• No results found

Multatulianen en Tachtigers over Van Deyssels Multatuli-studies Multatulianen over A.J

Lodewijk van Deyssel over Multatuli

2. Multatulianen en Tachtigers over Van Deyssels Multatuli-studies Multatulianen over A.J

Was zijn oordeel over Multatuli nogal eens aan fluctuaties onderhevig geweest, zijn afkeer van de Multatulianen had Van Deyssel steeds onverflauwd gevoeld en tot uitdrukking gebracht.56.

Van de kant van de Multatuli-vereerders kreeg hij dan ook de wind van voren.

J.G. ten Bokkel57.

wijt in zijn bijdrage ‘De officieele pers’, afgedrukt in Ter gedachtenis aan Multatuli 1887 - 19 Februari - 1892 (Amsterdam 1892), A.J.'s kritische houding ten aanzien van Multatuli en zijn vereerders aan diens

‘uitsluitend-artistieke voelen’.58.

A.J. schijnt te menen dat Multatulianen een soort Wagnerianen zijn, klaagt hij. Als hij dan uitlegt wat zijn vereerders zo in Multatuli bewonderen, bevestigt hij eigenlijk wat Van Deyssel al meer dan eens had beweerd: de kunst komt bij dit alles pas op de tweede plaats:

De Multatulisten hebben over den schrijver heen slechts den mensch lief, den man die in verstandelijk opzicht zóó ontzettend hoog uitstak boven zijn land- en tijdgenooten, en toch zulk een goed mensch bleef dat hij zelfs geen carrière maakte; toch zóó dicht als bijna niemand, naderde tot het ideaal van hooge zedelijkheid, dat daar sluimert in de borst van den beschaafden Europeër.

Natuurlijk zouden we niet zooveel van hem gehouden hebben indien hij, door minder mooi te schrijven, er minder slag van had gehad om ons zijn mooie binnenste te laten zien.

Hoewel hij toegeeft dat A.J.'s studie enkele zeer gunstige oordeelvellingen over Multatuli bevat, maakt hij veel werk van de weerlegging van kritische uitspraken en komt uiteindelijk zelfs tot de slotsom dat dit opstel weer bewijst dat de voorname

de menschen”, en verandering der namen, zou men kunnen bepleiten dat Jezus te-recht gekruisigd en Socrates te-recht vergiftigd is.’

Nadat pastoor G. Jonckbloet in zijn studie Multatuli (Amsterdam 1894) A.J.'s boek had omhelsd wegens de gezonde opvattingen daarin - hij betreurde het alleen dat de schrijver, die hij meteen ontmaskerde als K.J.L. Alberdingk Thijm, ‘zijn kostbaren tijd somwijlen verbeuzelt met het samenknutselen van rimram, die, zoo hij op Meer-en-Berg ten gehoore gebracht werd, de glas-oogige burgers van dit gesticht zou doen uitbarsten in een schaterlach’59.

- kreeg Van Deyssel er samen met de geestelijke van langs in een boekje van een neef van Multatuli, H.C. Douwes Dekker, getiteld Het vonnis van G. Jonckbloet over Multatuli herzien ('s-Gravenhage 1895).60. J. Versluys gaat in zijn boekje Een en ander over Multatuli (Amsterdam 1889)61. in op Van Deyssels artikelen in De Amsterdammer van 11 en 18 november 1888 (‘Ik heb [...] zelden in zulk een kort bestek zooveel onzin bijeen gezien’), en weerlegt in het bijzonder diens afkeuring van Multatuli's ‘verderfelijk anti-specialiteiten drijven’, door te wijzen op Multatuli's Specialiteiten. Een auteur van beroep als Van Deyssel ‘dient een gezonde levensbeschouwing te bezitten’, aldus Versluys, die Thijm dan ook aanraadt van Multatuli te leren dat het zijn eerste plicht is om mens te zijn. Wie, zoals Van Deyssel, het realisme van Zola bewondert, moet van zichzelf vergen dat hij zijn studieobject naar de natuur beschrijft.

J.B. Meerkerk tenslotte, wiens Eduard Douwes Dekker. Multatuli. Eene

Karakterstudie (Groningen 1900) een slechte reputatie kreeg onder Multatulianen62. vond dat men Multatuli, die zoveel ruimte had gebracht in onze zeden door zijn onconventioneel liefdesleven, geen groter onrecht kon doen ‘dan zekere critici hem hebben gedaan, o.a. de beroemde van Deyssel, door zijne vrienden vooral te zoeken onder kroegloopers en Jan Rap’. Multatuli's geschriften hadden een heel geslacht bezield: ‘In vromen eerbied werd hij gelezen, en indien het mogelijk was

percentsgewijze uit te drukken het aantal dergenen, voor wie de Max Havelaar, de Minnebrieven en de Ideën een zegen zijn geweest, zou dat percent hooger zijn dan datgene, wat aanwijst, hoeveel jongelieden heil ervaren hebben van het nu

verschacherde en verknoeide “Een liefde”.’63.

Tachtigers over Van Deyssel en Multatuli

De vrienden geloofden niet in de waarachtigheid van A.J.'s stuk over ‘Multatuli en de vrouwen’, zo schreef Van Eeden aan Van Deyssel in een brief van 8 juni 1891:

Een van de merkwaardigste dingen die ik in den laatsten tijd gelezen heb is je derde stuk in Nederland over Multatuli en de vrouwen. De vrienden hier hebben er niet bizonder op gelet. Kloos had het niet uitgelezen. Ze houden het, door je opzettelijk-ouderwetschen stijl, zoowat voor boerenbedrog geloof ik. Maar ik heb durven volhouden dat je,

hoe-wel een beetje conventioneel en oud-modisch gekostumeerd, zeer serieuze en gemeende dingen hebt gezegd, en dingen van groot belang. Ik waag het er op dat je mij zult uitsliepen en zeggen dat ik er ook ingeloopen ben. Maar ik geloof dat je ernstiger bent geweest dan je je oorspronkelijk hadt voorgenomen. En ik heb je niet alleen bewonderd omdat je de fictie van dezen heer A.J. - een grooten, robuusten, zeer verstandigen en bezadigden oom, een krasse vijftiger, een fijne kenner van menschen en boeken, zeer wereldwijs, alleen levend in een bibliotheek en een stil-weelderig huis, zoo zie ik hem - omdat je de fictie van dezen heer zoo compleet volhoudt, maar ook om je scherpzinnig betheoretiseeren van zoo subtiele en mooie sentimenten.64.

Kloos, Van der Goes en Erens haalden hun neus op voor ‘Van Loghems prullewinkel’ Nederland. Ze gaven geen reactie op de artikelenreeks; Kloos liet A.J.'s boek Multatuli onbesproken in De Nieuwe Gids. Waarschijnlijk stonden deze andere Tachtigers verder van Multatuli af dan Van Eeden en Van Deyssel. Frank van der Goes

beschermde Multatuli wel tegen Swart Abrahamsz' stigmatisering van Multatuli als geesteszieke, maar veranderde de ‘man van Lebak’ daardoor in een soort van Kloos: een geniale geesteszieke, wiens wonderlijke binnenwereld door de ‘werkman’ moest worden vertolkt in taal:

‘Om heden een goed artist te zijn, dient men de zorgvuldige studie van zijn stemmingen, de voortdurende oefening van het juist zien en van het volledig onderwerpen van zijn stemmingen, dient men den arbeid van het produceeren, de techniek zijner kunst, de afwezigheid van de conventie en den moed van de

oorspronkelijkheid geheel te bezitten. Men heeft noodig in éen woord, behalve een artistieke natuur, ook een artistieke bekwaamheid.’65.

Frans Erens bespreekt in Vervlogen jaren de invloed van Multatuli op de criticus Van Deyssel. Over Van Deyssel zegt hij:

Zijn meest schitterende produktie ligt op kritisch terrein. Als schepper van levende gestalten is hij slechts bij uitzondering opgetreden en blijft daarin bij onze beste romanschrijvers ten achter. [...]

Als schepper van een andere toon had Van Deyssel een voorganger in Multatuli doch diens geluid was magerder en peziger. Tegen diens invloed is dan ook niet door De Nieuwe Gids gereageerd, de mannen van Tachtig hebben zijn klanken als echt erkend. Ook Multatuli was geen schepper van gestalten en het is wel een eigenaardig lot van de Nederlandse literatuur, dat het voornamelijk critici en betogers zijn geweest, die het nieuwe geluid hebben aangebracht. Het is alsof zij de rol van zaaier moesten vervullen, doch slechts ten halve konden oogsten.66.

Het duidelijkste oordeel over de verhouding Tachtigers-Multatuli is afkomstig van Willem Paap, mede-oprichter van De Nieuwe Gids en groot

Multatuli-vereer-der, die na een jaar de redactie zou verlaten en zich verbitterd afwendde van de Tachtigers.67.

In zijn sleutelroman Vincent Haman (1898) geeft hij een - gechargeerde - beschrijving van de invloed van Multatuli op de Nederlandse literatuur en de Tachtigers in het bijzonder.68.

Van Multatuli's grote opruiming van de

negentiende-eeuwse duffe burgermansboel hadden de Tachtigers alleen geprofiteerd, ‘even litteraturig beperkt van gezichtskring als hun voorgangers’, door een nieuwe literaire stijl te ontwikkelen. Niet een stijl die zich onderscheidde door ‘den gloed van het eeuwig-braaf-moedige die vlamt in de woorden’ en waaruit een krachtig verlangen naar waarheid en rechtschapenheid sprak, maar die een oppervlakkig maniertje van ritme en retorisch golvende woordenreeksen was.

In Paaps roman verlaat Vincent Haman de armoedige woning van zijn

achterbuurtliefde, waarvan de inboedel op straat bij opbod wordt verkocht, met een sigarenkistje onder de arm. Daarin blijkt zich de kopij van een boek over Multatuli te bevinden.69.

Aanvankelijk aarzelt de jonge Tachtiger nog of hij het boek zo wel kan uitgeven:

Dorst-i dat boek over Multatuli maar uitgeven, dan zoud-i geld hebben, dan kon-i 'n nieuw pak koopen. Maar is 't wel goed, dat boek? Hy heeft het nog eens overgelezen en hy heeft wel gemerkt, dat 't niet klopt: dat-i op de eene plaats Multatuli 'n artist noemt en op de andere plaats 'n courantier. Je kunt niet zeggen, dat dat precies klopt...

[...] o, Multatuli! Die kerel heeft hem verveeld, gloeiend verveeld, jaren lang. Dat is de anti-artist, die kerel met al z'n geschryf over allerlei dingen, waarvan de ware artist geen verstand heeft. Allemaal gelezen heeft-i 't niet, verdomd niet, wie leest dat allemaal, wie leest al dat gezeur over staatkunde en filosofie en rechtvaardigheid. Allemaal dingen die de ware artist aan z'n laars lapt. Wat heeft de artist met rechtvaardigheid te maken, ik vraag je rechtvaardigheid, ha, ha, 't is om te lachen. De artist maakt mooie dingen, mooie dingen...70.

Maar al gauw komt hij tot het inzicht dat een artiest er lak aan heeft of zijn boek klopt of niet: als het maar mooi geschreven is. Toch is hij daarover ook niet zeker: ‘'t Is slap, slap...’ Ook Lodewijk van Deyssel vond de stijl van A.J. wat ‘slap’, zoals hierboven werd geciteerd uit een brief van 23 september 1891.

3. Twee literatuuropvattingen