• No results found

Beantwoording van de deelvragen

In document Beslissen over uithuisplaatsing (pagina 64-68)

6. Conclusie

6.1 Beantwoording van de deelvragen

Het doel van dit onderzoek is om aanbevelingen te doen om te bevorderen dat jeugdbeschermers van JBG Nijmegen, JBG Arnhem en WSG Zwolle alleen bij de kinderen die daadwerkelijk jeugdhulp met verblijf nodig hebben beslissen tot uithuisplaatsing. Hiertoe is onderzocht welke professionalfactoren en organisatiefactoren een rol spelen bij de beslissingen die de jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing. Aan de hand van vier deelvragen is inzicht verkregen in de rol die deze factoren spelen bij de beslissingen die de jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing. In deze paragraaf worden deze deelvragen beantwoord.

Jeugdbeschermers als street-level bureaucrats

De eerste deelvraag luidt: ‘Wat is er in de wetenschappelijke literatuur bekend over het handelen van jeugdbeschermers als street-level bureaucrats?’. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat street- level bureaucrats de uitvoerders van overheidsbeleid zijn die veel directe contacten hebben met burgers (Lipsky, 2010). Jeugdbeschermers kunnen worden getypeerd als street-level bureaucrats. Uit de wetenschappelijke literatuur ten aanzien van jeugdbeschermers blijkt dat jeugdbeschermers beslissingen nemen die een enorme impact hebben op gezinnen en kinderen. Deze beslissingen moeten zij nemen onder omstandigheden waarin tijd en informatie schaars zijn. Daarnaast worden jeugdbeschermers in hun werk geconfronteerd met conflicterende doelen. Enerzijds hebben zij als taak hulp en ondersteuning te bieden aan ouders om hen in staat te stellen zelf voor hun kinderen te zorgen. Anderzijds dienen zij te beoordelen of de opvoeding door de ouders adequaat is en dienen zij in te grijpen als de situatie daarom vraagt. Verder zijn de prestaties van jeugdbeschermers moeilijk meetbaar, onder andere omdat hiertoe zou moeten worden vastgesteld wat het dominante beleidsdoel is op het gebied van jeugdbescherming. Hierdoor kunnen zij moeilijk worden aangestuurd. Ook werken jeugdbeschermers met cliënten die door de rechter verplicht zijn met hen in contact te staan en hun bemoeienis te aanvaarden. Tot slot maken jeugdbeschermers in steeds meer landen onderdeel uit van een professionele beroepsgroep. Van hen wordt verwacht dat zij de behoeften van cliënten centraal stellen. Verschillende werkomstandigheden belemmeren jeugdbeschermers echter bij het aannemen van een dienstbare houding. Deze kenmerken van het beroep van jeugdbeschermer komen overeen met de kenmerken van street-level bureaucrats die worden beschreven in de wetenschappelijke literatuur. In de wetenschappelijke literatuur wordt gesteld dat street-level bureaucrats een kritieke rol hebben en dat hun werk wordt gekenmerkt door rechtstreeks contact met cliënten, beleidsvrijheid, schaarse hulpmiddelen, conflicterende en dubbelzinnige doelen, moeilijk meetbare prestaties en onvrijwillige cliënten. Ook wordt van street- level bureaucrats verwacht dat zij zich dienstbaar opstellen tegenover cliënten, terwijl ontmoedigende werkomstandigheden maken dat zij geneigd zijn om te vervreemden van cliënten.

In de wetenschappelijke literatuur wordt gesteld dat street-level bureaucrats zich om om te gaan met de moeilijkheden die hun werk kenmerken aanpassen middels coping. Coping kan worden

gedefinieerd als “de gedragsmatige en cognitieve inspanningen om interne en externe eisen en de conflicten daartussen te overwinnen, te verminderen of te tolereren” (Folkman & Lazarus, 1980, p. 223). Jeugdbeschermers zullen zich als street-level bureaucrats aanpassen middels coping. Daarbij geldt dat het nemen van een beslissing over uithuisplaatsing in sommige gevallen getypeerd kan worden als copinggedrag. Het nemen van een beslissing over uithuisplaatsing is copinggedrag als een jeugdbeschermer beslist om een kind wel of niet uit huis te plaatsen, omdat hij in de veronderstelling is dat hiermee interne of externe eisen of de conflicten daartussen overwonnen, verminderd of getolereerd worden. Afwegingen ten aanzien van het omgaan met lastige werkomstandigheden zijn dan mogelijk meer leidend bij de beslissing die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing dan de belangen van het kind.

Typen factoren

De tweede deelvraag van deze masterthesis luidt: ‘Wat is er in de wetenschappelijke literatuur bekend over de typen factoren die een rol spelen bij de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing?’. Om deze vraag te beantwoorden is eerst stilgestaan bij de Besluitvormingsecologie van Baumann et al. (2011). De Besluitvormingsecologie is een raamwerk dat helpt te begrijpen hoe jeugdbeschermers beslissingen nemen. Binnen de Besluitvormingsecologie wordt er vanuit gegaan dat beslissingen die jeugdbeschermers nemen over cliënten moeten worden begrepen in de systeemcontext waarin deze genomen worden. De Besluitvormingsecologie veronderstelt dat casusfactoren, professionalfactoren, organisatiefactoren en externe factoren gezamenlijk het besluitvormingsproces en beslissingen over uithuisplaatsing beïnvloeden. In aanvulling op de Besluitvormingsecologie wordt in de wetenschappelijke literatuur een onderscheid gemaakt tussen directe effecten en modererende effecten. Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing en de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. In dit onderzoek wordt de categorie casusfactoren uit de Besluitvormingsecologie buiten beschouwing gelaten. Naar deze categorie van factoren is al relatief veel onderzoek is gedaan. Daarnaast zijn de organisatiefactoren en externe factoren uit de Besluitvormingsecologie in dit onderzoek samengevoegd tot organisatiefactoren. Organisatiefactoren worden in deze materthesis dus breed opgevat, met inbegrip van externe factoren.

Beïnvloedende factoren

De derde vraag van deze masterthesis luidt: ‘Welke factoren die een rol spelen bij de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing worden onderscheiden in de wetenschappelijke literatuur?’. In de wetenschappelijke literatuur zijn drie professionalfactoren, drie organisatiefactoren en drie modererende factoren gevonden in relatie tot de beslissing over uithuisplaatsing. De drie professionalfactoren zijn de beslisdrempel, de werkervaring en de opleiding van een jeugdbeschermer. Volgens de wetenschappelijke literatuur is de beslisdrempel van een jeugdbeschermer van invloed op het aantal beslissingen dat hij neemt over uithuisplaatsing en zijn de werkervaring en de opleiding van een jeugdbeschermer van invloed op de kwaliteit van de beslissing over uithuisplaatsing. De drie organisatiefactoren zijn de werklast, het aanbod van diensten en publieke aansprakelijkheid. Deze factoren zijn volgens de wetenschappelijke literatuur allemaal van invloed op het aantal beslissingen dat jeugdbeschermers nemen tot een uithuisplaatsing. De drie modererende factoren, tot slot, zijn bijscholing, besluitvormingsinstrumenten en waargenomen organisatorische steun. Om te beginnen wordt gesteld dat bijscholing de effecten van de opleiding en

de werkervaring van een jeugdbeschermer op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing matigt. Ten tweede wordt gesteld dat het gebruik van besluitvormingsinstrumenten het effect van de werkervaring van een jeugdbeschermer op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing matigt. Tot slot wordt gesteld dat waargenomen organisatorische steun het effect van angst voor aansprakelijkheid bij een familiedrama op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing matigt.

Invloed van de beïnvloedende factoren

De vierde deelvraag van deze masterthesis luidt: ‘Welke factoren die een rol spelen bij de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing spelen een rol bij de beslissingen die jeugdbeschermers van JBG Nijmegen, JBG Arnhem en WSG Zwolle nemen over uithuisplaatsing?’. De beantwoording van deze deelvraag heeft plaatsgevonden aan de hand van interviews en member check focusgroepen. Hierin is aan de jeugdbeschermers gevraagd naar de effecten die de onderscheiden factoren bij henzelf hebben op de beslissing over uithuisplaatsing.

Eerst is stilgestaan bij de resultaten ten aanzien van de professionalfactoren. Uit de interviews komt naar voren dat de beslisdrempel die een jeugdbeschermer hanteert van invloed is op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing. Daarbij blijkt dat de beslisdrempel die het beleid voorschrijft en de werkervaring van een jeugdbeschermer van invloed zijn op de beslisdrempel die een jeugdbeschermer hanteert. Daarnaast blijkt de werkervaring bij de jeugdbeschermers van invloed te zijn op de kwaliteit van de beslissing die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. Door werkervaring verwerven jeugdbeschermers relevante kennis en vaardigheden. Hierdoor worden zij beter in het nemen van beslissingen die in het belang zijn van een kind. Ook bij hun opleiding blijken de jeugdbeschermers relevante kennis en vaardigheden op te doen die nu nog van invloed zijn op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. De invloed van de door werkervaring opgedane kennis en vaardigheden op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing is echter groter dan de invloed van de bij de opleiding opgedane kennis en vaardigheden.

Ten tweede is stilgestaan bij de resultaten ten aanzien van de organisatiefactoren. Uit de interviews blijkt dat de werklast van invloed is op de tijd die jeugdbeschermers kunnen doorbrengen met een gezin en de tijd die zij hebben om hulpverleners die betrokken zijn bij een gezin te contacteren. De werklast is op die manier van invloed op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. Bij een hoge werklast wordt er pas in een laat stadium informatie verkregen over een gezin. Dit gaat ten koste van de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt over uithuisplaatsing. De werklast blijkt behalve door de hoogte van de caseload bepaald te worden door de omvang van de administratieve taken en de hoeveelheid klachtzaken. Ook blijkt dat er bij een hoge werklast sprake is van een hoog personeelsverloop. Wanneer jeugdbeschermers hun werklast hoog vinden besluiten zij soms om een andere baan te zoeken.

Wat betreft het aanbod van diensten blijkt dat passende ambulante hulp bij een beperkte beschikbaarheid van ambulante hulp niet altijd tijdig kan worden ingezet. De ernst van de problemen in een gezin kan dan toenemen. Er kan dan vaker beslist worden tot een uithuisplaatsing. Ook blijkt

dat jeugdbeschermers bij beperkte beschikbaarheid van verblijfshulp minder vaak beslissen tot uithuisplaatsing. Dit geldt echter alleen bij kinderen die gelden als randgevallen.

Wat betreft publieke aansprakelijkheid blijkt dat de deelnemende jeugdbeschermers bij angst voor klachten van ouders of angst voor negatieve consequenties voor henzelf als er iets gebeurt met een kind uit hun caseload meer gaan registreren. Op deze manier zorgen de jeugdbeschermers ervoor dat zij in een eventuele klachtzaak in staat zijn zich te verantwoorden. Angst voor klachten van ouders of voor negatieve consequenties voor de jeugdbeschermers zelf als er iets gebeurt met een kind uit hun caseload blijkt tevens te leiden tot ziekteverzuim en personeelsverloop.

Ten derde is stilgestaan bij de invloed van de modererende factoren. Uit de interviews komt niet naar voren dat bijscholing een rol speelt bij de beslissingen die jeugdbeschermers nemen over uithuisplaatsing. Een verklaring hiervoor is dat de aangeboden bijscholing niet relevant wordt bevonden in relatie tot de beslissing over uithuisplaating. Een andere verklaring is dat er door de organisatie geen vervolg wordt gegeven aan trainingen in het kader van bijscholing. Hierdoor zakt dat wat bij trainingen aan bod is gekomen weer weg en gaan jeugdbeschermers niet over tot de implementatie van nieuwe werkwijzen.

Wat betreft besluitvormingsinstrumenten komt naar voren dat het gebruik van de richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming leidt tot beslissingen over uithuisplaatsing van hogere kwaliteit. Dit geldt echter alleen voor jeugdbeschermers die weinig werkervaring hebben. Het gebruik van een veiligheidslijst blijkt niet van invloed te zijn op de beslissing over uithuisplaatsing. De beschikbare veiligheidslijsten worden niet behulpzaam bevonden bij het beslissen over uithuisplaatsing.

Ook blijkt dat jeugdbeschermers er zekerder van zijn dat zij bij een klachtzaak kunnen uitleggen waarom zij een bepaalde beslissing hebben genomen als zij bij een klachtzaak steun verwachten te krijgen van de organisatie. Jeugdbeschermers voor wie dit geldt melden zich minder snel ziek en zoeken minder snel een andere baan wegens angst voor aansprakelijkheid. Daarnaast blijken organisatorische beloningen van invloed te zijn op het personeelsverloop. Een lage beoordeling van organisatorische beloningen blijkt te leiden tot een hoog personeelsverloop.

Verder blijken het effect van de beslisdrempel van een jeugdbeschermer op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing en het effect van werkervaring op de kwaliteit van de beslissingen die een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing te worden gematigd door collegiaal overleg van hoge kwaliteit. Daarbij blijkt collegiaal overleg van hoge kwaliteit maar in beperkte mate plaats te vinden als de het aandeel ervaren krachten dat deelneemt aan collegiaal overleg laag is, de werklast hoog ligt en de jeugdbeschermer die het kind in de caseload heeft over wie beslist moet worden relatief veel werkervaring heeft. Collegiaal overleg van hoge kwaliteit blijkt daarnaast ook het effect van angst voor aansprakelijkheid op ziekteverzuim en het effect van angst voor aansprakelijkheid op het personeelsverloop te matigen.

Tot slot blijkt het effect van de beslisdrempel van een jeugdbeschermer op het aantal beslissingen dat een jeugdbeschermer neemt tot uithuisplaatsing gematigd te worden door de beslisdrempel die de kinderrechter hanteert. Als een jeugdbeschermer als gevolg van zijn lage beslisdrempel in de ogen van de kinderrechter onvoldoende kan onderbouwen waarom een uithuisplaatsing nodig is, zal de kinderrechter geen machtiging uithuisplaatsing afgeven. Daarbij blijkt dat de beslisdrempel die kinderrechters hanteren worden beïnvloed door de beslisdrempel die het beleid voorschrijft.

In document Beslissen over uithuisplaatsing (pagina 64-68)