• No results found

6. Conclusie

6.3 Reflectie

In deze paragraaf wordt een reflectie gegeven op deze masterthesis. In paragraaf 6.3.1 wordt gereflecteerd op de theorieën die zijn gepresenteerd in het theoretisch kader. In paragraaf 6.3.2 wordt vervolgens gereflecteerd op de methoden die zijn gebruikt in dit onderzoek.

6.3.1 Theoretische reflectie

Hieronder zullen de resultaten van dit onderzoek worden besproken in het licht van deze theorie die is gepresenteerd in het theoretisch kader. Daarbij wordt gereflecteerd op de theorie ten aanzien van street-level bureaucrats, de Besluitvormingsecologie en beïnvloedende factoren. Op die manier wordt duidelijk welke theoretische inzichten dit onderzoek heeft opgeleverd.

Street-level bureaucrats

Ten aanzien van street-level bureaurats laten de resultaten zien dat jeugdbeschermers copinggedrag vertonen. De resultaten laten zien dat jeugdbeschermers bij een hoge werklast minder tijd doorbrengen met cliënten en bij een beperkt aanbod van verblijfshulp minder vaak beslissen tot uithuisplaatsing. De resultaten laten daarnaast zien dat jeugdbeschermers bij een hoge werklast overwerken, bij angst voor aansprakelijkheid meer aan verslaglegging gaan doen en bij een hoge werklast en/of angst voor aansprakelijkheid ontslagnemen. In het theoretisch kader is een onderscheid gemaakt tussen proactieve en reactieve coping. De gevonden vormen van copinggedrag kunnen worden getypeerd als reactieve coping. Jeugdbeschermers vertonen dit copinggedrag namelijk in reactie op de lastige werkomstandigheden waarmee zij worden geconfronteerd en vanuit de perceptie dat de omgeving een bedreiging vormt. Dat jeugdbeschermers vrijwel uitsluitend reactief copinggedrag vertonen impliceert dat de wetenschappelijke literatuur ten aanzien van street- level bureaucrats het beste lijkt aan te sluiten bij de wetenschappelijke literatuur ten aanzien van specifiek reactieve coping.

De Besluitvormingsecologie

Ten aanzien van de Besluitvormingsecologie laten de resultaten zien dat verschillende factoren indirect of in samenhang van invloed zijn op de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing. Behalve directe effecten blijken er modererende en mediërende effecten op te treden ten aanzien van deze beslissingen. Aan de hand van de resultaten kan dan ook worden geconcludeerd dat het oorspronkelijke model van de Besluitvormingsecologie sterk vereenvoudigd weergeeft hoe jeugdbeschermers beslissen over uithuisplaatsing. In dit model wordt namelijk niet weergegeven dat mediërende en modererende factoren een rol kunnen spelen bij de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing. Het model zou completer kunnen worden gemaakt door hierin aan te geven dat mediërende en modererende factoren een rol kunnen spelen bij de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing.

Beïnvloedende factoren

Ten aanzien van de beïnvloedende factoren blijkt dat sommige van de resultaten overeenkomen met de theorie ten aanzien van de beïnvloedende factoren die is gepresenteerd in het theoretisch kader, terwijl andere resultaten van deze theorie afwijken. Om te beginnen is er ten aanzien van de professionalfactoren een aantal effecten gevonden die overeenkomen met de wetenschappelijke literatuur die is gepresenteerd in het theoretisch kader. Allereerst het directe negatieve effect van de beslisdrempel op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaating. Ten tweede het directe positieve effect van de werkervaring van een jeugdbeschermer op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. Ten derde het directe positieve effect van de relevantie van de opleiding op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. Ook zijn er ten aanzien van de professionalfactoren twee effecten gevonden die niet aan bod zijn gekomen in het theoretisch kader. Dit zijn het directe positieve effect van de beslisdrempel die het beleid voorschrijft op de beslisdrempel die een jeugdbeschermer hanteert en het directe effect van werkervaring op de beslisdrempel die een jeugdbeschermer hanteert. Daarbij geldt dat de beslisdrempel die het beleid voorschrijft en de werkervaring van een jeugdbeschermer indirect van invloed zijn op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing, met de beslisdrempel die een jeugdbeschermer hanteert als tussenliggende factor

Ten aanzien van de organisatiefactoren blijkt dat het gevonden effect van de factor werklast enigszins afwijkt van de wetenschappelijke literatuur die is gepresenteerd in het theoretisch kader. De werklast blijkt van invloed te zijn op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing en dit komt doordat een jeugdbeschermer bij een hoge werklast weinig tijd heeft om informatie te verzamelen over een gezin. In het theoretisch kader daarentegen werd de werklast gerelateerd aan stressklachten en werden stressklachten in verband gebracht met de kwaliteit van de beslissing over uithuisplaatsing. Daarnaast blijkt uit de interviews dat er sprake is van een direct positief effect van de werklast op het personeelsverloop. Dit effect is niet aan bod gekomen in het theoretisch kader.

Het gevonden effect van het aanbod van ambulante hulp op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing wijkt ook enigszins af van het effect dat is gepresenteerd in het theoretisch kader. In het theoretisch kader werd een direct effect verondersteld van het aanbod van ambulante hulp op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing, maar uit de interviews blijkt dat er sprake is van een indirect effect. Daarbij blijkt dat

de ernst van de problemen in gezinnen een tussenliggende factor is in het effect van passende ambulante hulp op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing. Verder blijkt dat er sprake is van een direct positief effect van het aanbod van verblijfshulp op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing. Dit effect komt geheel overeen met de wetenschappelijke literatuur die is gepresenteerd in het theoretisch kader.

Ten aanzien van de organisatiefactoren is tot slot een aantal nieuwe effecten van de factor publieke aansprakelijkheid gevonden. Er blijkt sprake te zijn van directe positieve effecten van angst voor aansprakelijkheid op de factoren werklast, ziekteverzuim en personeelsverloop. Deze factoren spelen op hun beurt een rol bij de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing.

Ten aanzien van de modererende effecten blijkt dat er geen sprake is van een modererend effect van de factor bijscholing. Het gevonden effect wijkt daarmee af van de wetenschappelijke literatuur, waarin bijscholing werd genoemd als modererende factor bij de effecten van de factoren werkervaring en opleiding op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. Verder blijkt er sprake te zijn van een direct positief effect van het gebruik van richtlijnen op de kwaliteit van de beslissing die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. Dit effect wijkt ook af van het theoretisch kader, waarin besluitvormingsinstrumenten, waaronder richtlijnen, zijn genoemd als modererende factor. Ook is gevonden dat werkervaring het effect van het gebruik van richtlijnen op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing matigt.

Daarnaast blijkt dat de verwachte organisatorische steun bij een klachtzaak optreedt als modererende factor bij de effecten van angst voor aansprakelijkheid op de factoren ziekteverzuim en personeelsverloop. Ook blijkt er een direct positief effect te bestaan van organisatorische beloningen op het personeelsverloop. Deze beide effecten zijn niet gevonden in de wetenschappelijke literatuur.

Een nieuwgevonden modererende factor is collegiaal overleg. Collegiaal overleg blijkt het effect van de beslisdrempel op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing en het effect van werkervaring op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing te matigen. Daarnaast blijkt er sprake te zijn van een positief effect van het aandeel ervaren krachten, een negatief effect van de werklast en een negatief effect van werkervaring op de hoeveelheid overleg van hoge kwaliteit. Een tweede nieuwe modererende factor is de beslisdrempel die kinderrechters hanteren. Deze factor matigt het effect van de beslisdrempel van een jeugdbeschermer op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing. Daarbij geldt dat de beslisdrempel die kinderrechters hanteren wordt beïnvloed door de beslisdrempel die het beleid voorschrijft

Uit bovenstaande blijkt dat er veel verschillen bestaan tussen de resultaten en de theorie die is gepresenteerd in het theoretisch kader. De modererende factoren collegiaal overleg van hoge kwaliteit en de beslisdrempel die rechters hanteren zijn zelfs helemaal niet als beïnvloedende factoren onderscheiden in het theoretisch kader. Dit geldt ook voor de factoren personeelsverloop en ziekteverzuim. Deze verschillen tussen de resultaten en de theorie kunnen mogelijk verklaard worden aan de hand van het feit dat de theorieën die zijn gepresenteerd in het theoretisch kader grotendeels zijn gebaseerd is op buitenlandse studies. Mogelijk verklaren verschillen tussen landen in de wijze waarop het beroep van jeugdbeschermer is vormgegeven waarom de resultaten van dit onderzoek in belangrijke mate afwijken van de theorie die is gepresenteerd in het theoretisch kader.

6.3.2 Methodologische reflectie

In dit onderzoek zijn twee methoden van dataverzameling gebruikt: het half-gestructureerde interview en de member check focusgroep. Om te achterhalen welke factoren een rol spelen bij de beslissingen die jeugdbeschermers van JBG Nijmegen, JBG Arnhem en WSG Zwolle nemen over uithuisplaatsing zijn eerst interviews afgenomen. In de member check focusgroepen zijn vervolgens de resultaten die voortvloeiden uit de interviews gepresenteerd aan enkele van de geïnterviewde jeugdbeschermers en door hen voorzien van commentaar. De resultaten die voortvloeiden uit de interviews werden in beide member checkfocusgroepen in belangrijke mate herkend en bevestigd. Dit verhoogt de validiteit van de resultaten.

Een methodologische beperking van dit onderzoek is dat de percepties van jeugdbeschermers zijn gemeten. Het is onduidelijk of de percepties van jeugdbeschermers van bepaalde effecten overeenkomen met de effecten die zich daadwerkelijk voordoen. Zo is het onduidelijk of richtlijnen inderdaad alleen bij jeugdbeschermers met weinig werkervaring van invloed zijn op de kwaliteit van de beslissingen die zij nemen over uithuisplaatsing. Mogelijk denken jeugdbeschermers met veel werkervaring dat het gebruik van richtlijnen de kwaliteit van de beslissingen die zij nemen over uithuisplaatsing niet verhoogt, terwijl dit in de realiteit wel het geval is.

Een andere methodologische beperking is dat aan dit onderzoek jeugdbeschermers van drie GI’s hebben deelgenomen. Zij werken in de unieke context van hun eigen organisaties. Het kan niet worden uitsloten dat er verschillen bestaan tussen de wijze waarop de jeugdbeschermers die hebben deelgenomen aan dit onderzoek en jeugdbeschermers van andere GI’s beslissingen nemen over uithuisplaatsing. De resultaten kunnen daarom niet zomaar worden gegeneraliseerd naar jeugdbeschermers van andere GI’s. Daarnaast kunnen de resultaten niet zomaar worden gegeneraliseerd naar jeugdbeschermers die buiten Nederland werkzaam zijn. Doordat jeugdbeschermers in het buitenland aan andere wet- en regelgeving zijn gebonden, kunnen er verschillen optreden ten aanzien van de factoren die een rol spelen bij de beslissingen die zij nemen over uithuisplaatsing.

Een laatste methodologische beperking van dit onderzoek heeft betrekking op de nieuwe factoren die in dit onderzoek aan het licht zijn gekomen. Deze nieuwe factoren zijn collegiaal overleg, de beslisdrempel die kinderrechters hanteren, personeelsverloop en ziekteverzuim. De jeugdbeschermers zijn niet consequent bevraagd op de effecten van deze factoren. Nadat een aantal jeugdbeschermers had aangegeven dat deze factoren een rol spelen bij de beslissingen die zij nemen over uithuisplaatsing, is besloten om hier in de interviews die nog moesten plaatsvinden expliciet naar te vragen. De resultaten ten aanzien van de nieuwe factoren zijn dus gebaseerd op informatie die afkomstig is van slechts een deel van de jeugdbeschermers die aan dit onderzoek hebben meegewerkt. Hierdoor kunnen de resultaten ten aanzien van de nieuwgevonden factoren in het bijzonder niet zomaar naar een grotere populatie worden gegeneraliseerd.

In document Beslissen over uithuisplaatsing (pagina 68-71)