• No results found

Rechtvaardigheid van de Ruijter

In document Neerlandia. Jaargang 11 · dbnl (pagina 146-154)

Tijdens het verblijf van de Ruijter aan de kust van Guinea in 1665, gebeurde het, dat drie matrozen, die aan den wal waren, in dronkenschap, met elkander aan het vechten raakten en elkaar met messen te lijf gingen. De eigenaar der woning, waarin dit gebeurde, wilde hen scheiden, doch ontving in de duisternis zelf een doodelijken steek. De vechtersbazen werden gevat, doch geen van hen wist zich te herinneren, wie de doodelijke steek had toegebracht. Zij werden door den Zeekrijgsraad ter dood veroordeeld, onder dien verstande, dat zij om den galg zouden loten. Hij, die het lot trof, werd vervolgens opgehangen, en, toen men meende, dat hij den geest gegeven had, afgesneden, en naar het graf gebracht. Doch kort daarna bemerkte men beweging aan zijn ledematen en de gehangene kwam langzamerhand tot het leven terug. Men beraadslaagde wat men met hem zoude doen en de Gouverneur van Guinea, in dienst der W.-I. Compagnie, de Generaal Valkenburg, verklaarde, dat hij moest sterven, daar het vonnis luidde: ‘dat hij met den koorde gestraft moest worden, totdat er de dood op volgde’, maar de Ruijter redde den man door te zeggen: ‘dat men geen klare blijken had, dat hij de ware doodslager was, dat het lot hem wel had veroordeeld, maar dat dit geen vast bewijs van zijn schuld medebracht, dat deze man, nu door

Gods bestiering nog in het leven bewaard, onschuldig kon zijn of minder schuldig dan de beide anderen en derhalve behoorde gespaard of begenadigd te worden en dat ook hetgeen hij reeds had geleden, te weten, de smart en het gevaar van den dood, tot een straf strekte en anderen ten spiegel kon dienen’.

Deze woorden hadden invloed op Generaal Valkenburg, die den man genade schonk. De gehangene verhaalde later, dat de schrik en de angst voor den dood hem zoo overweldigd had, dat hij weinig gevoel had van hetgeen hem den dag van zijn vonnis overkwam en dat hij, toen hij van den ladder gestooten werd, in een diepe put scheen te vallen zonder pijn of benauwdheid te voelen.

En thans?

Niet is verbasterd in kloekheid ter zee, het kleine volk in de lage landen!

Plotseling heeft een handvol Nederlanders, in de menigte wegduikende zoolang het dagelijksche eenerlei hen houdt binnen den kleinen kring hunner strenge plichten, aan de wereld getoond waartoe zij in staat zijn.

De ramp van de Berlin aan den Hoek van Holland is in dit opzicht een openbaring geweest voor wie niet wisten of twijfelden.

Nederland is terug gezonken tot een kleinen staat; vroeg of laat heeft dat zoo moeten zijn; dat op zich zelf mag nooit verwijt, zelfs niet teleurstelling wezen.

Maar groot genoeg is het steeds om goed te deugen. En dat het nog deugt, de Sperling's en Jansen's en Ree's en Berkhout's en hoe die eenvoudigen verder mogen heeten, zij getuigen dat ons volk nog deugt, want het hart van ons volk is gezond.

Als de Ruijter terug kwam, hij zou zeggen: Met zulke jongens waag ik de vlag der Staten over alle zeeën!

Maar de Ruijter komt niet terug; zijn tijden zijn voorbij. Nederland meet zich met niemand meer.

Toch, wie ooit zijn stranden nadert met vijandelijke bedoeling, die vindt er nog de jongens van Jan de Witt.

De eenvoudigen hebben het werk gedaan, maar voorgegaan is een eerste.

Dat Prins Hendrik zijn volk en de Nederlanders hem hebben leeren kennen, dat is een groote winst voor beiden. Hij vooraan als eerste van het land, als man onzer Koningin. Toch ook eenvoudig en dat is het meest aantrekkelijke. Evenmin als de schippers en duikers heeft hij de belooning begeerd voor edele daad.

Dat is in ons oog in allen het mooist geweest, en geen ridderorde haalt bij dien afkeer van benauwend vertoon, bij die bescheidenheid.

En weer, als Bestevaer eens terugkwam, hij zou ook dit tot allen zeggen: Het is uw hooge recht bescheiden te zijn, want gij hebt uw plicht gedaan.

‘DEZEVENPROVINCIËN.’

Door de uitgave van dit nummer moeten vele stukken en mededeelingen blijven liggen.

De Redactie moet woekeren met de ruimte, daar de 20 blz. voo' eerst niet mogen worden overschreden, om de kosten.

De firma Nijhoff stond verschillende cliché's uit het werkje van den heer Scheurleer welwillend voor Neerlandia af Aan de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur (Wereldbibliotheek) danken wij de ‘Begrafenis’, aan den uitgever D. Bolle ‘de Zeven Provincién’ op blz 56.

57

A.N.V.-Lied.

Opgedragen aan het Hoofdbestuur. Groot-Nederlanders zijn wij, één

Door 't heerlikst ideaal: Ons bindt dezelfde vrijheidsmin,

Ons bindt dezelfde taal.

Streelt gouwspraak ook gemoed en oor, Te zamen juichen wij,

Van heinde en ver, een wereldkoor: Der vrijheid kind'ren wij! De Nederlander zelf, hij zij

Hollander, Zeeuw of Fries, Of Groninger, of Heidekind,

Hij heeft maar één devies: De vrijheid hoog! Geen dwingeland,

Hoe sterk zijn wapen zij,

Houdt in deez' mooie gouwen stand: Der vrijheid kind'ren wij!

De Vlaming strijdt z'n eigen strijd Voor 't recht van de eigen taal; Verdrukking geeft hem moed en kracht:

Hij meet zich met de Waal. En stadig wint hij veld, hoe fel

Ook 's vijands afkeer zij, Standvastig denkt hij bij 't gekwel:

Der vrijheid kind'ren wij! H a a r l e m , Maart 1907.

De kind'ren van Zuid-Afrika Zijn taai als 't hele ras,

Nog klinkt hun taal daar, of hun vlag Nog de oude vijfkleur was. Nog klinkt er in hun harten na

De dreun van 't zwaar gestrij; 't Blijft klinken in Zuid-Afrika:

Der vrijheid kind'ren wij! En wijd en zijd, in Oost en West,

In 't groot Amerika,

Naar welke stad vol veerkracht ook De Nederlander ga,

Zoo tussen 't werk voor zijn gezin, Doortrilt hem even, blij, Denkt hij aan land en Koningin,

Der vrijheid kind'ren wij! Groot-Nederlanders hier te zaam,

Door vrijheidsmin vereend! Daar heeft ons Nederlands Verbond

Wat ook de toekomst zij, Staat tussen ‘slaaf of vrij’ de keus,

Der vrijheid kind'ren wij! J.B. SCHEPERS.

58

Van het Hoofdbestuur.

Algemeene Vergadering.

v a n h e t A l g e m e e n N e d e r l a n d s c h Ve r b o n d Wo e n s d a g 26 J u n i 1907, 's n a m . 2 u u r , i n H o t e l P o n s e n , S t a t i o n s p l e i n , D o r d r e c h t . D a g o r d e .

1o. Wijziging der Statuten;

2o. Bij aanneming van sub. 1o.: Vaststellen van het reglement, bedoeld bij het ontworpen art. 5 der Statuten.

De algemeene Secretaris: P.J. DE KANTER.

Zie voor de toelichting Neerlandia, December 1906 blz. 295.

Nieuwe Zelfstandige Afdeeling.

Te Shanghai is een Zelfstandige Afdeeling opgericht, aanvankelijk met 25 leden. Voorzitter is de heer J.C. Specht Grijp, Secretaris-Penningmeester de heer H.W. Forbes.

In verband hiermede verleende het Hoofdbestuur den heer Specht Grijp op zijn verzoek eervol ontslag als vertegenwoordiger.

Nieuwe Vertegenwoordigers.

De heer M.M. Pinedo, p/a. Garcia Gonzalez, Calle Cuba, is door het Hoofdbestuur benoemd tot vertegenwoordiger te Havana.

Het Hoofdbestuur benoemde tot Vertegenwoordiger te Tórreon, Coah, Rep. Mexico: Frans Dingler, Apartado 274.

De Vertegenwoordigers, die hun verslag over 1906 nog niet inzonden, worden uitgenoodigd zulks ten spoedigste te doen.

De Alg. Secretaris, P.J. DE KANTER.

Wet op het Nederlanderschap.

Aan de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal is de vorige maand het volgend adres verzonden:

Geeft met verschuldigden eerbied te kennen:

dat het zich veroorloofde, onder dagteekening van 27 December j.l. den volgenden brief te richten tot Zijne Excellentie den Minister van Justitie;

(Zie Neerlandia Januari-nummer blz. 10.)

dat thans aan het Hoofdbestuur afschrift wordt gezonden van een adres der Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen aan Uwe Kamer, waarin evenzeer opnieuw wordt aangedrongen op het wegnemen der bezwaren tegen de wet van 12 December 1892 (Staatsblad No. 268), bezwaren welke aanstoot geven aan de Nederlanders in den vreemde, die de nationaliteit wenschen te behouden;

dat adressante overweging verzocht van eene andere oplossing dan door het Hoofdbestuur werd behandeld in den brief aan den Minister van Justitie;

dat het Hoofdbestuur geenszins bedoelt het door hem aangegrepen middel tot wegneming der grieven aan te bevelen met verwerping van alle andere middelen, maar integendeel van oordeel is, dat de weg, dien de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen aangeeft, evenzeer leidt tot wegneming van het door het Hoofdbestuur besproken bezwaar, dat men op een oogenblik, waarop men bescherming zijner Regeering behoeft, zou kunnen bemerken de nationaliteit te hebben verloren en de gelegenheid te missen haar onmiddellijk terug te bekomen;

redenen waarom het Hoofdbestuur Uwe Kamer het verzoek der Nederlandsche Kamer van Koophandel te Londen ter ernstige overweging aanbeveelt.

Hetwelk doende enz.

Het Hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond, (w.g.) H.J. KIEWIET DE JONGE,

Algemeen Voorzitter. (w.g.) DE KANTER, Algemeen Secretaris.

Jaarverslag over de Afdeeling Stellenbosch van het A.N.V. 1906-1907. (Nieuwe spelling)

Door bemiddeling van de vertegenwoordiger van het A.N.V. voor Zuid-Afrika waren in de eerste helft van 1906 een aantal personen als leden tot het A.N.V. toegetreden. Op 10 Aug. 1906 werden door hem de leden tot een samenkomst uitgenodigd, om, daar het leden-aantal voldoende was om een Zelfstandige Afdeling te vormen, tot de oprichting te besluiten en daarna bestuursleden voor te stellen, die voor de eerste maal door het Hoofdbestuur moesten worden bevestigd. Voorgedragen werden: Professor P.J.G. de Vos, ere-voorzitter; Professor Dr. W.J. Viljoen, voorzitter; de heer H.J. Louw, ondervoorzitter; Professor Dr. E.C. Godée Molsbergen, sekretaris; de heer H.J. Bergh, penningmeester; Professor. Dr. A. Lodewyckx; mevrouw J.H. Marais de Villiers; mevrouw E.G.L. Preiss Viljoen, mevrouw M. Schonken -Retief.

Een kommissie van 3 leden ontwierp een afdelingsreglement, dat 3 September door de leden na bespreking werd goedgekeurd. Het Hoofdbestuur keurde dit reglement goed op 6 Oktober 1906. Men was zo vriendelik 't reglement in Holland voor de Afdeling te drukken; ongelukkig raakten de twee pakjes aan 't zwerven en met blijdschap kan nu vermeld worden, dat de zwervers half Februari 1907 toch nog terecht kwamen.

Het eerste jaar is dus voorbijgegaan met het stichten der Zelfstandige Afdeling en het op gang krijgen der zaken. Het leden-aantal bedraagt dertig. Moge het volgend jaarverslag veel nuttigs kunnen vermelden, door de Afdeling tot stand gebracht.

W.J. VILJOEN, Voorzitter. E.C. GODEE MOLSBERGEN, S t e l l e n b o s c h , 28 Febr. 1907. Sekretaris.

Jaarverslag der Afd. Constantinopel.

De verhouding tusschen Consulaat en Gezantschap eenerzijds en de kolonie anderzijds bleef dit jaar dezelfde, en zoo werden op 31 Augustus en 1 Januari de Nederlanders, die gemeenschappelijk voor hun gehechtheid aan het vaderland wilden getuigen, door de overheid die in hun oogen het symbool is van het afwezig vaderland, wederom niet ontvangen.

De geldelijke toestand van de afdeeling was gunstig, gedeeltelijk doordat de afdeeling wegens gemis aan samenwerking tusschen overheid en kolonie zich op bijna geen gebied kon uiten.

Wegens dit gebrek aan tegemoetkoming onthield de afdeeling zich dan ook van elk betoog tijdens het vertrek van den Nederlandschen Consul naar Smyrna. De pogingen tot het oprichten van een Nederlandsche handelszaak in Constantinopel, waartoe ook het Hoofdbestuur geldelijk medewerkte, had tot dusver nog een gunstig gevolg.

Voor de noodlijdenden door de overstroomingen in Zeeland werd onder de leden een inzameling gehouden, waarvan de opbrengst naar Dordrecht werd overgemaakt. De afdeeling had het verlies te betreuren van een zijner beste leden, maar verheugde zich hetzelfde jaar in het toetreden van een nieuw lid op Mitylene.

Dr. A. COOMANS DE RUITER, Voorz. ALFR. E. VAN LENNEP, Penningm.

59

Van onze Vertegenwoordiging in het Buitenland.

In document Neerlandia. Jaargang 11 · dbnl (pagina 146-154)