) geeft de volgende drie verklaringen voor het uitdijen van het

prestatiemetingssysteem:

1. De dynamiek tussen het management team en de professionals op de werkvloer 2. De beperking van de ruimte en de vrijheid van de professionals door middel van steeds

81 3. Het vertonen van strategisch gedrag onder de medewerkers ( De Bruijn, 2006).

Echter geeft de Bruijn in zijn boek geen verdieping over de verklaringen voor het uitdijen van het systeem. De verdiepende toelichting ontbreekt, waardoor het lastig is om deze verklaringen te toetsen in de praktijk dus om de casus hiermee te toetsen.