• No results found

Multatuli-kroniek 2003

Naar aanleiding van het verschijnen van de Multatuli-biografie van Dik van der Meulen in september 2002 was in 2003 in het Multatuli Museum de tentoonstelling: ‘...laat de biografen me maar met rust laten. Men weet zeer weinig van me.’

Multatuli's biografen te zien. Niemand had kunnen vermoeden dat die tentoonstelling in oktober 2003 heel actueel zou worden. Op 24 oktober won biograaf Van der Meulen namelijk deAKO-literatuurprijs. Behalve dat hij er een bedrag voor mocht ontvangen dat Multatuli nimmer in zijn leven bij elkaar heeft gezien, werd de aandacht weer eens nadrukkelijk op Multatuli gevestigd en denken een aantal uitgevers er serieus over werken van Multatuli opnieuw uit te geven. De biografie zet er volgens deAKO-jury zeer toe aan Multatuli (weer) te gaan lezen. Op het museumbezoek had deAKO-prijs overigens geen noemenswaardige invloed, die bleef zoals steeds de laatste jaren rond de 900 bezoekers schommelen (914 om precies te zijn).

Buiten de voor- en najaarsbijeenkomst van het Multatuli Genootschap waren er in 2003, behalve tientallen lezingen van Dik van der Meulen overal in het land, geen speciale Multatuli-bijeenkomsten in Nederland. Op de jaarvergadering op 1 maart sprak de historicus Dennis Bos over het belang van Multatuli voor de eerste socialisten (zie voor de tekst van deze lezing elders in dit tijdschrift) en op de najaarsbijeenkomst op 1 november hielden Hans van den Bergh, Atte Jongstra en Tom Böhm voordrachten over Multatuli als spreker.

Ter gelegenheid van het filmfestival in Utrecht werd in september een serie films van Fons Rademakers opnieuw uitgegeven opDVD, waaronder de film Max Havelaar. Terwijl de video jarenlang niet of nauwelijks verkrijgbaar was, kan elke liefhebber nu thuis weer Peter Faber als Max Havelaar bewonderen. De film verscheen in 1976 in de bioscopen, werd in de Verenigde Staten voorgedragen voor een Oscar en was in Indonesië jarenlang verboden.

Ook was er aandacht voor Multatuli in het buitenland, met name in Multatuli's tweede vaderland Duitsland. In februari vond het negende Multatuli-symposium plaats in Ingelheim am Rhein. Vijf sprekers bespraken de kritiek op het kolonialisme vanuit diverse gezichtspunten. Behalve in Ingelheim was er ook aandacht voor Multatuli in Berlijn, of om het wat nauwkeuriger te zeggen in

Fried-richshagen, ooit de woonplaats van de Duitse Multatuli-vertaler Wilhelm Spohr. Diens brieven betreffende zijn Multatuli-vertalingen zijn uitgegeven, brieven die voor een belangrijk deel afkomstig zijn uit het Genootschapsarchief in het Multatuli Museum. Jaap Grave annoteerde de brieven en becommentarieerde ze in een uitgebreid nawoord. Op 25 oktober werd de publicatie ‘Verdammt sei, wem das nicht heilig ist!’ Die Korrespondenz von Wilhelm Spohr mit Mimi Douwes Dekker und dem J.C.C. Bruns' Verlag in Minden 1898-1928 gepresenteerd in een antiquariaat in Friedrichshagen. Behalve Jaap Grave spraken Heinz Eickmans van de Universiteit Münster en ondergetekende.

In een ander buitenland is Multatuli nu ook weer in de boekhandel verkrijgbaar. In oktober verscheen de nieuwe Japanse vertaling van de Max Havelaar van de hand van professor Hiroyuki Sato. Zijn leermeester wat betreft het Nederlands, Sumitaka Asakura, zorgde in 1942 voor de eerste Japanse Max Havelaar-vertaling, die echter na een korte tijd door de censuur werd verboden. Meer dan een halve eeuw later kunnen de Japanners in hun eigen taal de parabel van de Japanse steenhouwer weer lezen, de enige Multatuli-tekst die naast de Max Havelaar beschikbaar is in het Japans, en al die andere prachtige hoofdstukken in de Havelaar.

Het Multatuli Museum kon zich het afgelopen jaar verheugen op enkele bijzondere aanwinsten. In Vlaanderen werd van een particulier een onbekende brief van Multatuli aangekocht (brief aan Julius Sabbe van 19 april 1869; zie voor de brief elders in dit tijdschrift), alsmede twee fragmenten uit de vijfde bundel Ideën met delen uit de Wouter-geschiedenis. De brieven waren al zeer lang familiebezit en de familie vond het tijd worden dat deze unieke manuscripten terecht zouden komen waar ze thuishoren, in de collectie van het Multatuli Museum.

Als we die collectie iets oprekken en het Multatuli-bezit van deUBAmsterdam daarbij betrekken, dan was ook daar een aanwinst te melden: een brief van Multatuli aan de heer Ph. Haas Az. van 26 november 1873. In december werd de brief geveild bij Bubb Kuyper in Haarlem. De inhoud van deze brief was al bekend en is opgenomen in de Volledige Werken (VW XVI: 317).

[Nummer 53]

‘Er komt nog vuur uit zijn graf’.

Tachtigers over Multatuli

‘Een Parelduiker vreest den modder niet’ (VW VII: 351) ‘Alles smoort in modder’ (VW XXIII: 93)

Tussen de twee hierboven opgenomen uitspraken van Multatuli ligt een periode van zeven jaar. Het eerste motto beschouwt Multatuli als het thema van de Geschiedenis van Woutertje Pieterse. Daarin gaat het erom ‘rein te blyven by aanraking met vuil... buigend en bukkend niet te breken... steeds gereed te staan tot krachtig opspringen als 'n gebogen veer... temidden van zoveel smetstof gezond te blyven... in één woord: steeds zichzelf te zyn. Dit gelukt weinigen!’ Het tweede motto is afkomstig uit een brief die Multatuli in 1884 aan J.M. Haspels schreef. Het heeft betrekking op een drama van de toneelschrijver Henrik Ibsen, met wie Multatuli overeenkomsten zag. Maar hij voorspelde ook dat Ibsens stukken niet tot maatschappelijke veranderingen zouden leiden. Gedesillusioneerd schrijft hij: ‘Over 20 jaar zal Ibsen de

vruchteloosheid zyner pogingen inzien, tenzy hy 't geluk hebbe vervolgd te worden. Dit houdt staande daar 't ten minste eenig blyk geeft dat de mannen en place notitie van je nemen. In Holland is dit het geval niet. Alles smoort in modder.’ In zeven jaar tijd is Multatuli's optimisme en veerkracht verdwenen.

Multatuli vond na 1877 letterlijk de juiste stemming niet meer om nog literair werk te publiceren. Wel bleef hij de ontwikkelingen in Nederland op de voet volgen. Conrad Busken Huet, Johannes van Vloten, Carel Vosmaer en J.A. Alberdingk Thijm, met wie hij in positieve en negatieve zin een schrijversleven had gedeeld, overleden kort voor of na hem. Het is bijna een wetmatigheid in de Nederlandse literatuur dat invloedrijke auteurs van één generatie binnen enkele jaren tijd overlijden. Dat ligt -zoals het jaar 1940 laat zien - niet altijd aan hun hoge leeftijd. Of de jonge generatie na hen nu positief of negatief tegenover de ouderen staat, vast staat in elk geval dat het wegvallen van de machtige voorbeelden grote gevolgen heeft.

Huet had nog kort voor zijn dood een biografie over Multatuli geschreven die in 1885 in Jan ten Brinks Onze Hedendaagsche Letterkundigen verscheen. Huet protesteerde er in een brief van 1885 bij Ten Brink tegen dat de auteurs in die reeks als levende doden aan het publiek werden gepresenteerd: ‘'t Lijkt wel een knekelhuis. God beware mij, al die afgeleefde mannen, met die afgeleefde dame aan de spits, zijn dat de vertegenwoordigers der hollandsche litteratuur in de

2dehelft der 19deeeuw? En die verzameling doodshoofden zal ik gaan vermeerderen met mijn doodshoofd? Dank U schrikkelijk. Ik wil of niet afgebeeld worden, of zooals ik er uitzag in de dagen van mijn bloei.’ Afschrikwekkend werkten de portretten niet op de jonge auteurs die rond 1880 debuteerden. Zij hadden veel bewondering voor Multatuli en Busken Huet, al twijfelden sommigen aan wie ze meer te danken hadden.

In het jaar 1885, toen de eerste aflevering van De Nieuwe Gids verscheen, liet Multatuli opnieuw weten dat hij moe was: ‘Moê van geredekavel, moê van scherpte, moê van vruchtelooze inspanning, moê van teleurstelling, moê van pogen.’ Hij begint, vervolgt hij, zelfs ‘'n hartelyken hekel te krygen aan zoogenaamde Belletrie. [...] Het versjes- en romannetjes-maken is 'n ware ziekte geworden.’ Het zijn bekende geluiden uit Multatuli's laatste levensjaren. Zijn moeheid en geklaag weerhielden hem er niet van kennis te nemen van de Nieuwe Gids-auteurs die hem werk toestuurden. Voor Frederik van Eedens Kleine Johannes had hij bewondering, maar over het werk van enkele anderen Albert Verweys Persephone en het proza van Jacobus van Looy -was hij negatief. In feite, schrijft hij op 13 mei 1886, is hij blij dat hij er niets meer mee te maken heeft: ‘Op letterkundig gebied is tegenwoordig 'n beroering, 'n geschreeuw, 'n lawaai van belang. En 't komt me voor dat zwygen 'n kostelyk recht is... waarvan ik dan ook met groote ingenomenheid gebruik maak. O, die lieve stille Laube!’ Het is verleidelijk er eens over na te denken wat er zou zijn gebeurd als Multatuli een generatiegenoot van de Tachtigers was geweest. Welke rol had hij, vol dadendrang en zonder het geklaag en de rancune van de laatste jaren, temidden van die auteurs kunnen spelen?

Het is begrijpelijk dat Multatuli zich niet intensief in het werk van de jonge auteurs heeft verdiept. De Tachtigers konden evenwel niet om Multatuli heen. In dit nummer presenteren we enkele reacties. U vindt bijdragen over Lodewijk van Deyssel, Frederik van Eeden, Flanor, Willem Kloos en Willem Paap. Hun oordelen over Multatuli en de mogelijke invloed die ze van hem hebben ondergaan komen uitgebreid ter sprake. ‘Er komt nog vuur uit zijn graf’, schreef Van Deyssel. Dat vuur laaide aan het begin van de jaren dertig nog eens op toen Ter Braak en Du Perron zich op hun wortels gingen bezinnen.