• No results found

Na in hoofdstuk 13 van de Max Havelaar eerst met mathematische precisie het huis van de assistent-resident te hebben beschreven:

Is gegeven: een langwerpig vierkant dat ge wel wilt verdeelen in

een-en-twintig vakken, drie breed, zeven diep. We nummeren die vakken, beginnende van den linker-bovenhoek rechts-uit, zoodat vier onder één kome, vyf onder twee, en zoo vervolgens.

De eerste drie nummers tezamen vormen de voorgalery... etc.

vervolgt Multatuli met een impressie van de tuin, of beter het erf, want een Indisch erf is meer dan een tuin: het kan van alles zijn, zelfs een bos, tuin en weiland in één; sommige erven lijken op een park, andere zijn bloementuinen.

Havelaars erf nu was zeer groot, ja, hoe vreemd het klinke, aan een der zyden kon men 't oneindig noemen, daar het aan een ravyn grensde die zich uitstrekte tot aan de oevers van den Tjioedjoeng, de rivier die Rangkas-Betoeng in een zyner vele bochten omsluit.

Bij hoog water vulde de rivier het ravijn ‘tot zeer naby Havelaars huis’, bij laag water was het dicht begroeid met kreupelhout waarin zich ‘tal van slangen en ander gedierte’ ophielden.1.

Tine was er bang voor en nooit durfde ze de kleine Max met een gerust hart in de tuin laten spelen, omdat altijd vanuit het ravijn het gevaar dreigde van een giftige slang.2.

De inheemse bevolking liet zich door deze gevaren niet afschrikken. Om in het geheim hun beklag te doen bij de nieuwe assistent-resident verborgen zij zich 's avonds in het ravijn en kropen in het donker naar de achterkant van het huis. Zij haalden hun armen en benen open aan ‘de doornstruiken’, maar de slangen leken hen niet te deren.3.

Ze kropen 's avends door den ravyn, en als Tine in haar kamer zat, werd ze meermalen opgeschrikt door onverwacht geruisch, en ze zag door 't open venster donkere gedaanten die voorby slopen met schuwen tred. Weldra schrikte ze niet meer, want ze wist wat het beduidde als die gestalten zoo spookachtig om 't huis waarden en bescherming zochten by haren Max! Dan wenkte zy dezen, en hy stond op om de klagers tot zich te roepen.4.

Veel, bijna alles wat Multatuli in de Max Havelaar over de gebeurtenissen in Lebak geschreven heeft, is onderwerp van discussie geweest. De tegenstanders van Multatuli hebben steeds weer geprobeerd om hem als een leugenaar en fantast af te schilderen. Een belangrijk argument in die discussie was het ravijn. Dat bestond helemaal niet, en als dat niet bestond zou de rest van het verhaal ook wel niet kloppen. De eerste die met die beschuldiging kwam, was R.A. van Sandick die in 1889 - twee jaar na de dood van Multatuli - een artikel publiceerde, dat later in een herziene en uitgebreide vorm opgenomen werd in Leed en lief uit Bantam. Hij kende Lebak en de hoofdplaats van het regentschap, Rangkasbitung, waar de woning van de assistent-resident gelegen was, uit persoonlijke ervaring. Maar het ravijn achter het huis van de assistent-resident had hij niet terug kunnen vinden en hij geloofde dan ook niets van het verhaal dat er in het diepste geheim door de inheemse bevolking bij Douwes Dekker geklaagd zou zijn.5.

Na Van Sandick was de rooms-katholieke priester G.D.A. Jonckbloet de volgende die naar Lebak afreisde om in Rangkasbitung het ravijn op te zoeken. In een rijtuig bespannen met vier paarden reed hij in 1893 over dezelfde weg die Max Havelaar in de roman een kleine veertig jaar eerder had afgelegd. Een lichte opwinding maakte zich van hem meester toen hij de grens met Lebak passeerde. Een uur later stond hij aan de oever van de Ciujung, waar een vlot van gevlochten bamboe hem en zijn rijtuig overzette. Nu was het nog zes of zeven minuten rijden over een goed

onderhouden weg naar het huis van de assistent-resident. Eigenlijk reed Jonckbloet op deze weg al door het ravijn, dat volgens opgave van Multatuli immers tussen het huis en de rivier lag. De licht omhoog glooiende weg was voor Jonckbloet een eerste teken dat er van een ravijn geen sprake kon zijn. Eenmaal uitgestapt op het erf, wist hij het zeker.

Wilt gij weten wat dit ravijn in werkelijkheid is? Een vijf à zes voet beneden het erf der Assistent-Residentswoning gelegen vlakte, zonder hobbeling of helling hoegenaamd zich uitstrekkende tot den oever der Tji Oedjoeng, beplant met pisang en andere boomen; een gemeente-weideland, waarop karbouwen en geiten rustig loopen te grazen.6.

Dit kwam hard aan in het kamp van de Multatulianen. Het viel niet te ontkennen: Jonckbloet had gelijk, het ravijn van Multatuli leek meer op de uiterwaarden van een Nederlandse rivier dan op de tropische afgrond uit de roman. Verdwenen waren ook het dichte kreupelhout en de talloze slangen - als ze er al geweest waren. Desondanks kostte het moeite om toe te geven dat Multatuli hier de waarheid geweld had aangedaan. Zelfs in de biografie van Dik van der Meulen, verschenen in september 2002, wordt Multatuli nog tegen de beschuldigingen van Jonckbloet in bescherming genomen:

Overigens blijkt uit Multatuli's beschrijving dat het woord ravijn in zijn tijd een ruimere betekenis had; hij bedoelde er in geen geval de steile kloof mee waaraan we tegenwoordig zouden denken.7.

Van der Meulen verwijst vervolgens in een noot naar de hierboven geciteerde beschrijving van Multatuli, al valt daaruit niet af te leiden dat Multatuli onder ravijn iets anders verstaat dan de tegenwoordige lezers. Overtuigend is het niet en bovendien, als het woord ravijn in Multatuli's tijd een ruimere betekenis had gehad, dan moet dat aan zijn (bijna) tijdgenoten Van Sandick en Jonckbloet zijn ontgaan.

Ruim zestig jaar eerder was de Multatuliaan E. du Perron voor Multatuli in het krijt getreden met een even goedbedoelde als onhandige poging om hem tegen Jonckbloet in bescherming te nemen. Uitgenodigd om voor Het Vaderland een herdenkingsartikel over Multatuli te schrijven begaf Du Perron zich in januari 1937 met de trein naar Rangkasbitung. Nog altijd woonde de assistent-resident op dezelfde plaats en het erf was nog altijd heel groot, met aan de straatkant nu een ‘fraai geschoren gazon’. Du Perron:

Tenslotte ben ik er natuurlijk het ravijn gaan zien; dat ontbrekende ravijn waardoor de hele Havelaar opeens zo verdacht werd. [...] Over het achtererf werd de plek bereikt, en de 5 à 6 voet diepte leken al dadelijk niet te versmaden; als men zich opmaakt om een vlakte te zien werkt de aanblik meteen erg ravijnachtig.8.

Een ravijnachtige aanblik, meer kon ook Du Perron er niet van maken en dan had hij de welwillendheid nog tot het uiterste doorgedreven, over de grens van de waarheid heen. Er was geen ravijn in Rangkasbitung en het was er nooit geweest.

In oktober 2000 bezocht ik Rangkasbitung in gezelschap van Gerard Termorshuizen. In 1972 was hij mede verantwoordelijk geweest voor de eerste Indonesische vertaling van de Max Havelaar, in oktober 2000 kon hij de achtste druk in ontvangst nemen, waardoor het boek naar Indonesische maatstaven gemeten een heuse bestseller geworden is.9.

Vlak voor de verschijning van de Indonesische vertaling in 1972 had Termorshuizen een bedevaart gemaakt langs de plaatsen die in het verhaal over Lebak zo'n belangrijke rol spelen.10.

Achtentwintig jaar later voelde hij er wel voor om de hoofdplaatsen nog eens te bezoeken. We reden niet in een rijtuig of trein maar in een auto, en we volgden niet de weg van Max Havelaar - de weg die van Jakarta via Serang loopt -, maar vertrokken uit Bogor.

Het arme en lege Bantam van Multatuli is een stuk voller geworden in de afgelopen honderd jaar. Een eindeloze rij huizen en huisjes slingert zich langs de smalle autoweg. We hebben al meer dan de helft van de afstand afgelegd, als

eindelijk de bebouwing ophoudt en Bantam zich in zijn volle glorie laat zien. Rangkasbitung zelf is een morsige, uit z'n krachten gegroeide stad, waar de rivier de Ciujung dwars doorheen stroomt. Over de rivier ligt nu een brug en de weg waarover Jonckbloet van de rivier naar het huis van de assistent-resident reed, heet nu Jalan Multatuli en komt uit op de alun-alun. De plaats waar ooit de woning van Multatuli stond is onherkenbaar veranderd. Het huis heeft plaats moeten maken voor een ziekenhuis en het erf is volgebouwd met ziekenpaviljoens - van de brede rivierbedding is maar een klein gedeelte overgebleven. Bij het zien van de brede rivier die in deze droge tijd versmald is tot een ondiepe stroom met talloze zandbanken, verdwijnt elke gedachte aan een ravijn; zelfs ‘een ravijnachtige aanblik’ is hier niet van toepassing. Recht tegenover het ziekenhuis staat de woning van de regent die nog steeds als zodanig in gebruik is, maar dan onder de Indonesische naam ‘Kabupaten’. Het gras op het gazon voor het huis staat er hoog bij; de grassnijders laten zich niet meer zo gewillig oproepen als in tempo doeloe.

Aan de rechterzijde van de alun-alun staat de moskee - geheel vernieuwd -, met daarachter het oude kerkhof waar Multatuli's regent, Raden Adipati Karta Nata Negara, begraven ligt. Een paar Indonesische jongens brengen de buitenlandse toeristen snel bij het graf en een oudere voorbijganger weet nog te vertellen dat Multatuli het pseudoniem is van Douwes Dekker. Als laatste herinnering aan de beroemde schrijver is er nog de ‘Apotik Multatuli’, meer is er in Rangkasbitung niet van hem over.

Terugrijdend van Rangkasbitung naar Jakarta passeren we Serang. Hier had Max Havelaar na zijn ontslag overnacht, toen hij samen met Tine en de kleine Max onderweg was naar Batavia, waar hij in een gesprek onder vier ogen zijn zaak bij de gouverneur-generaal wilde bepleiten. In Serang werd hij in de woning van de resident ‘met de gewone indische gastvryheid’ ontvangen.11.

Het residentiehuis staat er nog steeds. Het verkeert in prima staat en is nog altijd in gebruik door de regering, nu de Indonesische overheid. Een paar bewakers die zich vervelen, nemen ons mee naar de bijgebouwen - in het hoofdgebouw wordt gewerkt - en naar een oude gevangenis, een donkere ruimte met een traliehek, die dienst doet als opslagplaats: hier wordt in dozen, ordners, stalen kasten en lades het archief bewaard, alles chaotisch op elkaar gestapeld. Met grote onverschilligheid wordt ernaar verwezen, maar wat we van onze begeleiders beslist niet mogen missen is een hol iets verderop, waarin een wilde hond leeft. Gehoorzaam lopen we achter onze gidsen aan, om de gevangenis heen, richting de rivier en dan opeens is het er, na meer dan honderd jaar, precies zoals Multatuli het in de Max Havelaar beschrijft: het ravijn. Dít beeld moet hij voor ogen hebben gehad, toen hij de roman schreef. Afdalend naar de rivier gaat één van de bewakers ons voor, met een stok die hij laag over de grond voor zich uitzwaait om - zoals hij uitlegt - de slangen weg te jagen. Halverwege de dichtbegroeide, steile helling is het hol waar de wilde hond zou moeten zijn, maar die laat zich die dag niet zien. In de diepte beneden kronkelt de kali.

De Max Havelaar is een roman, ook al is het tegelijkertijd een pleidooi voor een reële zaak. Multatuli heeft het zelf herhaaldelijk betoogd: de vorm, de inkleding van zijn verhaal is verzonnen, maar dat doet niets af aan de waarheid van zijn aanklacht. De Javaan wordt mishandeld en om zijn lezers daarvan te doordringen heeft hij een boek geschreven waarin met betrekking tot de vorm alles geoorloofd was. Als het maar gelezen werd en als men maar besefte dat wederlegging van de hoofdstrekking van zijn verhaal onmogelijk was. Bij het schrijven van zijn roman maakte Multatuli gebruik van wat er zich in zijn werkelijke leven had afgespeeld, maar ook - Jerzy Koch en Gert-Jan Johannes hebben in Over Multatuli hier recent nog op gewezen12. - van wat hij in boeken gelezen had. Ook om de rivierbedding in Rangkasbitung in een ravijn te veranderen, hoefde Multatuli zijn fantasie niet aan te spreken. Dat ravijn bestond - hij had het in Serang met eigen ogen gezien.

Eindnoten:

1. Multatuli, Max Havelaar, of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door A. Kets-Vree, dl. 1. Assen/Maastricht 1992, p. 136-137.

2. Ibidem, p. 148-150. 3. Ibid., p. 221. 4. Ibid., p. 173.

5. R.A. van Sandick, Leed en lief uit Bantam. Zutphen 1892, p. 198-199. 6. G. [D.A.] Jonckbloet, Multatuli. Amsterdam 1894, p. 3-11; het citaat op p. 11.

7. Dik van der Meulen, Multatuli, leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Nijmegen 2002, p. 304.

8. E. du Perron, ‘De man van Lebak’. In: E. du Perron, Verzameld werkIV, Amsterdam 1956, p. 8.

9. Multatuli, Max Havelaar, atau lelang kopi maskapi dagang belanda. Jakarta 20008

.

10. Vgl. Gerard Termorshuizen, ‘Lebak, een fotoverhaal’. In: Gerard Termorshuizen en Kees Snoek, Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar, Multatuli in Indonesië. Leiden 1991, p. 36-40.

11. Multatuli, Max Havelaar, p. 232.

12. Vgl. Jerzy Koch, ‘Heeft Silvio Pellico aan Max Havelaar meegewerkt? Intertekstualiteit bij Multatuli’. In: Over Multatuli 20 (1998), nr. 41, p. 40-59; Gert-Jan Johannes, ‘Rob Roy en Max Havelaar, over de invloed van Walter Scott op Multatuli’. In: Over Multatuli 22 (2000), nr. 45, p. 39-51.