• No results found

Een geniale Hollander vertaald

Jaap Grave, Zulk vertalen is een werk van liefde. Bemiddelaars van

Nederlandstalige literatuur in Duitsland 1890-1914. Nijmegen: Vantilt

2001, 360 blz. ISBN 90 75679 457. €22,80.

In zijn dissertatie Zulk vertalen is een werk van liefde. Bemiddelaars van

Nederlandstalige literatuur in Duitsland 1890-1914 beschrijft Jaap Grave hoe vanaf 1890 Duitse vertalers te werk gingen om de Nederlandse literatuur van hun tijd onder de aandacht te brengen van de Duitstalige lezer. In het laatste decennium van de negentiende eeuw neemt het aantal Duitse vertalingen van Nederlandse literatuur opvallend toe, vanaf 1914 worden vooral Vlaamse auteurs in het Duits vertaald. Grave belicht leven en werk van Paul Raché, Wilhelm Spohr, Else Otten en Otto Hauser, vertalers die als bemiddelaars in de regel contact opnamen met Nederlandse auteurs, zelf Nederlandse teksten selecteerden en in Duitsland artikelen aan de Nederlandse letteren wijdden.

Zo publiceerde Paul Raché als exponent van de liberale Duitse intellectuelen regelmatig in belangrijke Duitse tijdschriften over de nieuwste literatuur in Nederland en België. Grave stelt vast dat zijn kritische beschouwingen vaak het in die tijd heersende Duitse vooroordeel bevestigen dat de Nederlandse literatuur sinds de zeventiende eeuw nauwelijks enig werk van betekenis zou hebben voortgebracht, een standpunt dat Raché bij de Nederlandse letterkundigen weinig geliefd maakte. Voor Couperus, van wie hij werk vertaalde, maakte Raché een uitzondering. Voorts onderkende hij vroeg de kwaliteiten van Heijermans die hij al zes jaar voor het succes van Op hoop en zegen als een groot Europees toneelschrijver karakteriseerde. En: Multatuli vond hij een geniale Hollander, een ‘Universalgeist’, die met zijn werk in de wereldliteratuur zijn weerga niet kende.

In tegenstelling tot Raché toonde Wilhelm Spohr weinig belangstelling voor de ‘Nederduitse’ (!) literatuur van zijn westerburen. Het werk van Multatuli, dat Spohr via een Franse vertaling leerde kennen, maakte evenwel grote indruk op deze met het anarchisme sympathiserende politieke activist. Grave bespreekt Spohrs contacten met Mimi Douwes Dekker-Hamminck Schepel, hij beschrijft gedetailleerd de publicatie van Multatuli's werk bij Bruns en behandelt uitvoerig het conflict met concurrent vertaler Mischke die met goedkope Duitse

Multatuli-vertalin-gen Spohr te snel af was. Toch was het mede aan Spohrs activiteiten als bemiddelaar te danken dat Multatuli in andere talen werd vertaald waardoor hij internationaal verder bekend raakte.

Aan de hand van de vertalingen van Else Otten schildert Grave de Duitse receptie van de Nederlandse literatuur in tijdvak 1890 tot 1931. Na de Eerste Wereldoorlog blijkt vooral Couperus succes te hebben terwijl de belangstelling van de Duitse lezer voor Vlaamse literatuur toeneemt. Otto Hauser ten slotte bekeek de Nederlandstalige literatuur door een rassentheoretisch-antropologische bril. Niet alleen de auteurs uit de Renaissance, maar ook de Tachtigers en een ‘Südholländer’ als Streuvels rekende hij tot de wereldliteratuur. Voor de ‘aus einem fremden Volk hervorgegangenen’ Heijermans had hij daarentegen geen waardering. Net als Raché onderhield Hauser contacten met letterkundigen in Nederland en België. Ook Hausers benadering van de Nederlandstalige literatuur kreeg weinig waardering van de Nederlandse critici.

Grave onderzoekt het werk van genoemde vertalers resp. bemiddelaars in het theoretische kader van de ‘imagologie’, een richting in de vergelijkende

literatuurwetenschap die rekening houdt met de wederzijdse betrekkingen tussen verschillende taalgebieden. Deze aanpak leidt tot een beter inzicht in de veelheid van gepresenteerde feiten. De conflicten en misverstanden tussen de diverse belanghebbenden worden door het gekozen perspectief begrijpelijker.

Bij de keuze van de bemiddelaars laat Grave zich leiden door een aantal nogal willekeurige criteria die hij uitvoerig motiveert. Zo dienden de desbetreffende personen Duitsers (of Duitstalig) te zijn en in het Duitse taalgebied te wonen. Gesteld dat een belangrijk vertaler nu eens permanent in Nederland verbleef - Raché woonde overigens een aantal jaren in Den Haag -, zou hij dan onbesproken blijven? Het lijkt redelijker om vast te stellen dat de door Grave geselecteerde vertalers door hun publicaties en literaire contacten eenvoudigweg de belangrijkste bemiddelaars waren bij de verbreiding van Nederlandse literatuur in het Duitse taalgebied.

Een enkele keer is Grave al te terughoudend in zijn commentaar. Zo ontbreekt een beoordeling van Rachés uitspraken dat Nederland vóór Heijermans geen

toneelschrijvers van betekenis heeft gekend of dat er geen Nederlandse toneeltraditie bestond. Hoe ver waren deze opvattingen bezijden de waarheid? Meer commentaar was ook op andere plaatsen in het boek wenselijk geweest, bijvoorbeeld waar Grave Rachés pamfletten over de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog bespreekt. Genoemde auteur neemt eerst de maritieme ‘Grossmannssucht’ van de Engelsen op de korrel om vervolgens de imperialistische politiek van WilhelmIIen de ‘alldeutscher Grössenwahn’ aan te vallen. Een uitvoeriger toelichting was hier welkom geweest.

van liefde een even waardevolle als welkome publicatie over vroegere literaire contacten tussen het Nederlandse en Duitse taalgebied. Het over het algemeen vlot geschreven boek bevat een schat aan gegevens over auteurs, vertalers, uitgevers en critici die een rol speelden bij de Duitse receptie van Nederlandstalige literaire werken vanaf 1890 tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De auteur heeft diverse bronnen ontsloten en tot nu toe onbekend materiaal gepresenteerd. Zo citeert hij uit de briefwisseling tussen Spohr en Mimi, gaat in op de correspondentie tussen Spohr en Bruns en put uit de nalatenschap van Spohr. Kortom, Graves onderzoek heeft een buitengewoon geslaagde monografie opgeleverd.